WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[paged] => 0
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] => all
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1457
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 0, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 45155
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-06-12 12:13:19
[post_date_gmt] => 2025-06-12 10:13:19
[post_content] => Op 28 mei 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) weer een belangrijke uitspraak gedaan over natuurvergunningen, stikstof en intern salderen, dit maal in het kader van woningbouw op bemeste landbouwgrond. De Afdeling oordeelt dat intern salderen met stikstofuitstoot van algemene regels (het bemesten van grond) niet is toegestaan tijdens de voortoets en sluit daarbij aan bij de jurisprudentielijn die geldt sinds eind 2024 voor intern salderen met natuur- en milieutoestemmingen. In dit artikel bespreken wij de geldende jurisprudentielijn over intern salderen en de nieuwe uitspraak van de Afdeling.
Jurisprudentielijn intern salderen (sinds 2024)
Veel projecten, zoals nieuwe woningbouw, hebben mogelijke nadelige gevolgen voor Natura 2000-gebieden door de stikstofdepositie die ze veroorzaken. Deze projecten worden Natura 2000-activiteiten genoemd. Uit het natuurbeschermingsrecht volgt dat moet worden beoordeeld of kan worden uitgesloten dat er significante gevolgen zullen zijn voor het Natura 2000-gebied om te bepalen of een natuurvergunning kan worden verleend. Hiervoor wordt eerst een voortoets uitgevoerd, als uit de voortoets volgt dat negatieve gevolgen kunnen worden uitgesloten is er geen natuurvergunning nodig. Wanneer dit niet het geval is moet er een passende beoordeling worden gemaakt, in dat geval zal een natuurvergunning nodig zijn om het project uit te voeren.
Tot december 2024 mocht tijdens de voortoets worden gekeken naar intern salderen: het vergelijken van de toekomstige stikstofuitstoot met de huidige referentiesituatie. Als er dan geen sprake was van een toename was er geen natuurvergunning vereist. Op 18 december 2024 heeft de Afdeling de jurisprudentielijn over intern salderen echter gewijzigd met de Rendac-uitspraak. Sindsdien is intern salderen niet meer toegestaan tijdens de voortoets (er mag dan alleen nog worden gekeken naar het project op zichzelf). Intern salderen kan alleen worden ingezet tijdens de passende beoordeling. Hierdoor gelden er strengere voorwaarden voor intern salderen. Intern salderen is namelijk aangemerkt als een mitigerende maatregel wat betekent dat er moet worden voldaan aan het additionaliteitsvereiste (de maatregel mag niet nodig zijn om de staat van de natuur in stand te houden of te verbeteren). Het gevolg hiervan is dat er in veel gevallen een natuurvergunning nodig zal zijn.
Eerder schreven wij een artikel waarin we uitgebreid ingaan op de Rendac-uitspraak.
Achtergrond van de zaak
Een projectontwikkelaar wil woningen bouwen op agrarische gronden. Het college van gedupeerde staten heeft een positieve weigering gegeven voor een natuurvergunning voor het woningbouwproject (bouw en gebruik van 162 woningen). Op grond van intern salderen leidt het project namelijk tot een gelijkblijvende of lagere stikstofdepositie dan de referentiesituatie (algemene regels over bemesten), daarom is er volgens het college geen vergunning vereist. Het college oordeelt dat intern salderen mogelijk is in dit geval. Op de betreffende gronden was eerst bemesten toegestaan, doordat de agrarische gronden niet langer worden bemest komt er stikstofruimte vrij voor het bouwen van de woningen. Dit werd gedaan tijdens de voortoets, gebaseerd op kennis toentertijd kon dit omdat het vóór de Rendac-uitspraak was.
Uitspraak ABRvS
Van belang is dat het in deze zaak draait om een andere vorm van intern salderen dan aan de orde was in de Rendac-uitspraak. In de Rendac-uitspraak ging het om intern salderen waarbij er werd gekeken naar natuurvergunningen of milieu toestemmingen. Hier ging het daarentegen om agrarische gronden die worden bemest en waar een beoogde andere activiteit (woningbouw) voor in de plaats moet komen. Voor bemesten is geen natuurvergunning nodig, het is namelijk toegestaan op grond van algemene regels in het bestemmingsplan (tegenwoordig het omgevingsplan). Wanneer er bij intern salderen wordt gekeken naar het bemesten van gronden wordt er voor de referentiesituatie gekeken naar het bestemmingsplan. Wanneer het bestemmingsplan als bestemming ‘landbouwgrond’ onafgebroken heeft toegekend, mag worden aangenomen dat bemesting heeft plaatsgevonden. De omvang van de referentiesituatie hangt vervolgens af van de hoogste stikstofgebruiksnorm die is toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Het gebruik van de grond als landbouw grond mag echter niet structureel zijn beëindigd.
De Afdeling trekt dus de jurisprudentielijn van 18 december door, waardoor ook intern salderen met algemene regels voor bemesten onder de Rendac-uitspraak valt. De Afdeling vernietigt daarom de positieve weigering en oordeelt dat er alsnog een passende beoordeling moet worden gemaakt voor het woningbouwproject.
Concluderend
De mogelijkheden voor de voortoets bij natuurvergunningverlening zijn met deze uitspraak van de Afdeling opnieuw verder beperkt. Wel is het nog steeds mogelijk om intern te salderen met bemeste landbouwgronden, dit wordt dan echter onderdeel van de passende beoordeling en kent dus strengere voorwaarden. De Afdeling heeft opnieuw een stroomschema gepubliceerd waarin de Rendac-uitspraak en de uitspraak van 28 mei stapsgewijs zijn uitgewerkt.
[post_title] => Intern salderen met bemesting? Passende beoordeling vereist
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => intern-salderen-met-bemesting-passende-beoordeling-vereist
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-12 12:13:19
[post_modified_gmt] => 2025-06-12 10:13:19
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45155
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 45120
[post_author] => 65
[post_date] => 2025-06-05 16:28:03
[post_date_gmt] => 2025-06-05 14:28:03
[post_content] => In een recente uitspraak boog het Hof van Beroep te Brussel zich over de vraag of het logo “GRATIS” als beeldmerk kan worden ingeschreven in het Benelux-merkenregister. Eiseres, het Turkse bedrijf GRATIS IC VE DIS TICARET A.S., wilde het logo “gratis” als merk laten registreren voor diverse producten en diensten. Het ging om onder meer schoonmaakmiddelen (klasse 3), farmaceutische producten (klasse 5), huishoudelijke artikelen (klasse 21) en kleding (klasse 25).
Overwegingen van het hof
Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BOIP) weigerde de inschrijving. Volgens BOIP was het merk beschrijvend (art. 2.11 (1)(b) BVIE) en zonder onderscheidend vermogen (art. 2.11(1)(c) BVIE). Het woord “gratis” verwijst volgens het BOIP alleen naar het kosteloze karakter van een product of dienst. Het duidt volgens hen niet op de commerciële herkomst.
Het hof onderzocht of de weigeringsgronden correct waren toegepast. Het baseerde zich op vaste Europese rechtspraak. Die rechtspraak stelt dat een minimum aan onderscheidend vermogen voldoende kan zijn. Maar niet elk teken kan zomaar worden ingeschreven. Het hof stelde vast dat “gratis” in het Frans en Nederlands gewoon “kosteloos” betekent. In het economisch verkeer wordt dit gebruikt als promotiemiddel. Voor de gemiddelde Benelux-consument verwijst dit woord enkel naar een eigenschap van het product of de dienst. Het verwijst niet naar de herkomst van het product.
Beoordeling van de vormgeving
Het hof keek ook naar de grafische vormgeving van het logo. Het betrof het woord “gratis” in paarse blokletters, met daaronder een roze streep. Dit stond in een gele spraakwolk binnen een paarse rechthoek. Het hof vond deze grafische elementen banaal en decoratief. Ze gaven het teken geen voldoende onderscheidend vermogen. De combinatie was niet fantasierijk of origineel. Daarom kon de vormgeving het beschrijvende karakter niet compenseren.
GRATIS stelde nog dat het teken voor bepaalde producten, zoals parfums en cosmetica, wél ingeschreven moest kunnen worden. Ook dat betoog werd afgewezen. Volgens het hof blijft het woord “gratis” ook daar beschrijvend of zonder onderscheidend vermogen. Het geeft alleen aan dat het product gratis wordt aangeboden.
Beslissing
Het hof bevestigde de weigering van het BOIP. Woorden die puur beschrijvend zijn, krijgen geen merkbescherming. Dat geldt ook als er simpele grafische elementen worden toegevoegd. Wie in de Benelux merkbescherming wil, moet tekens kiezen met voldoende onderscheidend vermogen. Vermijd daarbij beschrijvende woorden in het Frans en/of Nederlands. De vordering van GRATIS werd afgewezen. De uitspraak toont het belang van een goede merkstrategie. Onderscheidend vermogen is essentieel, zelfs als het merk buiten de Benelux bekend is.
Hierbij de Engelse versie.
[post_title] => Bekend in het buitenland, geen merk in de Benelux
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => bekend-in-het-buitenland-geen-merk-in-de-benelux
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-11 11:03:40
[post_modified_gmt] => 2025-06-11 09:03:40
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45120
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 45111
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-06-05 13:53:45
[post_date_gmt] => 2025-06-05 11:53:45
[post_content] => Op 4 juni 2025 heeft de rechtbank Den Haag de natuurvergunning voor luchthaven Schiphol vernietigd (ECLI:NL:RBDHA:2025:9782). De uitspraak is in het licht van de eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2024, niet verrassend maar daardoor niet minder van belang. In deze blog bespreken we de kern van de uitspraak en de bredere betekenis ervan voor de praktijk.
Wat speelde er?
Het ging om vier beroepsprocedures tegen de natuurvergunning die de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan Schiphol had verleend. Deze vergunning was nodig omdat Schiphol stikstof uitstoot die neerslaat op (nabijgelegen) Natura 2000-gebieden. Van belang is dat bij de stikstofberekening gebruik is gemaakt van intern en extern salderen om aan te tonen dat de stikstofbelasting niet zou toenemen.
Waarom vernietigt de rechtbank de vergunning?
De rechtbank oordeelt dat de minister de bestaande rechten van Schiphol correct in kaart heeft gebracht. Ook de stikstofneerslag die al plaatsvond op grond van deze bestaande rechten – op een klein onderdeel na – en in de situatie waarvoor de natuurvergunning is aangevraagd, is op de juiste wijze berekend. Aan de berekeningen zelf is dus niet weinig mis.
Bij het wegstrepen van stikstofneerslag van de aangevraagde situatie tegen de stikstofneerslag vanwege de bestaande rechten (intern salderen) heeft de minister echter niet onderzocht of eventuele ‘stikstofwinst’ niet eerst naar natuurherstel moet gaan voordat die voor Schiphol kan worden ingezet. Dit wordt het additionaliteitsvereiste genoemd. De minister had moeten motiveren dat al voldoende maatregelen zijn getroffen om te verzekeren dat kwetsbare natuurgebieden behouden blijven of om te voorkomen dat ze verder verslechteren. Dat het niet is gedaan, is een gebrek in het besluit.
Voor het verlenen van de natuurvergunning is ook gebruik gemaakt van extern salderen. Hiervoor zijn negen agrarische bedrijven aangekocht waarvan de stikstofrechten zijn gebruikt om de exploitatie van Schiphol mogelijk te maken. Ook daarvoor geldt het additionaliteitsvereiste. De minister had moeten motiveren dat de stikstofrechten niet al nodig zijn voor natuurherstel, voordat deze rechten door Schiphol mochten worden gebruikt. Ook bij het extern salderen heeft de minister dit onvoldoende gemotiveerd.
Onze visie
Deze uitspraak legt eens te meer bloot dat na het op zichzelf genomen correct vaststellen van de stikstofdepositie met als gevolg dat geen significante (nadelige) gevolgen voor Natura 200-gebieden zijn te verwachten, de juridische toets nog niet is afgerond. Dan volgt immers de toets aan het additionaliteitsvereiste. Naar mate de omliggende natuurgebieden in slechtere staat verkeren, zal het steeds moeilijker zijn de ‘stikstofwinst’ in te zetten voor het project zelf. Gezien het feit dat er nog steeds geen landelijke oplossing is, en die - helaas - voorlopig ook niet gaat komen, zal dit beginsel voorlopig niet aan betekenis verliezen.
Heeft u hierover vragen? Neem dan contact op met Rutger Boogers.
[post_title] => Rechtbank vernietigt natuurvergunning Schiphol
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => rechtbank-vernietigt-natuurvergunning-schiphol
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-05 14:40:46
[post_modified_gmt] => 2025-06-05 12:40:46
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45111
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 45084
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-06-04 11:57:46
[post_date_gmt] => 2025-06-04 09:57:46
[post_content] => De Afdeling Advisering van de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op verzoek van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (‘LVVN’) een adviesgegeven over de mogelijkheden om een rekenkundige ondergrens te introduceren voor stikstofdepositie. De minister van LVVN wil een wetenschappelijk onderbouwde rekenkundige ondergrens introduceren voor stikstofdepositie van minder dan 1 mol per hectare per jaar, hierdoor zou de vergunningverlening weer op gang kunnen komen. In dit artikel bespreken wij wat deze rekenkundige ondergrens zou inhouden en wat de Afdeling heeft geadviseerd.
Stikstofdepositie & Natura 2000-gebieden
In Nederland zijn er meer dan 160 Natura 2000-gebieden. Natura 2000-gebieden zijn gebieden aangewezen op grond van Europees recht waarvoor vanwege de aanwezigheid van beschermde soorten en habitattypen strenge regels gelden over de stand van de natuur.
De beschermingsregels voor Natura 2000-gebieden hebben invloed op de vergunningverlening voor projecten. Projecten die niet nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied kunnen alsnog effect hebben op de staat van instandhouding van de gebieden, doordat de stikstof in de gebieden schade kan veroorzaken. Deze projecten worden ‘Natura 2000-activiteiten’ genoemd, hiervoor is dus vaak een natuurvergunning nodig. Als er bijvoorbeeld 20 km buiten een Natura 2000-gebied woningen gebouwd worden, kan de stikstofdepositie van dit bouwproject gevolgen hebben voor het Natura 2000-gebied 20 km verderop. De afgelopen jaren is het stikstofprobleem steeds groter geworden, waardoor een minimale stikstofdepositie al tot problemen kan leiden in de Natura 2000-gebieden. Hierdoor ligt op veel plekken de verlening van natuurvergunningen stil.
Rekenkundige ondergrens
De depositie van stikstof wordt berekend met de AERIUS Calculator. De minister van LVVN wil voor de berekening van stikstofdepositie een wetenschappelijk onderbouwde rekenkundige ondergrens voor stikstofdepositie introduceren. Op dit moment wordt een programma-technische ondergrens gehanteerd. Deze grens ligt op 0,005 mol stikstof per hectare per jaar. Deze grens houdt in dat alle stikstofneerslag onder 0,005 mol wordt afgerond naar 0,00 en dus niet wordt meegerekend. De minister van LVVN wil deze grens verhogen naar 1 mol stikstof per hectare per jaar. Met de verhoging van de ondergrens zullen veel projecten met kleine emissies geen natuurvergunning meer nodig hebben.
Het argument voor het invoeren van een rekenkundige ondergrens is dat bij alle stikstofemissie onder een bepaalde grens de hoeveelheid stikstof te laag is om een causaal verband vast te stellen tussen de emissie en de depositie op een Natura 2000-gebied. De AERIUS Calculator kan daarvoor volgens het expertoordeel waar de minister zich op baseert niet ‘precies’ genoeg rekenen. Het expertoordeel is via zogenaamde peerreviews getoetst door andere wetenschappers.
Voorlichting van de Afdeling advisering
De Afdeling oordeelt dat het invoeren van een rekenkundige ondergrens niet zonder risico’s is.
Er is onder wetenschappers geen overeenstemming over een ‘juiste’ ondergrens en er is een gebrek aan consensus ook onder de peerreviews van het expertoordeel. Dit levert problemen op met het voorzorgsbeginsel uit het Europese recht (art. 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn) waaruit volgt dat overheden op basis van objectieve gegevens moeten uitsluiten dat projecten significante gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden. Het vaststellen van een ondergrens is daardoor mogelijk uiteindelijk een politieke, beleidsmatige keuze in plaats van een wetenschappelijke, rekenkundige ondergrens.
De Afdeling benadrukt dat iedere individuele stikstofbron tot stikstofdepositie kan leiden. Als de depositie niet kan worden gemeten door AERIUS, kan deze alsnog wel zo adequaat mogelijk worden berekend en ingeschat. Naast meetdetectie spelen ook andere factoren een rol waarmee de AERIUS Calculator rekening houdt. Daarnaast is het zo dat alle ‘kleine’ emissies opgeteld alsnog zullen zorgen voor een algemene stijging van stikstofdepositie. Daarom moet de rekenkundige ondergrens verbonden zijn aan een algemene, structurele daling van stikstofemissies. De Afdeling wijst dan ook op de noodzaak van een robuust, geloofwaardig en effectief pakket van natuurherstelmaatregelen.
Concluderend
Volgens de Afdeling is het introduceren van een ondergrens dus kwetsbaar en kan deze in een gerechtelijke procedure ter discussie worden gesteld. Het is niet aan de Afdeling advisering, maar uiteindelijk aan de rechter om een oordeel te geven over de juridische houdbaarheid van de ondergrens. Voorop staat volgens de Afdeling dat fors natuurherstel in Nederland dringend nodig is, alleen dan is een rekenkundige ondergrens eventueel verdedigbaar. De minister van LVVN heeft aangegeven om voor de zomer met een uitgebreide reactie te komen, waarop het kabinet dan ook een besluit zal nemen over een verantwoorde rekenkundige ondergrens. Wij houden u op de hoogte van verdere ontwikkelingen.
Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne.
[post_title] => Raad van State kritisch op rekenkundige ondergrens stikstofdepositie
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => raad-van-state-kritisch-op-rekenkundige-ondergrens-stikstofdepositie
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-04 11:57:46
[post_modified_gmt] => 2025-06-04 09:57:46
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45084
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 45074
[post_author] => 68
[post_date] => 2025-05-21 14:10:51
[post_date_gmt] => 2025-05-21 12:10:51
[post_content] => De bescherming van ontwerpen zorgt ervoor dat anderen het niet klakkeloos over kunnen nemen. Op gebruiksvoorwerpen kunnen (vooralsnog) verschillende intellectuele eigendomsrechten rustten, zoals het auteursrecht en het modellenrecht. Op Europees niveau wordt flink gediscussieerd over of, en zo ja wanneer, een gebruiksvoorwerp auteursrechtelijke bescherming kan genieten. Een werk moet namelijk oorspronkelijk zijn, waarbij de maker vrije en creatieve keuzes heeft gemaakt. Terwijl bij gebruiksvoorwerpen, veel aspecten van het ontwerp al ‘vastliggen’ vanwege de functionaliteit.
De Europese Advocaat-Generaal (AG) Szpunar heeft in de conclusie van 8 mei 2025 belangrijke uitleg gegeven over de auteursrechtelijke bescherming van gebruiksvoorwerpen. De belangrijkste punten uit deze conclusie komen aan bod in deze blog.
De aanleiding
Al eerder, in het Cofemel-arrest, oordeelde het HvJ EU dat voor toegepaste kunst dezelfde originaliteitstest geldt als voor andere werken. Tegelijkertijd benadrukte het HvJ EU dat zulke werken alleen in beperkte gevallen auteursrechtelijke bescherming mogen krijgen, om het evenwicht met het modellenrecht te bewaren. De volgende drie vragen vormden kortweg de aanleiding van de recente conclusie over de bescherming van gebruiksvoorwerpen:
- Moeten er strengere eisen worden gesteld aan de toetsing van de oorspronkelijkheid van werken van toegepaste kunst?
- Moet bij de toetsing van oorspronkelijkheid (mede) worden uitgegaan van de subjectieve visie van de maker op het scheppingsproces? En moeten vrije en creatieve keuzes bewust gemaakt worden?
- Is bij de toetsing van oorspronkelijkheid beslissend of de artistieke schepping objectief tot uitdrukking is gekomen? Kunnen daarbij omstandigheden worden meegenomen zoals de presentatie ervan in kunsttentoonstellingen of musea of de erkenning ervan in vakkringen?
Oftewel: gelden er strengere eisen voor de bescherming van gebruiksvoorwerpen? En hoe subjectief en objectief dient de oorspronkelijkheid vastgesteld te worden?
De kern: wat is een auteursrechtelijk beschermd ‘werk’?
Volgens het auteursrecht is een voorwerp een auteursrechtelijk beschermd ‘werk; als het een eigen intellectuele schepping is van de maker. Een werk moet de persoonlijkheid van de maker weerspiegelen, doordat het uitdrukking geeft aan zijn of haar vrije en creatieve keuzes. Deze keuzes moeten zichtbaar zijn in het uiteindelijke ontwerp. Dit wordt ook wel het originaliteitscriterium genoemd.
Geen extra eisen voor gebruiksvoorwerpen
Het auteursrecht moet niet te gemakkelijk worden toegekend aan werken van toegepaste kunst. Het originaliteitscriterium, dat rekening houdt met de feitelijke beperkingen op creativiteit in de context van werken van toegepaste kunst, moet strikt worden toegepast, aldus de AG. Dit betekent echter niet dat er strengere eisen gelden voor de oorspronkelijkheid van gebruiksvoorwerpen zoals meubels, oftewel werken van toegepaste kunst, dan voor andere werken. Dit is een geruststelling voor ondernemers. Een stoel wordt dus op dezelfde manier beoordeeld als een schilderij. Zolang het ontwerp vrije en creatieve keuzes bevat, kan het auteursrechtelijke bescherming genieten.
Vrije keuzes
Er moet dus sprake zijn van ‘vrije keuzes’ van de maker. De AG maakt daarbij duidelijk dat niet-vrije keuzes:
- zijn ingegeven door technische of andere beperkingen; of
- het resultaat zijn van ofwel zuiver utilitaire overwegingen, ofwel methoden of normen die gewoonlijk bij de vervaardiging van de betrokken voorwerpen worden gebruikt; of
- volstrekt onbeduidend of banaal zijn.
Creatieve keuzes
Naast de vrije keuzes moet ook sprake zijn van ‘creatieve keuzes’.
Dit zijn volgens de AG niet:
- keuzes zijnde kopiëen van bestaande werken;
- vakkundige of ambachtelijke keuzes;
- triviale variaties;
- voor de hand liggende keuzes;
- keuzes die bestaande trends volgen; of
- keuzes die bepaald worden door functionele doelen.
De mogelijkheid om vrije keuzes te maken, leidt niet tot een vermoeden van creatieve keuzes. De creatieve keuzes moeten de persoonlijkheid van de ontwerper weerspiegelen in de uiteindelijke uitvoering van het ontwerp. Hieruit moet blijken dat het werk van de ontwerper zich onderscheidt van dat van andere ontwerpers.
Oorspronkelijkheid
Verder kunnen de volgende omstandigheden in overweging worden genomen bij de uiteindelijke beoordeling van de oorspronkelijkheid van het betrokken voorwerp:
- de bedoeling van de ontwerper tijdens de creatie en zijn inspiratiebronnen;
- het gebruik van (al dan niet) gangbare modellen;
- de waarschijnlijkheid dat onafhankelijk van het betrokken voorwerp een gelijkaardig voorwerp wordt gemaakt; en
- de erkenning van het voorwerp in vakkringen.
Deze omstandigheden zijn echter niet doorslaggevend. De rechter beoordeelt telkens objectief of er sprake is van een oorspronkelijk werk.
In het geval van werken van toegepaste kunst is de vrijheid van de ontwerpers relatief klein door verschillende beperkingen en schaarste aan creatieve elementen. Toch kunnen zeer gelijkaardige of identieke keuzes van verschillende auteurs creatief zijn en sluit de mogelijkheid dat een gelijkaardig voorwerp onafhankelijk wordt gemaakt, een gebruiksvoorwerp niet uit van auteursrechtelijke bescherming.
Let wel, dat een voorwerp tentoon wordt gesteld in een museum is geen (doorslaggevende) factor om aan te tonen dat iets auteursrechtelijk beschermd is. Het is hoogstens een aanwijzing dat iets oorspronkelijk kan zijn, net als de erkenning ervan in vakkringen.
Wat zijn dan wel belangrijke factoren bij de beoordeling van de oorspronkelijkheid van een werk? Dat zijn dus echt de vrije én creatieve keuzes van de maker.
Beoordeling van een inbreuk
Om een
inbreuk op het auteursrecht vast te stellen, moet de rechter bepalen of creatieve elementen van het beschermde werk op een herkenbare manier zijn overgenomen in het mogelijk inbreukmakende voorwerp. Het is niet voldoende als er slechts sprake is van onvoldoende verschillende algemene indrukken of dat het beschermde werk een hoge mate van oorspronkelijkheid heeft.
In de praktijk zullen werken van toegepaste kunst die de originaliteitsdrempel halen veelal een laag niveau van originaliteit vertonen. Aangezien er enkel sprake is van een inbreuk als hetgeen wat het werk origineel maakt is gereproduceerd, zal het daarom vaak om een exacte reproductie moeten gaan, om te kunnen spreken van een inbreuk op het auteursrecht van een gebruiksvoorwerp.
Conclusie
Kortom, voor werken van toegepaste kunst gelden géén strengere eisen dan voor andere creatieve werken. Het vereiste is en blijft dat het werk het resultaat is van vrije en creatieve keuzes van de maker, waardoor het zijn/haar persoonlijke stempel draagt. De subjectieve visie van de maker (zoals intentie of inspiratie) kan hierbij meegewogen worden, maar is niet doorslaggevend. Wat telt is of het eindresultaat objectief gezien een oorspronkelijk karakter oplevert. Het maakt niet uit of de keuzes bewust of onbewust zijn gemaakt. Omstandigheden zoals erkenning in vakkringen of presentatie in musea mogen meegewogen worden bij de beoordeling van originaliteit, maar zijn niet beslissend voor de vraag of het werk auteursrechtelijk beschermd is.
Heeft u vragen over de bescherming van uw productdesign of wilt u juridisch sterker optreden tegen kopieën van uw ontwerp? Neem dan contact op meteen van onze
specialisten.

[post_title] => Bescherm het design van uw gebruiksvoorwerpen met auteursrecht
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => bescherm-het-design-van-uw-gebruiksvoorwerpen-met-auteursrecht
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-04 14:40:12
[post_modified_gmt] => 2025-06-04 12:40:12
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45074
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 45067
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-05-21 10:44:17
[post_date_gmt] => 2025-05-21 08:44:17
[post_content] =>
Natuurbeschermingsrecht: wanneer is er sprake van een beheermaatregel?
ECLI:NL:RVS:2025:2198
Inleiding
De Afdeling Bestuursrechtspraak van
de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op 14 mei een interessante uitspraak gedaan voor het natuurbeschermingsrecht. In de uitspraak heeft de Afdeling uiteengezet wanneer er sprake is van een beheermaatregel: een project dat direct verband houdt of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Duidelijkheid over beheermaatregelen is van belang voor de praktijk omdat dit bepaalt of er sprake is van een natuurvergunningsplicht. In dit artikel gaan wij in op het natuurbeschermingsrecht en de uitspraak van de Afdeling.
Natura 2000-gebieden
In Nederland zijn er 162
Natura 2000-gebieden, dit zijn gebieden die zijn aangewezen op grond van Europees recht (de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In deze natuurgebieden komen soorten en habitattypen voor die natuurbescherming behoeven om de biodiversiteit te waarborgen.
Natuurbeschermingsrecht
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de
Omgevingswet is het verboden om zonder een natuurvergunning een Natura 2000-activiteit te verrichten. Een Natura 2000-activiteit is een activiteit die niet direct verband houdt of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die wel significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet was dit verbod opgenomen in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
Een vergunning is echter niet nodig wanneer het gaat om een beheermaatregel, een maatregel die nodig is voor de beheer van het Natura 2000-gebied of daarmee verband houdt. Het is daarom belangrijk voor de praktijk om te weten wanneer er sprake is van een beheermaatregel.
Het geschil
In 2020 is aan Staatsbosbeheer een vergunning verleend op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming om vernattingsmaatregelen uit te voeren in een Natura 2000-gebied (de Oostvaardersplassen). Het natter maken van een deel van het Natura 2000-gebied is volgens Staatsbosbeheer nodig voor de instandhoudingsdoelstellingen van
de beschermde vogelsoorten. In 2022 is de verleende natuurvergunning herroepen. Volgens het college van gedeputeerde staten is er namelijk geen natuurvergunning nodig omdat het gaat om beheermaatregelen.
Tegen de beslissing van het college zijn twee stichtingen in bezwaar, beroep en vervolgens hoger beroep gegaan. Volgens de stichtingen is er wel een natuurvergunning nodig omdat er naast de vernattingsmaatregelen ook reactieve doelstellingen worden nagestreefd door Staatsbosbeheer en omdat er significante negatieve gevolgen zouden zijn.
Beheermaatregelen
Om te kwalificeren als een beheermaatregel moet een project of activiteit daadwerkelijk bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied én moet dit het hoofddoel zijn van het project of de activiteit.
De Afdeling geeft verder nog de volgende relevante overwegingen:
- Van belang is dat een beheermaatregel niet per se hoeft te zijn opgenomen in het beheerplan. Het beheerplan bevat wel relevante informatie over instandhoudingsdoelstellingen en andere maatregelen, daarom kan het beheerplan wel relevant zijn om te beoordelen of er sprake is van een beheermaatregel. Maar, een beheermaatregel kan dus ook los van het beheerplan bestaan.
- Het is niet vereist dat een beheermaatregel alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied behaalt. Maar de gevolgen van de beheermaatregel moeten wel (ecologisch) worden beoordeeld in samenhang met alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Een beheermaatregel kan dus gericht zijn op één of een aantal specifieke instandhoudingsdoelstellingen.
- Het kan zo zijn dat een beheermaatregel significante, negatieve gevolgen heeft voor enkele soorten of habittattypen in het Natura 2000-gebied. Ondanks deze negatieve gevolgen kan er nog steeds sprake zijn van een beheermaatregel.
- Als een project of activiteit uit meerdere elementen bestaat zijn alleen de delen die bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen aan te merken als beheermaatregelen.
- Maatregelen die verband houden of nodig zijn voor het beheer mogen tegelijkertijd een secundair ander doel dienen, zo lang ze maar primair voor beheer zijn genomen. Dat de vernattingsmaatregelen dus tevens een recreatief doel dienen is niet relevant oordeelt de Afdeling.
Concluderend
In de uitspraak heeft de Afdeling duidelijk uiteengezet wanneer er sprake is van een beheermaatregel en welke overwegingen hierbij een rol spelen. Hiermee is het dus duidelijker wanneer er geen
omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit nodig is. De uitspraak laat wel zien dat er enige beoordelingsruimte is bij het vaststellen van beheermaatregelen, zo kan een beheermaatregel bijvoorbeeld secundaire doelen dienen of kan het eventueel negatieve effecten hebben op een deel van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

[post_title] => Natuurbeschermingsrecht: Afdeling verduidelijkt wanneer er sprake is van een beheermaatregel
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => natuurbeschermingsrecht-afdeling-verduidelijkt-wanneer-er-sprake-is-van-een-beheermaatregel
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-04 11:54:15
[post_modified_gmt] => 2025-06-04 09:54:15
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45067
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 45056
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-05-15 13:37:31
[post_date_gmt] => 2025-05-15 11:37:31
[post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in een uitspraak van 30 april 2025 voor het eerst de wijziging van een omgevingsplan beoordeeld. In de uitspraak gaat de ABRvS onder andere in op de ontvankelijkheid van het beroep en de systematiek van
het wijzigingsbesluit. In dit artikel bespreken wij achtergrondinformatie over het omgevingsplan, het wijzigingsbesluit en het oordeel van de ABRvS.
Het omgevingsplan
Met de inwerkingtreding van
de Omgevingswet op 1 januari 2024 heeft iedere gemeente één omgevingsplan gekregen. In het omgevingsplan zijn de algemene regels voor de fysieke leefomgeving vastgelegd.
Omgevingsplannen bestaan uit een tijdelijk deel (‘omgevingsplan van rechtswege’) en een nieuw deel. De gemeentes hebben tot eind 2031 de tijd om de inhoud van het tijdelijke deel om te zetten naar het nieuwe deel. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet hadden gemeentes meerdere bestemmingsplannen, deze zijn opgegaan in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Daarnaast zijn ook regels vanuit het Rijk onderdeel geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, deze zijn in de ‘bruidsschat’ in het omgevingsplan opgenomen.
Omgevingsplan gemeente Amsterdam
In september 2024 heeft gemeente Amsterdam een besluit tot wijziging van het omgevingsplan vastgesteld. Met deze wijziging wordt een aantal regels van de bruidsschat overgedragen naar het nieuwe deel van het omgevingsplan en zijn er andere regels toegevoegd aan het nieuwe deel van het omgevingsplan.
Bij het vaststellen van de nieuwe regels heeft de gemeente Amsterdam een interessante systematiek gebruikt. Ten eerste zijn in het wijzigingsbesluit nieuwe regels vastgesteld die
een geografisch werkingsgebied hebben van één vierkante millimeter. Met deze aanpak introduceert de gemeente nieuwe regels in het omgevingsplan die feitelijk nog nergens gelden. In de toekomst hoeft dan alleen het geografisch werkingsgebied te worden aangepast om de regels te laten gelden. Daarnaast zijn er ook regels die direct overal zijn gaan gelden opgenomen in het wijzigingsbesluit. Maar voor deze regels kan de toepasselijkheid zijn uitgesteld op sommige locaties door daar alsnog de ‘oude’ regels uit het tijdelijke deel te laten gelden. Dit is aangegeven met de aanduiding “
ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen”. Met deze systematiek beoogt de gemeente Amsterdam een basisregeling te introduceren op basis waarvan de komende jaren een geharmoniseerde transitie naar het nieuwe deel van het omgevingsplan kan plaatsvinden.
Ontvankelijkheid
Tegen het besluit tot wijziging is appellant (eigenaar van verschillende panden in Amsterdam) in beroep gegaan. Tijdens de
wijzigingsprocedure kon al een zienswijze worden ingediend, dit heeft appellant echter niet gedaan. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat
geen beroep kan worden ingesteld indien
geen zienswijze is ingediend. Maar, op grond van de Varkens-in-Nood-jurisprudentie kan artikel 6:13 echter niet worden tegengeworpen aan belanghebbenden in omgevingsrechtelijke zaken. De ABRvS oordeelt dat een besluit tot vaststelling of wijziging van het omgevingsplan moet worden beschouwd als een omgevingsrechtelijke zaak in de zin van de Varkens-in-Nood-jurisprudentie. Omdat appellant belanghebbende is, is zijn beroep dus wel ontvankelijk.
Oordeel ABRvS
In de uitspraak benoemt de ABRvS het toetsingskader: een besluit tot wijziging van
een omgevingsplan moet worden genomen met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit wordt getoetst aan de hand van de beroepsgronden.
Appellant vreest dat de direct geldende regels in het wijzigingsbesluit nadelige gevolgen hebben voor de gebruiksmogelijkheden van zijn panden. De locaties waar het om gaat hebben in het wijzigingsbesluit echter de aanduiding “
ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen” gekregen. De direct geldende regels waar het om gaat zien dus op een onderwerp waarvoor nog een geldend ruimtelijk besluit (zoals een bestemmingsplan) bestaat. Deze ‘oude’ regels zijn nog niet vervallen. Omdat aan alle panden van appellant de aanduiding “
ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen” is toegekend zijn er
nog geen nadelige gevolgen voor appellant. Pas na het schrappen van de aanduiding kan er sprake zijn van nadelige gevolgen, hiervoor is een nieuw wijzigingsbesluit nodig. Indien dit gebeurt kan appellant daartegen beroep indienen, oordeelt de ABRvS.
Concluderend
Het wijzigingsbesluit van de gemeente Amsterdam laat zien hoe
gemeentes bezig zijn met het omgevingsplan dat eind 2031 af moet zijn. De systematiek van de gemeente Amsterdam om zowel regels vast te stellen die geografisch gezien nog nergens gelden als direct geldende regels die ‘toch’ nog niet werken doordat ‘oude’ regels nog niet zijn vervallen illustreert verschillende manieren om op geharmoniseerde wijze het tijdelijke deel van het omgevingsplan te vervangen.

[post_title] => Eerste uitspraak over wijziging Omgevingsplan
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => eerste-uitspraak-over-wijziging-omgevingsplan
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-05-15 13:37:31
[post_modified_gmt] => 2025-05-15 11:37:31
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45056
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 45030
[post_author] => 39
[post_date] => 2025-05-08 11:57:09
[post_date_gmt] => 2025-05-08 09:57:09
[post_content] => De Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen (RvA) heeft op 14 februari 2025 in hoger beroep een uitspraak gedaan over de bewijslast van de niet-toerekenbaarheid van een na oplevering maar tijdens de onderhoudstermijn opgetreden gebrek. Uit de uitspraak volgt dat de bewijslast in dat geval rust op de aannemer.
mr. Michael de Marco en
mr. Mika Veldhuis bespreken de uitspraak.
Wat is er aan de hand?
In 2011 sluit opdrachtgever
een bouwteamovereenkomst met onder meer een aannemer voor de aanleg van een containerterminal. Na oplevering en ingebruikname ontstaan binnen een maand verzakkingen in de klinkerbestrating. Onderzoek wijst op een gebrekkige funderingslaag. Opdrachtgever stelt de aannemer aansprakelijk voor het gebrek en de gevolgschade.
Uitspraak van de RvA
De appelarbiters stellen vast dat de verzakkingen in de bestrating tijdens de onderhoudsperiode (onderhoudstermijn) zijn opgetreden. Op grond van §11 lid 2 UAV 1989 moet de aannemer gebreken in die periode herstellen, tenzij aannemer bewijst dat:
de opdrachtgever verantwoordelijk is voor de gekozen werkwijze of constructie (§5 lid 2 UAV 1989), of;
de opdrachtgever gebrekkige bouwstoffen of hulpmiddelen heeft geleverd (§5 lid 3 UAV 1989).
De aannemer heeft zijn stelling dat sprake is van een ontwerpfout onvoldoende gemotiveerd. Er is geen bewijs geleverd dat het ontwerp of de technische engineering de oorzaak is van de geconstateerde problemen. Ook de kwaliteit van de ondergrond en de staat van de straatlaag blijken geen rol te hebben gespeeld. De aannemer baseert zich enkel op de blote stelling dat er sprake zou zijn van onvoldoende afschot en waterophoping en dat sprake is van zetting. Daarnaast heeft de aannemer zelf uitdrukkelijk betwist dat de door de opdrachtgever voorgeschreven stabilisatielaag (Powerbase) als gebrekkige bouwstof kan worden aangemerkt.
Hierdoor oordelen de appelarbiters dat de aannemer onvoldoende heeft gesteld en aangetoond dat de verzakkingen de verantwoordelijkheid zijn van de opdrachtgever of dat de opdrachtgever aansprakelijk is. Dit betekent dat de aannemer toerekenbaar tekort is geschoten en daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld.
Escapes voor de aannemer?
Tevergeefs stelde aannemer nog dat de toezichthouder de gebreken had moeten ontdekken en beriep aannemer zich op een exoneratiebeding.
In de UAV 1989 (§ 3 lid 6 UAV) is geregeld dat de opdrachtgever toezicht uitoefent, of een derde toezicht laat uitvoeren. Wanneer gebreken door de toezichthouder ontdekt worden kan dit mogelijk de aansprakelijkheid van de aannemer beperken. Echter was in deze zaak door aannemer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de toezichthouder had moeten opmerken dat er gebreken waren.
Ook het exoneratiebeding van aannemer voor na oplevering opgetreden gebreken in de fundatie gaat niet op. Uit dit exoneratiebeding volgt volgens appelarbiters namelijk niet dat aannemer de aansprakelijkheid voor alle verzakingen in de bestrating wilde voorkomen.
Oordeel RvA
De slotsom is dat de appelarbiters voor recht verklaren dat aannemer aansprakelijk is voor de schade en aannemer veroordelen tot betaling van de schade.
UAV 2012 (versie 2025)
Op het besproken geschil zijn de UAV 1989 van toepassing. In de huidige bouwprojecten wordt gebruikgemaakt van de UAV 2012 (versie 2025). De bewijslastverdeling is hetzelfde geregeld in de UAV 2012 (versie 2025) waardoor de besproken uitspraak relevant is voor nagenoeg elk bouwzaak.
Lessen voor de praktijk
Deze uitspraak bevestigt dat bij gebreken tijdens de onderhoudstermijn de aannemer moet bewijzen dat hij niet aansprakelijk is. Voor aannemers is dit een belangrijke les: documenteer, controleer, en wees alert op gebreken die ook na oplevering onder uw risicosfeer vallen.

[post_title] => Aannemer draagt bewijslast bij gebrek tijdens onderhoudstermijn
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => aannemer-draagt-bewijslast-bij-gebrek-tijdens-onderhoudstermijn
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-05-08 12:13:25
[post_modified_gmt] => 2025-05-08 10:13:25
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45030
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 44922
[post_author] => 6
[post_date] => 2025-05-01 14:01:25
[post_date_gmt] => 2025-05-01 12:01:25
[post_content] => In de recente uitspraak van de Rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2025:2459
[1]) staat een geschil centraal tussen een IT-dienstverlener en een klant over de oplevering van software. De klant had de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden vanwege ontevredenheid over de voortgang en kwaliteit van het project. De IT-leverancier stelde dat er geen sprake was van een formele ingebrekestelling en dat de opzegging dus ongerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van “fatale termijnen” en geen sprake van een ontbindingbrief die aan de vereisten van een ingebrekestelling voldeed. En dus was er geen sprake van een ontbinding van de overeenkomst.
Wat betekent dit voor IT-bedrijven? Hierbij praktische tips voor IT-bedrijven
Toch benadrukt deze uitspraak wederom het belang voor IT-dienstverleners om alert te zijn op signalen van ontevredenheid bij klanten. Een opzegging of klacht kan, afhankelijk van de omstandigheden en formulering, juridisch worden opgevat als een ingebrekestelling. Dit heeft gevolgen voor de aansprakelijkheid en verplichtingen van de dienstverlener. Maar in dit geval was geen sprake van “fatale termijnen” en geen sprake van een “formele ingebrekestelling”.
1. Formuleer termijnen zorgvuldig
Vermijd het gebruik van termen als "oplevering op 1 juni 2025" zonder nuance. Gebruik in plaats daarvan formuleringen zoals "streefdatum", "indicatieve planning" of "onder voorbehoud van tijdige aanlevering van benodigde informatie door de opdrachtgever". Dit voorkomt dat een termijn als fataal wordt beschouwd, wat kan leiden tot juridische gevolgen bij overschrijding van deze termijn.
2. Wees alert op signalen van ontevredenheid
Een e-mail of brief waarin de klant zijn ontevredenheid uit over de voortgang of kwaliteit van het project kan juridisch worden opgevat als een ingebrekestelling. Maar dat geldt niet zomaar. Neem dergelijke signalen serieus en reageer proactief om verdere escalatie te voorkomen. Zorg dat je kunt blijven aantonen dat je aan je inspanningsverplichting voldoet (bv plan van aanpak).
3. Documenteer communicatie zorgvuldig
Houd een gedetailleerd logboek bij van alle communicatie met de klant, vooral wanneer er klachten of opmerkingen over de dienstverlening zijn. Dit kan van cruciaal belang zijn bij een eventueel juridisch geschil. Zorg ook dat op klachten gereageerd wordt. Beter aangeven dat aan een oplossing wordt gewerkt dan niet reageren.
4. Stel duidelijke algemene voorwaarden op
Zorg ervoor dat uw algemene voorwaarden helder zijn over procedures bij klachten, termijnen en de gevolgen van niet-nakoming. Dit biedt houvast bij conflicten en kan juridische risico's beperken. Daarvoor zouden de NL Digital 2020 voorwaarden gebruikt kunnen worden.
5. Raadpleeg tijdig juridisch advies
Bij twijfel over de juridische implicaties van een klacht of opzegging is het raadzaam om juridisch advies in te winnen. Een advocaat kan helpen bij het beoordelen van de situatie en adviseren over de te nemen stappen. Wij bekijken dit ook met het oog op een mogelijke juridische procedure.
Door proactief te handelen en duidelijke afspraken te maken, kunnen
IT-bedrijven juridische geschillen voorkomen en de klanttevredenheid behouden. En wanneer het toch tot een juridische procedure zou komen (rechtbank of arbitrage) dan zorgen wij dat het dossier optimaal is.
Heeft u hierover vragen? Neem dan contact met ons op of meld je aan voor de in-house workshop
via deze link.
[1] ECLI:NL:RBOVE:2025:2459, Rechtbank Overijssel, C/08/314628 / HA ZA 24-206

[post_title] => Klachten, fatale termijnen en juridische gevolgen: lessen voor IT-leveranciers
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => klachten-fatale-termijnen-en-juridische-gevolgen-lessen-voor-it-leveranciers
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-05-06 11:41:04
[post_modified_gmt] => 2025-05-06 09:41:04
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44922
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 44898
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-04-25 16:12:15
[post_date_gmt] => 2025-04-25 14:12:15
[post_content] => Op 16 april is een nieuwe belangrijke uitspraak gedaan in het stikstofdossier, dit maal door de Rechtbank Oost-Brabant. Na verschillende rechtszaken gestart door milieuorganisaties over natuurvergunningen van piekbelasters moet de provincie Noord-Brabant van de rechter een nieuw besluit nemen over
het intrekken of beperken van de vergunningen. Binnen één jaar moeten passende maatregelen zijn genomen om een blijvende en substantiële daling van stikstofdepositie te realiseren. In dit artikel bespreken wij de feiten van de rechtszaken en het oordeel van de rechtbank.
Het geschil
Twee milieuorganisaties, Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu, hebben het provinciebestuur van Noord-Brabant verzocht om
natuurvergunningen van een aantal boeren te beperken of in te trekken. Deze verzoeken werden afgewezen door de provincie, waarna de milieuorganisaties naar de rechter zijn gegaan. In totaal gaat het om 9 verschillende rechtszaken die gelijktijdig behandeld zijn.
Het gaat om boerderijen die dichtbij Natura 2000-gebieden een vergunning hebben, deze boerderijen worden ook wel piekbelasters genoemd. De milieuorganisaties vrezen voor onherstelbare schade aan de Natura 2000-gebieden door de stikstofdepositie van de bedrijven. De milieuorganisaties beroepen zich op artikel 5.4, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, waaruit volgt dat een natuurvergunning kan worden ingetrokken als dit nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. In de Habitatrichtlijn heeft de Europese Unie opgenomen welke natuurgebieden bescherming genieten, dit zijn de Natura 2000-gebieden. Uit artikel 5.4, tweede lid, van de Wet natuurbescherming volgt dat een vergunning kan worden ingetrokken als er dreigende verslechtering is van het Natura 2000-gebied.
De provincie heeft de verzoeken afgewezen omdat dit te ver zou gaan voor de betrokken bedrijven en omdat sprake zou zijn van willekeur, disproportionaliteit en onevenredigheid. Daarbij wijst de provincie op landelijke en provinciale maatregelen die al zijn genomen om de stikstofdepositie te verminderen. Hieronder vallen de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (LBV) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (LBV-plus).
Oordeel Rechtbank Oost-Brabant
De rechtbank is voorafgaand aan het doen van de uitspraak op bezoek gegaan bij de betrokken bedrijven om in het bijzijn van vertegenwoordigers van de provincie en de milieuorganisaties met de boeren te spreken. Het gaat in deze zaken namelijk om complexe strijdige belangen die ten koste van elkaar gaan: het belang van de natuur en het belang van de individuele boeren.
De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is van een verslechtering van de betrokken
Natura 2000-gebieden. Er is dus sprake van de dreigende verslechtering waar de milieuorganisaties zich op beroepen. Dit levert strijd op met artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Er moet daarom een blijvende, substantiële daling van stikstofdepositie plaatsvinden. Dit moet binnen één jaar daadwerkelijk effect hebben.
De provincie moet dus passende maatregelen nemen, hierbij moet het (gedeeltelijk) intrekken van vergunningen in overweging worden genomen. De provincie zal hierbij rekening moeten houden met de omstandigheden van ieder geval. De andere passende maatregelen, de LBV en de LBV-plus hebben namelijk te weinig effect om te voorzien in de noodzakelijke daling.
De rechtbank heeft de weigeringsbesluiten van de provincie vernietigd en heeft de provincie een termijn van zes maanden gegeven om een nieuw besluit te nemen waarin maatregelen zijn genomen die binnen één jaar effect zullen hebben. Ter voorbereiding van het nieuwe besluit moeten alle partijen samen aan tafel voor overleg.
Concluderend
De aanwijzing van de rechtbank dat de provincie, de bedrijven en de milieuorganisaties samen aan tafel moeten voordat de provincie een nieuw besluit neemt is ongebruikelijk. De rechtbank denkt echter dat overleg in dit soort zaken waardevol is om tot een oplossing te komen en
evenwicht te vinden tussen de belangen van boeren en het natuurbelang. Over een half jaar zal duidelijk worden hoe de provincie in het nieuwe besluit ervoor kiest om een reductie in stikstofdepositie te bewerkstelligen zodat de stikstofneerslag binnen één jaar substantieel en blijvend is gedaald.
Met deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant weer een nieuwe belangrijke uitspraak toegevoegd aan het stikstofdossier, zo schreven wij eerder dit jaar bijvoorbeeld over de
Greenpeace-zaak waarin de Staat werd bevolen de stikstofdoelen van 2030 te halen. Wij houden u op de hoogte van verdere ontwikkelingen.

[post_title] => Rechter dwingt boeren, milieuorganisaties en de provincie tot stikstofoverleg
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => rechter-dwingt-boeren-milieuorganisaties-en-de-provincie-tot-stikstofoverleg
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-04-25 16:19:09
[post_modified_gmt] => 2025-04-25 14:19:09
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44898
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 45155
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-06-12 12:13:19
[post_date_gmt] => 2025-06-12 10:13:19
[post_content] => Op 28 mei 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) weer een belangrijke uitspraak gedaan over natuurvergunningen, stikstof en intern salderen, dit maal in het kader van
woningbouw op bemeste landbouwgrond. De Afdeling oordeelt dat intern salderen met stikstofuitstoot van algemene regels (het bemesten van grond) niet is toegestaan tijdens de voortoets en sluit daarbij aan bij de jurisprudentielijn die geldt sinds eind 2024 voor intern salderen met natuur- en milieutoestemmingen. In dit artikel bespreken wij de geldende jurisprudentielijn over intern salderen en de nieuwe uitspraak van de Afdeling.
Jurisprudentielijn intern salderen (sinds 2024)
Veel projecten, zoals nieuwe woningbouw, hebben mogelijke nadelige gevolgen voor
Natura 2000-gebieden door de stikstofdepositie die ze veroorzaken. Deze projecten worden Natura 2000-activiteiten genoemd. Uit het natuurbeschermingsrecht volgt dat moet worden beoordeeld of kan worden uitgesloten dat er significante gevolgen zullen zijn voor het Natura 2000-gebied om te bepalen of een natuurvergunning kan worden verleend. Hiervoor wordt eerst een voortoets uitgevoerd, als uit de voortoets volgt dat negatieve gevolgen kunnen worden uitgesloten is er geen natuurvergunning nodig. Wanneer dit niet het geval is moet er een passende beoordeling worden gemaakt, in dat geval zal een natuurvergunning nodig zijn om het project uit te voeren.
Tot december 2024 mocht tijdens de voortoets worden gekeken naar intern salderen: het vergelijken van de toekomstige stikstofuitstoot met de huidige referentiesituatie. Als er dan geen sprake was van een toename was er geen natuurvergunning vereist. Op 18 december 2024 heeft de Afdeling de jurisprudentielijn over intern salderen echter gewijzigd met de Rendac-uitspraak. Sindsdien is intern salderen niet meer toegestaan tijdens de voortoets (er mag dan alleen nog worden gekeken naar het project op zichzelf). Intern salderen kan alleen worden ingezet tijdens de passende beoordeling. Hierdoor gelden er strengere voorwaarden voor intern salderen. Intern salderen is namelijk aangemerkt als een mitigerende maatregel wat betekent dat er moet worden voldaan aan het additionaliteitsvereiste (de maatregel mag niet nodig zijn om de staat van de natuur in stand te houden of te verbeteren). Het gevolg hiervan is dat er in veel gevallen een natuurvergunning nodig zal zijn.
Eerder schreven wij een
artikel waarin we uitgebreid ingaan op de Rendac-uitspraak.
Achtergrond van de zaak
Een projectontwikkelaar wil woningen bouwen op
agrarische gronden. Het college van gedupeerde staten heeft een positieve weigering gegeven voor een natuurvergunning voor het woningbouwproject (bouw en gebruik van 162 woningen). Op grond van intern salderen leidt het project namelijk tot een gelijkblijvende of lagere stikstofdepositie dan de referentiesituatie (algemene regels over bemesten), daarom is er volgens het college geen vergunning vereist. Het college oordeelt dat intern salderen mogelijk is in dit geval. Op de betreffende gronden was eerst bemesten toegestaan, doordat de agrarische gronden niet langer worden bemest komt er stikstofruimte vrij voor het bouwen van de woningen. Dit werd gedaan tijdens de voortoets, gebaseerd op kennis toentertijd kon dit omdat het vóór de Rendac-uitspraak was.
Uitspraak ABRvS
Van belang is dat het in deze zaak draait om een andere vorm van intern salderen dan aan de orde was in de Rendac-uitspraak. In de Rendac-uitspraak ging het om intern salderen waarbij er werd gekeken naar
natuurvergunningen of milieu toestemmingen. Hier ging het daarentegen om agrarische gronden die worden bemest en waar een beoogde andere activiteit (woningbouw) voor in de plaats moet komen. Voor bemesten is geen natuurvergunning nodig, het is namelijk toegestaan op grond van algemene regels in het bestemmingsplan (tegenwoordig het omgevingsplan). Wanneer er bij intern salderen wordt gekeken naar het bemesten van gronden wordt er voor de referentiesituatie gekeken naar het bestemmingsplan. Wanneer het bestemmingsplan als bestemming ‘landbouwgrond’ onafgebroken heeft toegekend, mag worden aangenomen dat bemesting heeft plaatsgevonden. De omvang van de referentiesituatie hangt vervolgens af van de hoogste stikstofgebruiksnorm die is toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Het gebruik van de grond als landbouw grond mag echter niet structureel zijn beëindigd.
De Afdeling trekt dus de jurisprudentielijn van 18 december door, waardoor ook intern salderen met algemene regels voor bemesten onder de Rendac-uitspraak valt. De Afdeling vernietigt daarom de positieve weigering en oordeelt dat er alsnog een passende beoordeling moet worden gemaakt voor het woningbouwproject.
Concluderend
De mogelijkheden voor de voortoets bij natuurvergunningverlening zijn met deze uitspraak van de Afdeling opnieuw verder beperkt. Wel is het nog steeds mogelijk om intern te salderen met bemeste landbouwgronden, dit wordt dan echter onderdeel van de passende beoordeling en kent dus
strengere voorwaarden. De Afdeling heeft opnieuw een
stroomschema gepubliceerd waarin de Rendac-uitspraak en de uitspraak van 28 mei stapsgewijs zijn uitgewerkt.

[post_title] => Intern salderen met bemesting? Passende beoordeling vereist
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => intern-salderen-met-bemesting-passende-beoordeling-vereist
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-06-12 12:13:19
[post_modified_gmt] => 2025-06-12 10:13:19
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45155
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1457
[max_num_pages] => 146
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] =>
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 7decfeb1ad2ba5ddb922b55757854701
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:8d823a90c529710d00451fccf8663dad:0.49103300 17498519360.84299800 1749851936
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Op 28 mei 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) weer een belangrijke uitspraak gedaan over natuurvergunningen, stikstof en intern salderen, dit maal in het kader...
Lees meer
In een recente uitspraak boog het Hof van Beroep te Brussel zich over de vraag of het logo “GRATIS” als beeldmerk kan worden ingeschreven in het Benelux-merkenregister. Eiseres, het Turkse...
Lees meer
Op 4 juni 2025 heeft de rechtbank Den Haag de natuurvergunning voor luchthaven Schiphol vernietigd (ECLI:NL:RBDHA:2025:9782). De uitspraak is in het licht van de eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak...
Lees meer
De Afdeling Advisering van de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op verzoek van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (‘LVVN’) een adviesgegeven over de mogelijkheden om een rekenkundige...
Lees meer
De bescherming van ontwerpen zorgt ervoor dat anderen het niet klakkeloos over kunnen nemen. Op gebruiksvoorwerpen kunnen (vooralsnog) verschillende intellectuele eigendomsrechten rustten, zoals het auteursrecht en het modellenrecht. Op Europees...
Lees meer
Natuurbeschermingsrecht: wanneer is er sprake van een beheermaatregel? ECLI:NL:RVS:2025:2198 Inleiding De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op 14 mei een interessante uitspraak gedaan voor het...
Lees meer
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in een uitspraak van 30 april 2025 voor het eerst de wijziging van een omgevingsplan beoordeeld. In de uitspraak gaat...
Lees meer
De Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen (RvA) heeft op 14 februari 2025 in hoger beroep een uitspraak gedaan over de bewijslast van de niet-toerekenbaarheid van een na oplevering maar tijdens...
Lees meer
In de recente uitspraak van de Rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2025:2459[1]) staat een geschil centraal tussen een IT-dienstverlener en een klant over de oplevering van software. De klant had de overeenkomst buitengerechtelijk...
Lees meer
Op 16 april is een nieuwe belangrijke uitspraak gedaan in het stikstofdossier, dit maal door de Rechtbank Oost-Brabant. Na verschillende rechtszaken gestart door milieuorganisaties over natuurvergunningen van piekbelasters moet de...
Lees meer