Voor aantonen gelijkwaardigheid in aanbesteding is een externe audit niet nodig
Het aantonen dat beschikt wordt over een kwaliteitssysteem dat gelijkwaardig is aan een bepaalde ISO certificering verlangt geen externe audit. Wel dat mede afhankelijk van wat een inschrijvingsleidraad zegt over wat gelijkwaardigheid inhoudt, aangetoond wordt hoe de kwaliteit daadwerkelijk is gewaarborgd. Dat laatste kan onder meer ook als op het moment van inschrijving een ISO-certificering wordt doorlopen en men vervolgens ook daadwerkelijk over het certificaat komt te beschikken.
Wat zijn de feiten?
Het KNMI houdt een Europese niet openbare aanbestedingsprocedure voor de ontwikkeling, beheer, onderhoud en doorontwikkeling van de KNMI App. Ten behoeve van de selectie is er een selectieleidraad. Daarin is als geschiktheidseis vermeld “Kwaliteitsmanagementsysteem ISO 9001 of gelijkwaardig”. De geschiktheidseis is een knock-out criterium. Het niet voldoen aan de geschiktheidseis leidt tot uitsluiting.
In de Nota van Inlichtingen wordt uitleg gegeven aan onder meer de term “gelijkwaardigheid”. Het antwoord op een vraag luidt:
“Een ISO certificering vertelt het KNMI dat, wanneer u zegt dat u kwaliteit borgt, inzicht heeft in (bedrijfs)risico en hierop acteert, u dit ook kunt waarmaken (het is immers getoetst). Als u geen ISO-certificering heeft, dan is het belangrijk voor het KNMI dat u beschrijft op welke manier u kwaliteit borgt, op welke manier u (bedrijfs)risico's inzichtelijk maakt en hoe u vervolgens zowel kwaliteitsmanagement als risicomanagement uitvoert. Gelijkwaardigheid is:
- Een kwaliteitshandboek met beleidsverklaring en een handtekening van het management.
- Een beschrijving van het kwaliteitssysteem met beleidsverklaring en handtekening van het management.”
Eiseres is kort geding stelt dat voor het verkrijgen van een ISO9001-certificaat een externe audit nodig is, die jaarlijks dient te worden herhaald. Om aan te tonen dat een kwaliteitssysteem gelijkwaardig is aan ISO9001 dient volgens eiseres daarom ook een externe audit te worden overgelegd. Nu niet is gebleken dat de combinatie aan wie de opdracht gegund is, dat heeft gedaan, moet volgens eiseres worden geconcludeerd dat de combinatie niet voldoet aan de bewuste geschiktheidseis.
Wat vindt de voorzieningenrechter?
De voorzieningenrechter volgt eiseres daar niet in. In de Aanbestedingswet noch in de Inschrijvingsleidraad is een expliciete procedure opgenomen voor het beoordelen van gelijkwaardigheid, anders dan met de beantwoording van een vraag dat gelijkwaardigheid is:
“- Een kwaliteitshandboek met beleidsverklaring en een handtekening van het management.
- Een beschrijving van het kwaliteitssysteem met beleidsverklaring en handtekening van het management.”
De rechter vervolgt. Dat de gelijkwaardigheid alleen kan worden bewezen met een verklaring van een externe partij blijkt hier niet uit. Het accepteren van andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen is juist bestemd voor de situatie dat een ondernemer het betreffende certificaat niet binnen de gestelde termijnen kan verwerven om redenen die hem niet aangerekend kunnen worden. Het ligt dan niet voor de hand dat die ondernemer dan om geldig te kunnen inschrijven wel eerst nog een externe audit zou moeten laten verrichten. Het ligt veeleer voor de hand dat in een dergelijke situatie de aanbestedende dienst beoordeelt of de overgelegde bewijzen voldoende zijn om de gelijkwaardigheidstoets te doorstaan. Die beoordeling zal uiteraard wel moeten plaatsvinden door een ter zake deskundige beoordelaar. De Staat heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dat hier het geval is geweest, door toe te lichten dat de beoordeling heeft plaatsgevonden door een toetser van het KNMI die meer dan twintig jaar ervaring heeft met kwaliteitsmanagement en ook verantwoordelijk is voor de certificering en hercertificering van ISO9001 voor het KNMI.
Eiseres aldus de voorzieningenrechter, kan worden gevolgd in haar standpunt dat voor de gelijkwaardigheid van belang is in hoeverre de kwaliteit daadwerkelijk is gewaarborgd op dat moment. Uit het antwoord op vraag volgt echter dat de Staat ook daarop beoordeelt (“Als u geen ISO-certificering heeft, dan is het belangrijk voor het KNMI dat u beschrijft op welke manier u kwaliteit borgt, op welke manier u (bedrijfs)risico's inzichtelijk maakt en hoe u vervolgens zowel kwaliteitsmanagement als risicomanagement uitvoert”).
Dat de beoordeling hiervan in dit geval de toets der kritiek heeft doorstaan acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk, omdat is gebleken dat een van de deelnemers aan de combinatie op het moment van inschrijving de procedure van ISO-certificering doorliep en vervolgens ook daadwerkelijk over het certificaat is komen te beschikken.
Voor de volledige uitspraak zie rechtspraak.nl.