
Het meest verstrekkende recht op een goed (een (on)roerende zaak of een vorderingsrecht), is het eigendomsrecht. De eigenaar van een goed heeft de onbeperkte macht om over dat goed te beschikken. De eigenaar kan het goed gebruiken, uit-/belenen, belasten met een beperkt recht, het genot ervan trekken en de eigendom aan een ander overdragen. Het begrip eigendom is echter niet zo eenduidig als het lijkt, er zijn namelijk verschillende soorten eigendom. Tot 1992 kenden we de figuur van de zekerheidseigenaar, ook wel “fiduciair eigenaar” genoemd. De fiduciaire eigendomsoverdracht werd gebruikt als vorm van zekerheid in financieringstransacties. Deze vorm van eigendom is afgeschaft met de komst van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in 1992, waarin artikel 3:84 lid 3 BW de zekerheidseigendom als een ongeldige titel van eigendomsoverdracht bestempelt. In de financieringspraktijk worden daarvoor in de plaats sindsdien de figuren van (bezitloos) pandrecht op roerende zaken en hypotheek op onroerende zaken gebruikt.
De eigendom van een goed kan in twee delen uiteenvallen, de juridische eigendom en de economische eigendom. Met deze splitsing vallen ook de bevoegdheden van de juridische en de economische eigenaar uiteen. De juridische eigenaar blijft bevoegd om de eigendom over te dragen aan derden en te belasten met een beperkt recht. De economisch eigenaar komen alle genots- en gebruiksrechten, waaronder de vruchten van een goed, toe. De economische eigendomsoverdracht komt het meest voor bij de eigendom van onroerende zaken. In dat geval blijft de juridische eigenaar de rechthebbende op de zaak zelf en blijft die ook als eigenaar ingeschreven staan in het openbaar register. Ook voor het vestigen of het doorhalen van een recht van hypotheek is de handtekening nodig van de juridische eigenaar. Omdat de juridische eigendom ontdaan is van alle genots- en gebruiksrechten en alleen een zuiver juridisch recht overblijft, heet dit “bloot” eigendom.
Burgerlijk wetboek
Economische eigendom
Overdracht
Het hof