
In deze blogpost analyseren we een recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die betrekking heeft op een geschil tussen de Turkse Payporter Odeme Hizmetleri ve Elektronik Para A.S. (hierna "Hizlipara") en de Nederlandse Morpara B.V. (hierna "Morpara"), over het gebruik van het merk 'PayPorter'.
     
Juridisch kader en geschilpunten
 
Argumenten en verweren
- Ouder recht van plaatselijke betekenis: Morpara betoogde succesvol dat zij de naam 'PayPorter' al gebruikte in Nederland voordat Hizlipara het Uniemerk registreerde. Dit argument is cruciaal omdat artikel 138 lid 3 UMVo[1] bepaalt dat een merkhouder niet kan optreden tegen een ouder recht van plaatselijke betekenis indien dit recht erkend wordt door de nationale wetgeving.
 - Gebruik van het merk: De rechtbank overwoog dat Morpara aantoonde dat zij de naam en het logo actief gebruikte in het economisch verkeer voordat Hizlipara haar Uniemerk deponeerde. Dit gebruik was voldoende om een ouder handelsnaamrecht te vestigen, wat essentieel was voor Morpara’s verweer.
 - Nietigheidsverzoek van het Uniemerk: Morpara vroeg ook om het Uniemerk van Hizlipara nietig te verklaren. De rechtbank wees dit verzoek af omdat Morpara onvoldoende onderbouwd had dat zij in andere landen van de Europese Unie beschikte over een ouder recht waarmee zij het gebruik van het jongere Uniemerk door Hizlipara kon verbieden. De rechtbank bepaalde dat er onvoldoende bewijs was dat Morpara een ouder recht van méér dan plaatselijke betekenis had dat de nietigheid van het Uniemerk kon rechtvaardigen.
 
 
Beslissing van de rechtbank
 
Conclusie