Jurisprudentieoverzicht tiende maand Omgevingswet

19 nov 2024

Voor de maand oktober bespreken wij in het kader van onze jurisprudentie reeks weer een aantal belangrijke uitspraken gedaan onder de Omgevingswet. Naast een aantal interessante overgangsrechtelijke zaken zijn er meerdere inhoudelijke uitspraken gedaan over het verlenen van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA), onder andere over het herhaaldelijk toepassen van de BOPA-bevoegdheid en het meewegen van het belang van omwonenden bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Overgangsrecht

Wanneer het college van burgemeester en wethouders een overtreding constateert, is er in beginsel een plicht tot handhaving. Hiervan kan echter worden afgezien wanneer er concreet zicht op legalisatie is. Volgens vaste rechtspraak is er géén sprake van concreet zicht op legalisatie wanneer er géén aanvraag is ingediend of wanneer het college al heeft aangegeven dat ze niet bereid zijn om de activiteit te legaliseren. Deze jurisprudentie van voor de Omgevingswet wordt dus doorgetrokken naar Omgevingswet-zaken.

Uit het overgangsrecht van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat het oude recht van toepassing is op een beroep tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan tot dit besluit onherroepelijk is. In een eerdere overzichtsuitspraak heeft de ABRvS (ECLI:NL:RVS:2024:1174) vastgesteld dat dit ook zo is wanneer er tijdens die procedure een herstelbesluit op grond van artikel 6:19 Awb wordt genomen. In deze zaak is dit in de praktijk toegepast. De ABRvS had aan de gemeenteraad opgedragen om een herstelbesluit te nemen, waartegen appellante betoogde dat hier geen bevoegdheid meer voor zou bestaan per 1 januari 2024. Dit werd door de ABRvS afgewezen, verwijzende naar de overzichtsuitspraak.

De voorzieningenrechter heeft uitspraak gedaan over een verleende omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit, specifiek ziet de vergunning op het mogen verstoren van de dwergvleermuis en de egel. Deze uitspraak is een rechterlijke beoordeling van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit. De voorzieningenrechter trekt de geldende rechtspraak van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door, hieruit volgt dat alleen de diersoorten waarvoor de beschermingsontheffing is aangevraagd bepalend zijn voor de omvang van het geschil. Alle andere diersoorten vallen dus buiten het geding.

Op deze zaak is op grond van het overgangsrecht de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing. De appellant verwijst in zijn beroep naar de eisen die de Omgevingswet stelt voor participatie en betoogt dat hij onvoldoende is betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. De Afdeling verduidelijkt echter dat appellant niet kan anticiperen op de regels onder de Omgevingswet wanneer het oude recht van toepassing is.

Deze zaak is interessant omdat hier ten onrechte de Omgevingswet al werd toegepast. In een handhavingszaak werd bij het opleggen van een last artikel 5.6 van de Omgevingswet ten grondslag gelegd, maar het verzoek tot handhaving was voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet al ingediend, wat betekent dat het oude recht van toepassing is. Dit betekent dat het besluit vernietigd is door de rechtbank.

Inhoudelijk

Op 3 oktober 2024 is er een uitspraak gedaan over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) waaruit interessante nieuwe inzichten volgen. Zo wordt onder andere duidelijk dat de Omgevingswet niet in de weg staat aan het herhaald toepassen van de bopa-bevoegdheid voor een tijdelijke activiteit op dezelfde locatie. Wel is dan vereist dat er per keer een afweging gemaakt of dit met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar is en of er geen strijd is met provinciale- of rijksinstructieregels.

Deze zaak draait om een verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). De vergunning is voor het tijdelijk bewonen van een bedrijfspand, zodat de woning van aanvragers kan worden verbouwd. Als onderbouwing bij de verlening van de BOPA gebruikte het college van burgemeester en wethouders de stelling dat belangen van derden hierbij niet onevenredig worden aangetast. Dit is volgens de voorzieningenrechter echter onvoldoende, er had ook op de belangen van omwonenden (verzoekers) in moeten worden gegaan.

In deze uitspraak draait het ook om het criterium evenwichtige toedeling van functies aan locaties bij de verlening van een BOPA. Door verzoeksters wordt aangevoerd dat er niet voldaan is aan participatie en dat er onvoldoende is gekeken naar de sociale veiligheid en mogelijke overlast. Het eerste punt gaat de voorzieningenrechter niet in mee, er is een informatieavond geweest en in de Omgevingswet worden geen eisen gesteld aan participatie. Het college van burgemeester en wethouders heeft echter wel onvoldoende gekeken naar de sociale veiligheid en overlast in de ruimtelijke onderbouwing. Er moet worden onderzocht en gemotiveerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Ook in de uitspraak van 29 oktober van de Rechtbank Oost-Brabant komt de BOPA aan bod. Interessant aan deze uitspraak is de vergelijking tussen het toetsingskader van de BOPA (EFTAL) en het afwijken van het bestemmingsplan op grond van de Wabo (goede ruimtelijke ordening) zoals gold onder oud recht. Bij de BOPA moet onder andere worden getoetst aan instructieregels. In deze zaak draait het om de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is een instructieregel en hier moet dus aan worden getoetst.

Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne.

Rutger Boogers