Noodzakelijkheid van proactieve aanwijzing onvoldoende onderbouwd
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een verplichting van de provincie Zuid-Holland aan de gemeenteraad van Noordwijk om meer sociale huurwoningen te bouwen vernietigd. De provincie had via een proactieve aanwijzing de gemeenteraad verplicht om minimaal 240 sociale huurwoningen aan te wijzen in een bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde echter dat een zorgvuldige en goed gemotiveerde onderbouwing ontbrak, waardoor het besluit tot de proactieve aanwijzing diende te worden vernietigd.
Feiten [ECLI:NL:RVS:2024:3870]
Het geschil betreft een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van 350 nieuwe woningen in een agrarisch gebied. De gemeenteraad heeft in dat bestemmingsplan 105 woningen als sociale huurwoningen aangewezen. De provincie heeft vervolgens een verplichting opgelegd aan de gemeenteraad om minimaal 240 sociale huurwoningen aan te wijzen in het bestemmingsplan. Het doel van de verplichting is om het tekort aan sociale huurwoningen in de regio te verbeteren. Tegen deze verplichting is de gemeenteraad in beroep gegaan.
Wettelijk kader: proactieve aanwijzing
De provincie heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van dit artikel kan de provincie een proactieve aanwijzing geven indien provinciale belangen dit met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. De gemeenteraad moet vervolgens binnen de bepaalde termijn het bestemmingsplan herzien.
Oordeel ABRvS
Er dient te worden getoetst of de proactieve aanwijzing noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening, dit wordt in beginsel terughoudend gedaan. De Afdeling overweegt dat het geven van een proactieve aanwijzing een bevoegdheid van de provincie is, dit betekent dat de provincie een zorgvuldige belangenafweging moet maken en dat de proactieve aanwijzing geen onevenredige gevolgen mag hebben. Hoe ingrijpender de proactieve aanwijzing is, hoe meer eisen er mogen worden gesteld aan de onderbouwing van de noodzaak van de aanwijzing.
Alhoewel partijen het er over eens zijn dat het realiseren van voldoende sociale woningen een provinciaal belang is, oordeelt de Afdeling dat de provincie de noodzakelijkheid van de proactieve aanwijzing onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de onderbouwing van de provincie wordt volgens de Afdeling niet duidelijk waarom het noodzakelijk was dat de sociale huurwoningen op de locatie van het bestemmingsplan moesten worden gerealiseerd en waarom het aantal op 240 werd gezet. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk gemaakt wat de precieze tekorten zijn, hierdoor is dan ook niet overtuigend vastgesteld dat de verdeling zo onevenwichtig is dat het redelijkerwijs noodzakelijk was om de proactieve aanwijzing te geven. Ook is niet duidelijk gemaakt waarom alleen de locatie van het bestemmingsplan is aangewezen en waarom de sociale huurwoningen niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd.
Daarnaast heeft provincie nagelaten om de consequenties van de proactieve aanwijzing voldoende mee te nemen in de belangenafweging. Zo is bijvoorbeeld niet nagegaan wat de gevolgen zouden zijn van de proactieve aanwijzing indien de gemeenteraad een geheel niet of aangepast bestemmingsplan had moeten vaststellen.
Concluderend
De uitspraak van de Afdeling heeft als gevolg dat de gemeenteraad niet langer verplicht is het bestemmingsplan te herzien. Duidelijk is geworden dat ondanks de terughoudende toetsing die in beginsel geldt, een besluit tot proactieve aanwijzing kan worden vernietigd indien de noodzakelijkheid onvoldoende is onderbouwd. Deze onderbouwing is vereist vanuit artikel 4.2 Wro en het motiveringsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht en laat zien dat er gegronde redenen nodig zijn voordat de provincie kan ingrijpen via een proactieve aanwijzing.
Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne.