Aannemer draagt bewijslast bij gebrek tijdens onderhoudstermijn
De Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen (RvA) heeft op 14 februari 2025 in hoger beroep een uitspraak gedaan over de bewijslast van de niet-toerekenbaarheid van een na oplevering maar tijdens de onderhoudstermijn opgetreden gebrek. Uit de uitspraak volgt dat de bewijslast in dat geval rust op de aannemer. mr. Michael de Marco en mr. Mika Veldhuis bespreken de uitspraak.
Wat is er aan de hand?
In 2011 sluit opdrachtgever een bouwteamovereenkomst met onder meer een aannemer voor de aanleg van een containerterminal. Na oplevering en ingebruikname ontstaan binnen een maand verzakkingen in de klinkerbestrating. Onderzoek wijst op een gebrekkige funderingslaag. Opdrachtgever stelt de aannemer aansprakelijk voor het gebrek en de gevolgschade.
Uitspraak van de RvA
De appelarbiters stellen vast dat de verzakkingen in de bestrating tijdens de onderhoudsperiode (onderhoudstermijn) zijn opgetreden. Op grond van §11 lid 2 UAV 1989 moet de aannemer gebreken in die periode herstellen, tenzij aannemer bewijst dat:
de opdrachtgever verantwoordelijk is voor de gekozen werkwijze of constructie (§5 lid 2 UAV 1989),of;de opdrachtgever gebrekkige bouwstoffen of hulpmiddelen heeft geleverd (§5 lid 3 UAV 1989).
De aannemer heeft zijn stelling dat sprake is van een ontwerpfout onvoldoende gemotiveerd. Er is geen bewijs geleverd dat het ontwerp of de technische engineering de oorzaak is van de geconstateerde problemen. Ook de kwaliteit van de ondergrond en de staat van de straatlaag blijken geen rol te hebben gespeeld. De aannemer baseert zich enkel op de blote stelling dat er sprake zou zijn van onvoldoende afschot en waterophoping en dat sprake is van zetting. Daarnaast heeft de aannemer zelf uitdrukkelijk betwist dat de door de opdrachtgever voorgeschreven stabilisatielaag (Powerbase) als gebrekkige bouwstof kan worden aangemerkt.
Hierdoor oordelen de appelarbiters dat de aannemer onvoldoende heeft gesteld en aangetoond dat de verzakkingen de verantwoordelijkheid zijn van de opdrachtgever of dat de opdrachtgever aansprakelijk is. Dit betekent dat de aannemer toerekenbaar tekort is geschoten en daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld.
Escapes voor de aannemer?
Tevergeefs stelde aannemer nog dat de toezichthouder de gebreken had moeten ontdekken en beriep aannemer zich op een exoneratiebeding.
In de UAV 1989 (§ 3 lid 6 UAV) is geregeld dat de opdrachtgever toezicht uitoefent, of een derde toezicht laat uitvoeren. Wanneer gebreken door de toezichthouder ontdekt worden kan dit mogelijk de aansprakelijkheid van de aannemer beperken. Echter was in deze zaak door aannemer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de toezichthouder had moeten opmerken dat er gebreken waren.
Ook het exoneratiebeding van aannemer voor na oplevering opgetreden gebreken in de fundatie gaat niet op. Uit dit exoneratiebeding volgt volgens appelarbiters namelijk niet dat aannemer de aansprakelijkheid voor alle verzakingen in de bestrating wilde voorkomen.
Oordeel RvA
De slotsom is dat de appelarbiters voor recht verklaren dat aannemer aansprakelijk is voor de schade en aannemer veroordelen tot betaling van de schade.
UAV 2012 (versie 2025)
Op het besproken geschil zijn de UAV 1989 van toepassing. In de huidige bouwprojecten wordt gebruikgemaakt van de UAV 2012 (versie 2025). De bewijslastverdeling is hetzelfde geregeld in de UAV 2012 (versie 2025) waardoor de besproken uitspraak relevant is voor nagenoeg elk bouwzaak.
Lessen voor de praktijk
Deze uitspraak bevestigt dat bij gebreken tijdens de onderhoudstermijn de aannemer moet bewijzen dat hij niet aansprakelijk is. Voor aannemers is dit een belangrijke les: documenteer, controleer, en wees alert op gebreken die ook na oplevering onder uw risicosfeer vallen.