Jurisprudentie elfde maand

10 dec 2024

In november zijn er weer veel interessante uitspraken gedaan over de Omgevingswet. In het kader van onze jurisprudentiereeks bespreken wij een aantal belangrijke uitspraken. Een aantal handhavingszaken waren aan de orde. Daarnaast is onder andere bevestigd dat er onder de Omgevingswet geen verplichting geldt tot her gelijktijdige indienen van aanvragen wanneer sprake is van ‘onlosmakelijke samenhang’. Zowel overgangsrechtelijke als inhoudelijke zaken worden besproken.

Overgangsrecht

In deze zaak was het verkeerde recht toegepast. De Omgevingswet werd toegepast, terwijl op grond van het overgangsrecht het oude recht van toepassing was. De voorzieningenrechter overweegt echter dat de materiële normstelling niet is gewijzigd. Hierdoor kunnen de rechtsgevolgen in stand blijven.

Eiseres in deze zaak heeft een aanvraag gedaan om haar bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning. Dit is een wijzigingsbevoegdheid uit de bestemmingsplanregels. Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stond rechtstreeks beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State open wanneer een aanvraag om toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid uit een bestemmingsplan werd afgewezen. De Wro is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In deze zaak is het de vraag hoe dit werkt in overgangsrechtelijke gevallen. De rechtbank verwijst naar het overgangsrecht in artikel 11:3 Awb, hieruit volgt dat het oude recht blijft gelden en dat de Afdeling dus in eerste en enige aanleg bevoegd is om kennis te nemen van het beroep.

Op grond van het oude recht (Wabo) en de vaste jurisprudentie moet bij het toetsen van een bouwplan aan een bestemmingsplan worden gekeken of het bouwplan in overeenstemming met de geldende bestemming kan worden gebruikt en of het bouwwerk ook met het oog op dat gebruik wordt gebouwd. De voorzieningenrechter trekt deze jurisprudentielijn door naar de Omgevingswet. Dit betekent dat er bij het beoordelingskader van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit moet worden gekeken of het bouwplan voldoet aan de gebruiksregels en of het ook met het oog daarop wordt gebouwd.

Inhoudelijk

Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet was de ‘bouwstop’ opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De bouwstop maakt het mogelijk om bouw- of sloopwerkzaamheden onmiddellijk stil te leggen. Onder de Omgevingswet is ervoor gekozen om de bouwstop niet als zodanig op te nemen. De grondslag voor het inzetten van de bouwstop onder de Omgevingswet is artikel 18.1 Ow. Eerder schreven wij al een artikel over de mogelijkheden om de bouw onmiddellijk stil te leggen onder de Omgevingswet. Interessant is dat de voorzieningenrechter de bouwstop nu kwalificeert als een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang. De last houdt in dat de illegale bouwactiviteit direct moet worden beëindigd, wanneer hier geen gevolg aan wordt gegeven zal het bevoegd gezag de overtreding beëindigen. De bouwstop onder de Wabo was een effectief instrument doordat er op grond van vaste rechtspraak geen legalisatieonderzoek hoefde te worden gedaan en er slechts een beperkte belangenafweging werd uitgevoerd. De voorzieningenrechter trekt deze jurisprudentielijn door onder de Omgevingswet. Dit betekent dat ook onder de Omgevingswet, er geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar de mogelijkheid om de overtreding te legaliseren.

Deze zaak draait om de toepassing van spoedeisende bestuursdwang waaraan onder andere de algemene zorgplicht van de Omgevingswet (art. 1.7 en 1.7a Ow) en de zorgplicht voor brandveiligheid uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) ten grondslag zijn gelegd. Dit is het eerste handhavingsbesluit dat mede is gebaseerd op de algemene zorgplichten uit de Omgevingswet.

De vraag die in deze zaak voor de rechter lag is of bij de handhaving van het Omgevingsplan belangen kunnen worden ingeroepen die de Omgevingswet specifiek regelt. Specifiek gaat het om belangen die verband houden met Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten. De voorzieningenrechter overweegt dat de bevoegdheid tot handhaving ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Bij handhaving draait het om ruimtelijk relevante belangen. Dit strekt zich niet uit tot onderwerpen die de Omgevingswet aanvullend regelt. Voor de belangen waar het specifiek in deze zaak om gaat is het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag voor handhaving. Deze belangen wegen daarom minder zwaar mee volgens de voorzieningenrechter.

Verzoeker heeft een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een aan hem opgelegde last onder bestuursdwang. De voorlopige voorziening wordt toegewezen, de grondslag waarop de last onder bestuursdwang is opgelegd is namelijk onvoldoende duidelijk. Er is dus onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een overtreding van het omgevingsplan.

Onder de Wabo was het verplicht om bij activiteiten die ‘onlosmakelijk samenhingen’ gelijktijdig een vergunning aan te vragen. Dit was het geval wanneer er voor één feitelijke handeling verschillende vergunningen nodig waren. Deze verplichting is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In deze zaak is deze wijziging ten opzichte van het oude recht expliciet bevestigd door de voorzieningenrechter.

Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne.

Rutger Boogers