Scheefhuren in regeerakkoord

17 dec 2012

Op 29 oktober 2012 presenteerde Rutte en Samsom hun regeerakkoord. Daarin wordt een alinea gewijd aan de wijze waarop scheefhuren in de toekomst zou moeten worden tegengegaan. Er is sprake van “scheefhuur” indien mensen met een bovenmodaal inkomen [hoger dan € 33.000,--] huurwoningen blijven huren die, met name qua huurprijs, bestemd zijn voor mensen uit de lagere inkomensgroepen.

In het reageerakkoord is opgenomen dat de huurtoeslag intact blijft om woningen voor lagere inkomens betaalbaar te houden. Dat zou tegelijkertijd een gedifferentieerde huurverhoging mogelijk maken. Die huurverhoging zou voor huurders met een huishoudinkomen tot € 33.000,-- 1,5% bedragen, mensen met een inkomen tussen € 33.000,-- en € 43.000,--, zouden een huurverhoging van 2,5% moeten slikken. Boven de inkomensgrens van € 43.000,-- is de huurverhoging 6,5%. De systematiek met de huurliberalisatiegrens blijft intact. Het systeem voor woningwaardering wordt sterk vereenvoudigd met als grondslag 4,5% van de waarde op basis van de Wet Waardering Onroerende Zaken. Daarmee zou een einde kunnen komen aan het ingewikkelde puntensysteem. Voor huurders met een inkomen boven € 43.000,-- wordt de maximale huurprijs op basis van het woningwaarderingssysteem [4,5% van de WOZ-waarde] tijdelijk buiten werking gesteld. Na vertrek van de zittende bewoners geldt de maximale huurprijs weer. Op deze wijze zou volgens het nieuwe kabinet scheefwonen worden tegengegaan en de sociale woningvoorraad in stand worden gehouden.

Hetgeen hierboven staat opgenomen is feitelijk alles dat in het reageerakkoord wordt geschreven over scheefwonen. Hoe deze - korte - alinea met beleid in de praktijk exact zal worden uitgewerkt, moet nog blijken.

Het bedoelde effect van het nieuwe kabinet zal wellicht zijn dat de huren voor de lagere inkomensgroepen minimaal stijgen ten opzichte van de huurprijsstijging voor de hogere inkomensgroepen, en dat die huurprijsstijging voor de lagere inkomens in ieder geval binnen de bandbreedte blijft van 4,5% van de WOZ-waarde van een pand. Zo blijft, zeker in combinatie met het behouden van de huurtoeslag, huren voor lagere inkomensgroepen betaalbaar.

De combinatie van een relatief hoge toegestane huurprijsverhoging van 6,5% voor de hogere inkomenscategorieën, gecombineerd met het feit dat er geen maximum huurprijs geldt, zou moeten betekenen dat huren voor hogere inkomenscategorieën onaantrekkelijk wordt.

Wellicht dat het doel van het nieuwe kabinet om scheefhuren tegen te gaan wordt gerealiseerd. Daarmee is het ene probleem wellicht opgelost, maar wordt een ander probleem gecreëerd. Zo voorzie ik problemen bij – bijvoorbeeld – particuliere vastgoedbeleggers.
Die verhuren vaak kleinere woonruimten voor de lagere inkomenscategorieën, maar kunnen wellicht door deze plannen deze verhuur simpelweg niet meer rendabel houden. In feite wordt hen namelijk opgelegd dat zij niet meer dan 4,5% per jaar aan rendement uit hun onroerende zaak mogen genereren.

B&G