Wanneer is een titel een executoriale titel?
Wie een vordering heeft, wil die natuurlijk betaald krijgen. Normaal betaalt een debiteur zijn schuld binnen de betalingstermijn, zonder problemen. Als dat niet gebeurt, kan sprake zijn van betalingsonwil of betalingsonmacht. In het laatste geval is een harde incasso vaak niet zinvol, omdat die niet zal leiden tot verhaal van de vordering. Overleg over een betalingsregeling biedt dan meer soelaas. Bij betalingsonwil moet onderzocht worden of de vordering op goede juridische gronden bestreden wordt, of dat achter de betwisting tóch betalingsonmacht schuil gaat. Als de vordering inhoudelijk wordt betwist maar niet op dragende gronden, komt een incassoprocedure al snel in zicht.
Of er nu sprake is van betalingsonmacht of -onwil, bij non-betaling zal voor verhaal van de vordering een procedure onvermijdelijk zijn. Doel van die procedure is het krijgen van een executoriale titel, om de regie over de betaling van de debiteur te verschuiven naar de crediteur. Een executoriale titel is bijvoorbeeld een vonnis van een rechtbank dat in kracht van gewijsde gegaan is, of uitvoerbar bij voorraad verklaard is. Dat vonnis wordt aan de debiteur betekend door de deurwaarder en vanaf dat moment kunnen met het vonnis de nodige handelingen uitgevoerd worden om tot betaling te komen. Denk daarbij aan het leggen van executoriaal beslag op bezittingen van de debiteur die openbaar kunnen worden verkocht tot verhaal van de vordering door de crediteur. Zo gezegd lijkt het vrij duidelijk wat verstaan moet worden onder een executoriale titel. Toch leidt dat in de rechtspraak soms tot verwarring, omdat een vordering procedureel niet als zodanig geformuleerd is, maar wel zo bedoeld is. In dat geval kan de rechter, in hoogste ressort de Hoge Raad, invulling geven aan de bedoeling van de crediteur. Dat gebeurde recent in de uitspraak van de Hoge Raad van 25 februari 2022[1].
De casus
De casus die tot de uitspraak leidde was niet eenvoudig en liep over twee verschillende procedures. Ik zal de casus bespreken, de verschillende procesrechtelijke aspecten eruit lichten en die toelichten.
In deze zaak werd in eerste aanleg bij de kantonrechter de veroordeling tot betaling van een vordering gevorderd en in hoger beroep “slechts” een verklaring voor recht van hoofdelijke aansprakelijkheid. De centrale vraag is of die verklaring voor recht kan gelden als executoriale titel.
De casus is de volgende. Lisman verhuurde een pand aan Rentec, die huurpenningen onbetaald liet. Omdat Lisman meende dat ook de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor die schuld, legde Lisman conservatoir beslag op het pand van de bestuurder. In de procedure bij de kantonrechter werd de vordering tot veroordeling tot betaling van de huurachterstand toegewezen tegen Rentec, maar niet tegen haar bestuurder. Daarvan ging Lisman in hoger beroep, alléén tegen de bestuurder. In hoger beroep vorderde Lisman een verklaring voor recht dat de bestuurder naast Rentec hoofdelijk aansprakelijk is voor betaling van de vordering. Die vordering werd door het gerechtshof toegewezen, waarna het hof de gevorderde verklaring voor recht gaf. In hoger beroep is dus niet expliciet gevorderd de bestuurder te veroordelen tot betaling van de vordering aan Lisman. Ondertussen was het pand van de bestuurder verkocht door de hypotheekhouder en had zuivering plaatsgevonden. Zuivering heeft tot gevolg dat alle op de verkochte onroerende zaak gevestigde rechten van derden doorgehaald worden. Na de executieverkoop bleef nog een bedrag over van
€ 100.000,- waar Lisman als conservatoir beslaglegger aanspraak op maakte.
Lisman en de bestuurder kwamen er onderling niet uit wie aanspraak kon maken op het overschot, dus werd een rechter-commissaris benoemd om de renvooiprocedure te voeren. Renvooi betekent letterlijk verwijzing. Een renvooiprocedure is de procedure die verwezen wordt naar de rechter-commissaris om de vraag te beantwoorden wie aanspraak heeft op het geld. In die procedure liet de rechtbank Lisman toe tot de rangregeling ter verdeling van de restant opbrengst. Daarvan ging de bestuurder in hoger beroep en stelde zich op het standpunt dat Lisman haar eis verminderd had door alleen nog hoofdelijke veroordeling te vorderen. Dat leverde volgens de bestuurder geen executoriale titel op. Bovendien was inmiddels de vordering voor het meerdere, te weten de veroordeling van de bestuurder tot betaling, verjaard en was het gelegde conservatoire beslag vervallen.
Het gerechtshof
Het gerechtshof ging hier niet in mee en bepaalde dat Lisman mocht meedelen in de opbrengst, weliswaar voor een lager bedrag omdat het hof de bestuurder volgde in zijn redenering dat de eis in hoger beroep verminderd was. De stellingen van de bestuurder dat de vordering verjaard was en dat het conservatoir beslag vervallen was, verwierp het hof.
De bestuurder kwam in cassatie en ging er opnieuw van uit dat de in eerste aanleg ingestelde, en door de kantonrechter afgewezen eis tot veroordeling van de bestuurder in hoger beroep niet is toegewezen. In hoger beroep was immers “slechts” een verklaring voor recht is gevraagd. Door het instellen van de eis in eerste aanleg, tot veroordeling tot betaling, werd de verjaring van die rechtsvordering gestuit. Bij het instellen van de nieuwe eis in hoger beroep werd de eerdere eis tot veroordeling echter achterwege gelaten, zodat die vordering op 22 september 2010 verjaard was.
Het arrest van het gerechtshof in de hoofdzaak voor de vordering van Lisman op de bestuurder levert bovendien geen executoriale titel op, omdat het arrest geen veroordeling tot betaling van die vordering inhoudt. Volgens de bestuurder moest Lisman dus niet worden toegelaten tot de verdeling van de verkoopopbrengst.
De Hoge Raad had deze argumenten te wegen en oordeelde in r.o. 3.2.3 in het voordeel van Lisman:
“Wanneer conservatoir beslag is gelegd voor een vordering, wordt een executoriale titel verkregen doordat de beslagdebiteur wordt veroordeeld tot voldoening van die vordering. Niet uitgesloten is echter dat de beslaglegger volstaat met een eis in de hoofdzaak die strekt tot vaststelling van de gegrondheid en de omvang van zijn vorderingsrecht. Bij toewijzing van de eis levert de uitspraak voor het daarin vastgestelde vorderingsrecht dan een executoriale titel op, als met die vaststelling duidelijk is dat de beslaglegger daadwerkelijk aanspraak kan maken op betaling. De vereiste duidelijkheid kan erin bestaan dat in de uitspraak wordt vastgesteld dat de beslagdebiteur hoofdelijk aansprakelijk is voor hetgeen waartoe een andere partij al eerder werd veroordeeld.”
De Hoge Raad
De Hoge Raad heeft dus te oordelen over de vraag wanneer een vonnis kwalificeert als executoriale titel en bepaalt dat daarvan het geval is als met de vaststelling van het vorderingsrecht in het vonnis duidelijk is dat de beslaglegger daadwerkelijk aanspraak kan maken op betaling. Die vereiste duidelijkheid kan erin bestaan dat in het vonnis wordt vastgesteld dat de beslagdebiteur hoofdelijk aansprakelijk is voor hetgeen waartoe een ander al eerder veroordeeld werd.
De onderstreepte delen in de uitspraak van de Hoge Raad geven naar mijn inzicht open, zo niet vage normen, die zich moeilijk op alle gevallen eenduidig laten toepassen. Zodoende komt het er steeds opnieuw op aan dat een feitenrechter beoordeelt of voldaan is aan de eis van voldoende duidelijkheid dat een beslaglegger daadwerkelijk aanspraak kan maken op betaling, bijvoorbeeld in geval van hoofdelijke aansprakelijkheid. Om die onzekerheid van de rechterlijke toets achteraf te voorkomen, is het naar mijn idee verstandiger te allen tijde bij aanspraak op betaling van een vordering, de veroordeling daarvan te vorderen.
De Hoge Raad “redde” Lisman in deze door aan te nemen dat het hof onbestreden had vastgesteld dat de bestuurder uit de resterende eis in de hoofdzaak in redelijkheid niet mocht concluderen dat Lisman haar eis en beslagvordering niet langer handhaafde of introk. Daarmee heeft het hof kennelijk tot uitdrukking gebracht dat het de bestuurder duidelijk moet zijn geweest dat de eis van Lisman strekte tot vaststelling dat Lisman daadwerkelijk aanspraak kan maken op betaling van de vordering waarvoor zij ten laste van de bestuurder beslag had gelegd. In het licht van hetgeen in 3.2.3 was overwogen brengt dit mee dat het arrest van het gerechtshof in de hoofdzaak een executoriale titel oplevert voor de vordering waarvoor Lisman ten laste van de bestuurder beslag had gelegd. Die vordering heeft, gelet op de verjaringstermijn voor de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken (20 jaar; art. 3:324 lid 1 BW), haar afdwingbaarheid nog niet verloren.
Om te voorkomen dat Lisman het achteraf moest hebben van de vaststelling door de Hoge Raad dat de bestuurder in redelijkheid niet mocht concluderen dat de eis in de hoofdzaak ingetrokken was, had Lisman beter ook in hoger beroep duidelijk zijn vordering moeten formuleren. Afhankelijk zijn van een redelijkheidstoets bij de executie van een titel ter verkrijging van betaling, geeft onnodig aanleiding tot executiegeschillen en, zoals in dit geval, renvooiprocedures. Dat is niet bevorderlijk voor de beslagcrediteur en het legt onnodig druk op een toch al overbelaste rechtspraak.
Het belang van een eenduidige vordering die onbetwist leidt tot een executoriale titel, wordt ook onderschreven door de PG Rank-Berenschot die de conclusie voor het arrest van de Hoge Raad schreef[2]. Op grond van art. 704 lid 1 Rv gaat het conservatoir beslag over in een executoriaal beslag zodra de beslaglegger in de hoofdzaak een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. Wanneer echter een andere vordering wordt toegewezen dan die waarvoor conservatoir beslag is gelegd, gaat het gelegde conservatoir beslag niet over in een executoriaal beslag, maar zal een nieuw executoriaal beslag moeten worden gelegd. Een reden te meer om het petitum zorgvuldig te formuleren.
Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date, eind april 2022.
[1] HR 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:298 (Bestuurder Rentec/Lisman)
[2] ECLI:NL:PHR:2021:741