Bevallingsverlof voor vrouwelijke zelfstandigen

10 aug 2017

 

De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak van 27 juli 2017 geoordeeld dat het UWV ten onrechte heeft geweigerd vrouwelijke zelfstandigen in aanmerking te laten komen voor een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling. De vrouwelijke zelfstandigen moet alsnog een passende compensatie worden geboden, aangezien zij op grond van het  VN-Vrouwenverdrag recht hebben op enige vorm van bevallingsverlof met behoud van [een zeker] inkomen.

Deze zaak komt voort uit het feit dat in de periode tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008 er geen wettelijke regeling bestond die voorzag in een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor vrouwelijke zelfstandigen. Vrouwelijke zelfstandigen die in die periode zijn bevallen, hebben derhalve toen geen uitkering in verband met hun zwangerschap en bevalling gekregen.

Een aantal vrouwelijke zelfstandigen heeft hierover –tevergeefs- geprocedeerd tot aan de Hoge Raad. Een klacht ingediend bij het comité dat toeziet op de uitvoering van het VN-Vrouwenverdrag was echter succesvol nu dat comité in 2014 stelde dat een passende schadevergoeding zou moeten worden geboden als compensatie. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft echter geweigerd die compensatie te bieden en hernieuwde aanvragen voor een uitkering door de bewuste vrouwelijke zelfstandigen, zijn door het UWV afgewezen. Deze afwijzing is vervolgens de opmaat geweest naar de procedure bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat uit het VN-Vrouwenverdrag volgt dat – bij wijze van nagestreefd minimumresultaat – iedere vrouw die –al dan niet in loondienst – arbeid verricht, recht heeft op enige vorm van bevallingsverlof met behoud van [een zeker] inkomen. Door de afschaffing in 2004 van de toen bestaande regeling voor zwangere zelfstandigen zonder overgangsregeling en zonder vervangende regeling, heeft de Staat zich niet gehouden aan zijn verplichting om een minimumresultaat inhoudende enige vorm van bevallingsverlof, te bereiken en te behouden. De weigering van het UWV om de vrouwelijke zelfstandigen in kwestie toch nog in aanmerking te laten komen voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering en het feit dat de Staat dus eerder heeft geweigerd betrokkenen een compensatie te verstrekken, maakt dat de besluitvorming van het UWV op de gedane aanvragen in strijd is met het recht.

Het UWV moet ervoor zorgen dat jegens de betrokken vrouwelijke zelfstandigen alsnog aan de verdragsverplichting wordt voldaan en dat zij dus alsnog enige vorm van vergoeding zullen ontvangen. Dat hoeft dus niet per se in de vorm van een uitkering op grond van de wetgeving zoals die luidde tot 1 augustus 2004 of vanaf 4 juni 2008. Van belang is dat dus via enigerlei compensatie er recht wordt gedaan aan het VN-Vrouwenverdrag.

Deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is interessant voor degenen die in de periode tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008 en toen zijnde zelfstandige, zwanger waren en/of zijn bevallen maar nimmer enige vorm van uitkering ter zake hebben ontvangen. Met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de hand, kunnen zij zich desgewenst bij het UWV melden om met terugwerkende kracht enigerlei vorm van compensatie te verlangen.

Zie Uitspraak.