Raad van State; de Minister mocht de SNS Bank nationaliseren

26 feb 2013

Dat concludeert de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 25 februari 2013. Dat geldt overigens niet voor toekomstige vorderingen. De in de toekomst [mogelijk] in te stellen vorderingen van voor-malig aandeel- en obligatiehouders kunnen niet worden onteigend. Hieronder volgt een weergave van wat er speelde en wie daarbij de belangrijkste partijen zijn.

De Wet op het financieel toezicht [Wft] maakt het mogelijk voor de Minister van Financiën, indien hij van oordeel is dat “de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar komt”, besluiten te nemen tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen en tot onteigening van vermogensbestanddelen. Dat betekent dat de staat een bank kan nationaliseren op het moment dat deze een gevaar vormt voor [de continuïteit] van onze economie.

In dat geval gaat de staat feitelijk over tot het onteigenen van de vorderingen [uit hoofde van effecten en achtergestelde leningen] van bedrijven en particulieren op de bank, om te voorkomen dat die [gelijktijdig] worden geïncas-seerd en op die manier het faillissement van de bank ontstaat. De rechthebbende op het onteigende goed heeft vervolgens recht op schadeloosstelling.

Op 1 februari 2013 heeft de minister een dergelijk besluit tot onteigening genomen inzake de effecten en vermogensbestanddelen van SNS Reaal N.V. en SNS Bank N.V. Tegen dit besluit hebben de Vereniging van Effectenbezitters [VEB] en vele andere partijen beroep ingesteld bij de Raad van State. Ook de heer P.T. Lakeman was van de partij bij het beroep. In totaal gaat het om circa 700 gedupeerden.

In de gezamenlijk behandelde beroepschriften wordt onder andere aangevoerd dat het onteigeningsbesluit van de minister een inbreuk vormt op het recht van eigendom, dat het verboden staatssteun betreft en dat de minister zich niet had mogen baseren op de waardering van de vastgoedportefeuille uit het rapport van Cushman & Wakefield. De Raad van State schuift deze argumenten terzijde.

In de uitvoerige uitspraak overweegt de Raad van State dat de minister, onder andere doordat De Nederlandsche Bank N.V. [DNB] een uitvoerig voortraject heeft verricht en doordat voldoende onderzoek is gedaan naar andere oplossingen, zich op het standpunt mocht stellen dat de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar was door de situatie waarin SNS Reaal N.V. en SNS Bank N.V. zich bevonden. Met andere woorden: de minister heeft terecht gekozen voor onteigening [het nationaliseren van SNS] omdat het de minst slechte oplossing is. Een faillissement van de bank zou immers veel meer schade opleveren voor onze economie.

De minister heeft ook toekomstige vorderingen, waardoor mogelijk een schade-loosstelling kan worden verkregen, onteigend in zijn besluit van 1 februari 2013. Voor de Raad van State gaat dat een brug te ver; het besluit van de minister wordt vernietigd voor zover het gaat om toekomstige vorderingen. Voor de ge-dupeerden blijft de deur dus op een kier staan. Zij kunnen zich nu tot de rechter wenden om een schadevergoeding te laten vaststellen.

Dirk School

BG.legal