Jurisprudentie overzicht Omgevingswet deel 2

15 mrt 2024

Inleiding

In de blog geplaatst op 7 februari 2024 hebben wij een overzicht gegeven van de eerste maand jurisprudentie over de Omgevingswet. In dit artikel (deel 2) doen we dit opnieuw, maar dan van de jurisprudentie in de afgelopen 6 weken.

Overgangsrecht

Ook in de tweede maand is er nog veel rechtspraak over het overgangsrecht. Het overgangsrecht regelt de overgang van oude regelgeving naar de huidige regelgeving. In de zaken betreffende het overgangsrecht van de Omgevingswet wordt veelal gebruik gemaakt van standaardoverwegingen, daarom worden hier slechts een paar voorbeelden gegeven van zaken waarin dit aan bod is gekomen. Voor onder andere de volgende onderwerpen is in de rechtspraak in februari de vraag beantwoord welke regelgeving van toepassing is.

Wanneer er een verzoek tot schadevergoeding is gedaan voor schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoel in artikel 22, eerste lid, van de Tracéwet, blijft het oude recht van toepassing. Dit is zo tot dat het besluit op dat verzoek onherroepelijk is en in het geval van toewijzing de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald. Dit is op grond van artikel 4.17 van de Invoeringswet Omgevingswet.

In deze zaak is door de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat de Erfgoedverordening van de gemeente in werking is gebleven met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit is op grond van artikel 22.4 van de Omgevingswet en artikel 2.8 onder B van de Invoeringswet Omgevingswet.

Wanneer een ontwerp-project plan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet ter inzage is gelegd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het oude recht van toepassing. De Crisis- en herstelwet is van toepassing op bepaalde categorieën van ruimtelijke en infrastructurele projecten, daarom blijft ook de crisis- en herstelwet van toepassing. Dit is op grond van artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Wanneer een sanctiebesluit is genomen vóórdat de Omgevingswet in werking is getreden blijft oude recht van toepassing, dit is tot dat het sanctiebesluit onherroepelijk is geworden. Dit is op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.

  • Last on dwangsom [ECLI:NL:RVS:2024:623 en ECLI:NL:RVS:2024:482]
    De standaardoverweging dat een last onder dwangsom opgelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet valt onder het recht zoals dat gold, tot het tijdstip waarop de last volledig is opgeheven, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven is herhaaldelijk in uitspraken aan bod gekomen.

Wat is verder aan bod gekomen?

Deze zaak gaat over het verzoek om een voorlopige voorziening (dit is een tijdelijke beslissing van de bestuursrechter in afwachting van de definitieve uitspraak in een bestuursrechtelijke procedure) van verzoekers tegen een verleende omgevingsvergunning voor het kappen van bomen. De omgevingsvergunning in kwestie is aangevraagd in januari 2024 en verleend in februari 2024, wat betekent dat de Omgevingswet van toepassing is.

De aanvraag waar het in de zaak over gaat is een aanvraag als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in combinatie met artikel 22.8 van de Omgevingswet. Uit artikel 22.8 Omgevingswet volgt dat wanneer op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, er een verbod geldt om zonder een omgevingsvergunning een activiteit te verrichten. Op grond van de Bomenverordening geldt het verbod uit artikel 22.8 van de Omgevingswet en mag er dus niet worden gekapt zonder een vergunning.

In de zaak wordt het verzoek voor de voorlopige voorziening afgewezen. Dit betekent dat na de inwerkingtreding de vergunninghouder gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning.

In deze zaak gaat het om een weigering van het college van burgemeester en wethouders om handhavend op te treden tegen de gemeente. Dit verzoek is volgens de rechtbank ten onrechte afgewezen. In deze zaak is het college verplicht om tegen zichzelf handhavend op te treden, maar dit gebeurt niet. De gemeente is wel al vooruitlopend op de nog niet verleende omgevingsvergunning gestart met voorbereidende bouwwerkzaamheden van 144 woningen. Daarom stelt de voorzieningenrechter dat het college een last onder bestuursdwang moet opleggen aan de gemeente strekkende tot het staken van de bouw van 48 van de woningen.
De voorlopige voorziening heeft geen betrekking op de overige 96 woningen, maar bij het bouwen van deze woningen handelt de gemeente wel in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet door voorbereidingswerkzaamheden te treffen en te bouwen zonder een omgevingsvergunning.

In deze zaak gaat het om een ontwerp voor een bestemmingsplan dat vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Daarom is op het ontwerpplan het oude recht van toepassing. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet werd het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Uit artikel 6:19 Awb volgt dat een beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een gewijzigd bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak vastgesteld dat het overgangsrecht van de Omgevingswet daaraan niet in de weg staat.

In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders moet handhaven op grond van het oude recht dan wel de Omgevingswet. De Invoeringswet Omgevingswet heeft namelijk twee artikelen die zien op het overgangsrecht bij handhaving. Artikel 4.3 ziet op het overgangsrecht voor besluiten op een aanvraag en artikel 4.23 ziet op het overgangsrecht voor het sanctiebesluit zelf. Er is hierdoor dus een keuze voor twee verschillende ‘kantelmomenten’. In deze zaak gaat de rechtbank Oost-Brabant in op de mogelijke gevolgen hiervan.

Rutger Boogers