De ingebrekestelling en het van rechtswege ingetreden verzuim

08 jul 2024

Als partijen een overeenkomst sluiten, moeten zij zich ook daadwerkelijk aan die overeenkomst houden, het zogenoemde “pacta sunt servanda”-beginsel. Het komt in de praktijk echter regelmatig voor dat cliënten te maken krijgen met een contractpartij die de gemaakte afspraken niet of slechts gedeeltelijk nakomt. In dat geval staan zij in de meeste gevallen niet met lege handen, maar kunnen zij hun schade vergoed krijgen als er aan de zijde van de wederpartij sprake is van wanprestatie. Voordat er daadwerkelijk sprake is van wanprestatie moet de wederpartij wel in verzuim zijn en moet er in de meeste gevallen een ingebrekestelling verstuurd worden. Er ontstaat echter regelmatig onduide­lijkheid over de vraag of en wanneer verzuim is ingetreden, zo ook in een recent arrest van de Hoge Raad.2

Het betrof een zaak over de omvang van de schade die een koper van een bedrijventerrein had geleden als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van de verkoper, die had nagelaten om het perceel te leveren. Daarbij stond de vraag centraal op welk tijdstip het verzuim van de verkopers was ingetreden.

Nakoming van een overeenkomst

Verbintenissen die voortvloeien uit een overeenkomst, moeten door partijen worden nagekomen. Op grond van het “pacta sunt servanda”-beginsel strekt een overeen­komst partijen namelijk tot wet. Komt één van beide partijen de verplichtingen uit de overeenkomst niet, niet geheel of niet correct na, is er daarom sprake van een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis. In het algemeen geldt daarbij de hoofdregel uit het eerste lid van artikel 6:74 BW. Uit dat artikel volgt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die partijen zijn overeengekomen, leidt tot een vergoeding van de schade die daaruit volgt. Er is in dat geval name­lijk sprake van wanprestatie. Om een beroep te kunnen doen op wanprestatie, moet de tekortkoming wel aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend. Zo moet er sprake zijn van schuld, of moet het risico op wanpres­tatie voor rekening van de schuldenaar komen. Is er sprake van overmacht, spreekt men van een niet-toere­kenbare tekortkoming en is de schuldenaar niet scha­deplichtig.

Verzuim

Uit lid 2 van artikel 6:74 BW volgt aanvullend dat er sprake moet zijn van verzuim voordat de gevolgen van de wanprestatie intreden. Volgens artikel 6:81 BW is de schuldenaar in verzuim gedurende de tijd dat hij in gebreke blijft in de nakoming van zijn verplichtingen uit een overeenkomst, behalve voor zover de vertra­ging hem niet kan worden toegerekend of de nakoming blijvend onmogelijk is. Verzuim treedt in de meeste gevallen niet automatisch in, over het algemeen is daar­voor een ingebrekestelling vereist. Er is een aantal gevallen waarbij het verzenden van een ingebrekestel­ling niet vereist is, deze uitzonderingen zijn opgenomen in artikel 6:83 BW. De hoofdregel volgt uit artikel 6:82 BW, namelijk dat een schuldenaar in gebreke wordt gesteld middels een schriftelijke aanmaning waarbij een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld. Nakoming dient vervolgens uit te blijven, waardoor het verzuim intreedt. Als blijkt dat de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanma­ning nutteloos is, kan een ingebrekestelling ook plaats­vinden door een schriftelijke mededeling waaruit dient te volgen dat de schuldenaar voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. Het tijdstip waarop verzuim daadwerkelijk intreedt is echter regel­matig een onderwerp dat ter discussie staat, zo blijkt ook uit een recent arrest van de Hoge Raad.

De feiten

Door partijen wordt op 10 september 2016 een koop­overeenkomst gesloten voor de levering van een bedrij-venterrein. Op het bedrijventerrein staan acht units die kunnen worden verhuurd, ook staat er een loods aan het toegangspad van het perceel. In de koopovereen­komst is door partijen opgenomen dat de verkopers het perceel ‘plusminus’ 20 december 2016 zouden leveren aan de koper. Op 16 januari 2017 stelt één van de verko­pers tijdens een gesprek met de notaris dat de loods niet bij de koop is inbegrepen, waarna de koper aanbiedt om €20.000,- meer te betalen voor het perceel als de loods daarbij inbegrepen wordt. Dat aanbod wordt door de verkopers echter afgewezen. Op 19 januari 2017 deelt één van de verkopers aan de koper mede dat op 16 januari 2017 geen overeenstemming over de verkoop van de loods is bereikt, waardoor de verkopers afzien van verkoop van het perceel aan de koper. Kort daarna, op 1 februari 2017, wordt door de advocaat van de koper tot nakoming van de koopovereenkomst verzocht. De advocaat geeft de verkopers een termijn tot 3 februari 2017 om te bevestigen dat de koopovereenkomst wordt nagekomen en stelt de verkopers aansprakelijk voor de door koper geleden schade. De koper start een aparte procedure waarin de verkopers worden veroordeeld om mee te werken aan de levering van het perceel (inclu­sief de loods), waarna het perceel op 31 mei 2018 aan de koper geleverd wordt.

Het eerdere procesverloop

De koper meent dat hij recht heeft op schadevergoeding en start een procedure, waarin discussie ontstaat over de datum waarop het verzuim is ingetreden. Volgens de rechtbank is het verzuim van de verkopers op 3 februari 2017 ingetreden, aangezien zij op 1 februari 2017 een brief hebben ontvangen waarin zij twee dagen de tijd krijgen om te bevestigen dat de koopovereen­komst wordt nagekomen. Na het uitblijven van deze bevestiging is het verzuim ingetreden. De koper is echter van mening dat het verzuim eerder in is getreden en gaat in hoger beroep. Volgens het hof is voor het intreden van verzuim vereist dat de schuldenaar in gebreke wordt gesteld, maar nakoming binnen de gegeven termijn uitblijft. Dat volgt uit het eerste lid van artikel 6:82 BW. Het hof stelt daarbij dat de ingebre­kestelling achterwege kan blijven in gevallen die voort­vloeien uit artikel 6:83 BW. Aangezien de verkopers op 19 januari 2017 een brief hebben verstuurd waarin bevestigd werd dat geen overeenstemming was bereikt en dat werd afgezien van verdere verkoop, was het op dat moment voor de koper duidelijk dat de verkopers in de nakoming tekort zouden schieten. Doordat deze mededeling door de verkopers zelf gedaan werd, was het verzuim op grond van artikel 6:83 BW ingetreden zonder dat een ingebrekestelling vereist was. De koper heeft echter nagelaten om deze gevolgen aan de situ­atie te verbinden, nu hij op 20 januari 2017 nog een brief gestuurd heeft waarin het aanbod verlengd werd. Daarna volgde nog de ingebrekestelling van de advocaat van de koper op 1 februari 2017, waarbij de verkopers een termijn tot 3 februari 2017 werd geboden om na te komen. Omdat nakoming vervolgens uitbleef, is het verzuim volgens het hof dan ook pas ingetreden op 3 februari 2017.3

De beoordeling in cassatie

De koper kan zich niet vinden in het arrest van het hof, waardoor de zaak bij de Hoge Raad terecht komt. Het oordeel van het hof dat het verzuim van de verkopers is ingetreden op 3 februari 2017 is volgens de koper onbe­grijpelijk of geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad gaat mee in dit verweer en is van mening dat het verzuim op 19 januari 2017 van rechtswege inge­treden is. Volgens de Hoge Raad bepaalt artikel 6:83 onderdeel c BW dat het verzuim zonder ingebrekestel­ling intreedt wanneer de schuldeiser uit een mede­deling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. Als de desbetreffende verbintenis opeisbaar is, treedt het verzuim in dat geval dus van rechtswege in. Voor het intreden van verzuim is dan niet vereist dat de koper aan de verkoper te kennen geeft dat hij aan diens mede­deling het in artikel 6:83 BW bedoelde gevolg verbindt. Het hof stelde eerder al vast dat de brief van 19 januari 2017 een duidelijke mededeling bevat waaruit de koper af kon leiden dat de verkopers tekort zouden schieten in de nakoming van hun verbintenis. Daarmee is het verzuim van rechtswege ingetreden. Dat de koper het aanbod dat hij aan de verkopers had gedaan vervolgens heeft verlengd, doet daar niets aan af. Ook de brief van 1 februari 2017, waarmee de verkopers in de gelegen­heid zijn gesteld om alsnog na te komen, zorgt er niet voor dat de koper op het op 19 januari 2017 ingetreden verzuim geen beroep meer kon doen of dat dit recht is verwerkt. Het oordeel van het hof dat het verzuim pas op 3 februari 2017 zou zijn ingetreden geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting of is onbegrijpelijk.

Conclusie

Komt een partij de verbintenissen die voortvloeien uit een bepaalde overeenkomst niet na, dan is er sprake van een tekortkoming in de nakoming. Als deze tekort­koming aan de desbetreffende partij (de schuldenaar) kan worden toegerekend, is er sprake van wanprestatie en heeft de wederpartij (de schuldeiser) recht op scha­devergoeding. Voordat de gevolgen van wanprestatie in kunnen treden, moet er wel sprake zijn van verzuim. In beginsel treedt verzuim in door het versturen van een ingebrekestelling, middels een schriftelijke aanmaning waarbij een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld. Blijft nakoming ook na de gegeven termijn uit, dan treedt het verzuim in. In bepaalde gevallen is een ingebrekestelling echter niet vereist en treedt het verzuim van rechtswege in. Daarvan is onder meer sprake wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar kan afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. Indien de desbe­treffende verbintenis opeisbaar is, treedt het verzuim van rechtswege in. Recentelijk oordeelde de Hoge Raad dat het in dat geval niet vereist is dat de schuldeiser aan de schuldenaar te kennen geeft dat hij aan diens mede­deling het in artikel 6:83 BW bedoelde gevolg verbindt. Dat een schuldeiser na het intreden van het verzuim de schuldenaar in de gelegenheid stelt om alsnog na te komen, betekent niet dat de schuldeiser afstand doet van zijn recht om zich op het eerder ingetreden verzuim te beroepen of dat recht verwerkt.

Noten:

2. HR 12 april 2024; ECLI:NL:HR:2024:575.
3. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 februari 2023,
ECLI:NL:GHARL:2023:1195.

Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date.

Marc Heuvelmans 1