Huisvesting arbeidsmigranten en gezinnen: Planologisch gelijk?
Het is vaste rechtspraak dat het planologisch verschil maakt of een woning wordt bewoond door arbeidsmigranten of een ‘gewoon’ gezin. Dat is geen oordeel, maar een juridisch gegeven. Daarover schreef ik eerder deze blog. Dat wil overigens zeker niet zeggen, dat overlast als gegeven aangenomen moet worden. Uit vaste rechtspraak volgt dat per geval beoordeeld moet worden wat de ruimtelijke impact is. In de rechtspraak is meermaals bevestigd dat een omgevings- of exploitatievergunning niet geweigerd kan worden op grond van een ‘subjectieve’ vrees van overlast. Enkel objectieve overlast kan hierbij een rol spelen. Maar het planologisch verschil tussen bewoning door arbeidsmigranten en een gezin is niet zo groot als wellicht wordt gedacht. Een uitspraak van de Rechtbank Overijssel geeft dat illustratief weer. Voor huisvesters van arbeidsmigranten een relevante uitspraak, ook al gaat het in deze zaak niet over arbeidsmigranten.
Wat speelde er?
Het college van B&W van de gemeente Hengelo had een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van een woning ten behoeve van het huisvesten en begeleiden van ex-verslaafden. Het betrof dus een woning. Uit het bestemmingsplan volgde dat de woning uitsluitend gebruikt mocht worden voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Voor een verdere toelichting op de ‘één-huishouden jurisprudentie’ wijs ik naar een eerdere blog die ik hierover schreef. Het begrip ‘wonen’ was niet gedefinieerd. Volgens vaste rechtspraak zijn in dat geval meerdere woonvormen toegestaan. Ook bewoning door arbeidsmigranten. Niet ter discussie stond dat de woonvorm (dus de bewoning door een niet-huishouden in de vorm van ex-verslaafden) niet in strijd was met die woonbestemming. Wél was de bewoning door deze groep bewoners in strijd met de eis dat de woning slechts bewoond mocht worden door één-huishouden. Indien het samenwonen zich kenmerkt door een tevoren vaststaande tijdelijkheid van de samenwoning, is geen sprake van één-huishouden. Afwijking van het bestemmingsplan was dus noodzakelijk. Dat kon in dat geval nog met toepassing van de kruimelgevallenregeling, die inmiddels is komen te vervallen met de komst van de Omgevingswet.
Hoe moet de afwijking van het bestemmingsplan beoordeeld worden?
De vraag is waar de afwijking op ziet en hoe die afwijking vervolgens beoordeeld moet worden. De afwijking ziet op het in strijd met het ‘één-huishouden’ criterium personen te huisvesten. Of dat nu ex-verslaafden, arbeidsmigranten of bijvoorbeeld studenten zijn, maakt voor het juridische kader niet uit. Het bestemmingsplan is onherroepelijk. Op grond van het bestemmingsplan is bewoning door één huishouden toegestaan. De rechtbank overweegt:
Ten aanzien van deze activiteiten staat vast dat deze in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarom gaat het in dit geval bij de belangenafweging om de ruimtelijke effecten die optreden als gevolg van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan, afgezet tegen de met de afwijking gediende belangen. De ruimtelijke effecten van wat al op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, blijven daarbij buiten beschouwing. (…) In deze zaak is het gebruiken van de woning door vijf personen, mits zij samen één huishouden vormen, in overeenstemming met het bestemmingsplan. Met de ruimtelijke effecten van bewoning door meerdere personen is daarom in het bestemmingsplan al rekening gehouden en van dit gebruik staat vast dat dit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Een bepaalde mate van overlast die inherent is aan wonen, is dan ook al verdisconteerd in het bestemmingsplan en is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Uit deze overweging volgt precies wat bij een afwijking beoordeeld moet worden. De woning laat al toe dat er gewoond mag worden door vijf personen. Dat heeft al een bepaalde uitstraling en ruimtelijke impact. Enkel het gegeven dat deze vijf personen geen één huishouden vormen, moet in het kader van de afwijking beoordeeld worden.
Zoals al aangegeven, moet veronderstelde overlast geobjectiveerd worden. Er waren in dit geval wel wat klachten geweest, maar niet dusdanig dat een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden onvoldoende verzekerd was. In dit geval leidt dit tot de slotsom dat de vergunning in stand kon blijven.
Voor de praktijk
Deze uitspraak is met name van belang bij bestemmingsplannen waarin het begrip ‘wonen’ niet is gedefinieerd. In die gevallen is de huisvesten van arbeidsmigranten veelal niet in strijd met de bestemming. Wél kan dan de ‘één-huishouden’ rechtspraak gelden. Voor het afwijken van het bestemmingsplan, is het dus van belang dat het verstrekpunt bij die beoordeling duidelijk is: er mogen al (vijf) arbeidsmigranten wonen, de afwijking ziet uitsluitend op het feit dat deze arbeidsmigranten geen één-huishouden vormen. En dan is het verschil met hetgeen planologisch al is toegestaan, in dit soort gevallen (wellicht) kleiner dan vaak gedacht wordt.