Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [paged] => 0
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => 
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1415
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 0, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 44265
                    [post_author] => 19
                    [post_date] => 2024-12-24 11:25:30
                    [post_date_gmt] => 2024-12-24 10:25:30
                    [post_content] => Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee uitspraken gedaan waarmee de jurisprudentielijn over intern salderen is gewijzigd. De wijziging in de rechtspraak volgt na recente arresten van het Hof van Justitie en het gebrek aan consistente toepassing van de huidige jurisprudentielijn door nuanceringen vanuit verschillende rechtbanken. In de kern bepalen de uitspraken dat intern salderen niet meer mag worden gebruikt bij de ‘voortoets’ voor vergunningaanvragen, waardoor de mogelijkheden voor intern salderen zullen worden beperkt.

In dit artikel gaan wij in op de voorheen geldende jurisprudentielijn, de wijzigingen die de Afdeling nu heeft doorgevoerd en de eerste implicaties hiervan voor de praktijk.

Vaste jurisprudentielijn sinds 2021

Sinds 2021 geldt er een vaste jurisprudentielijn van de Afdeling met betrekking tot intern salderen, op basis daarvan is voor intern salderen vaak geen natuurvergunning nodig. Activiteiten waarbij stikstofneerslag vrijkomt moeten rekening houden met Natura 2000-gebieden op grond van het natuurbeschermingsrecht. Wanneer een bedrijf bijvoorbeeld de hoeveelheid stikstof uitstoot wil uitbreiden of een wijziging wil doorvoeren in de bedrijfsactiviteiten, zal er moeten worden onderzocht wat de gevolgen hiervan zijn voor Natura 2000-gebieden. Er mag hierbij gebruik worden gemaakt van ‘intern salderen’. Dit betekent dat de toekomstige stikstofgevolgen mogen worden weggestreept tegen de stikstofemissie die al wordt veroorzaakt op basis van de huidige bedrijfsvoering. Er kan hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan een plan voor grotere veestal, maar met een nieuw systeem waardoor de nieuwe bedrijfsvoering evenveel of zelfs minder stikstof uitstoot. Naast intern salderen kan er ook gebruik worden gemaakt van ‘extern salderen’. Dan wordt er gekeken naar de stikstof veroorzaakt door een andere activiteit of project. Op basis van de jurisprudentielijn die sinds 2021 wordt gehanteerd zijn de voorwaarden voor intern salderen echter gunstiger dan voor extern salderen. Intern salderen kan worden gebruikt in de zogenaamde ‘voortoets’. Hierbij wordt beoordeeld of een aanvraag voor een natuurvergunning vereist is voor activiteiten die mogelijke gevolgen hebben voor een beschermd natuurgebied. De uitkomst van het intern salderen speelt dus mee bij de vraag of kan worden uitgesloten dat een activiteit nadelige effecten heeft op een Natura 2000-gebied en of er dus een vergunning nodig is voor het project. Als dit niet kan worden uitgesloten moet er een namelijk een vergunningaanvraag worden gedaan en wordt er een passende beoordeling uitgevoerd. Doordat intern salderen tijdens de voortoets mee kan worden genomen, is het vaak zo dat een activiteit niet vergunningplichtig is.

Wijziging door de Raad van State [ECLI:NL:RVS:2024:4923 en ECLI:NL:RVS:2024:4909]

Op twee belangrijke punten voert de Afdeling nu een wijziging door. Als eerste wordt duidelijk dat intern salderen niet meer voor de voortoets gebruikt mag worden. De Afdeling volgt hierbij de verplichtingen die komen vanuit het Hof van Justitie en het Europese recht. Ten tweede trekt de Afdeling de voorwaarden voor intern en extern salderen nagenoeg gelijk. Dit betekent dat intern salderen voortaan onderdeel zal zijn van de passende beoordeling voor een natuurvergunning aanvraag. Hierbij wordt strengere voorwaarden gehanteerd dan bij de voortoets. Bij de voortoets mag voortaan dus alleen nog worden gekeken naar de nieuwe activiteit op zichzelf, er mag dus niet worden vergeleken met de oude situatie. Dit heeft als gevolg dat er bijna altijd een vergunningplicht is. Bij de vergunningaanvraag wordt dan de passende beoordeling gemaakt, waarbij intern salderen nog wel kan worden toegepast. Er mogen bij de passende beoordeling namelijk ‘mitigerende maatregelen’ worden meegewogen, dit betekent dat de effecten van het vervangen of wijzigen van de stikstofuitstoot van een bestaande situatie (de ‘referentiesituatie’) een rol kan spelen. Hiervoor is wel vereist dat het positieve effect, het wijzigingen of beëindigen van de huidige stikstofuitstoot, zich voordoet en dat daarna pas de stikstofgevolgen van het nieuwe project zich realiseren. Ook is van belang dat structureel onbenutte stiktofruimte bijvoorbeeld niet meer onder de referentiesituatie valt en dat provincies nu beleid kunnen gaan voeren over intern salderen.

Overgangsfase

Het nieuwe beoordelingskader is direct van toepassing, zowel op lopende als toekomstige vergunningaanvragen, en het heeft daarnaast terugwerkende kracht. Dit betekent dat het ook geldt voor alle activiteiten waarvoor intern is gesaldeerd sinds 1 januari 2020. Hierdoor kan het zijn dat veel van deze activiteiten nu alsnog vergunningplichtig zijn geworden. Er geldt wel een overgangsregeling voor alle activiteiten tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025. Tot 1 januari 2030 kan er een natuurvergunning worden aangevraagd of kan de activiteit worden aangepast zonder dat handhavend zal worden opgetreden.

Concluderend

De Afdeling uitspraken markeren een belangrijke en verstrekkende koerswijziging en hebben gevolgen voor zowel bedrijven die de afgelopen vijf jaar intern hebben gesaldeerd, als voor alle toekomstige activiteiten die mogelijk een natuurvergunning nodig hebben. Duidelijk is in ieder geval dat de mogelijkheden tot intern salderen een stuk beperkter zijn geworden. De uitspraken hebben echter als gevolg dat er meer rechtsonzekerheid is in de praktijk en zullen veel projecten en plannen beïnvloeden. De Afdeling heeft een stroomschema gepubliceerd waarin wordt weergegeven welk kader vanaf nu geldt voor intern salderen. Rutger Boogers [post_title] => Raad van State wijzigt de jurisprudentielijn over ‘intern salderen’ [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => raad-van-state-wijzigt-de-jurisprudentielijn-over-intern-salderen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-24 11:25:30 [post_modified_gmt] => 2024-12-24 10:25:30 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44265 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 44256 [post_author] => 71 [post_date] => 2024-12-23 15:32:47 [post_date_gmt] => 2024-12-23 14:32:47 [post_content] => Op 19 november 2024 heeft het gerechtshof Amsterdam een uitspraak gedaan in de zaak tussen PayingIT c.s. tegen Workrate. Het betrof een discussie rondom de overdracht van auteursrechten op software. Lees deze blog voor een samenvatting van deze zaak en wat dit voor uw onderneming betekent in de praktijk.

Achtergrond van de zaak

Workrate ontwikkelde rond 2008 software genaamd Workmate, later hernoemd tot Usemate. Voor de commerciële exploitatie werd Usemate B.V. opgericht, dat later PayingIT werd. Daarnaast werd PayingIP opgericht. Tussen PayingIT en PayingIP, de aandeelhouders en hun bedrijven enerzijds en Workrate anderzijds werd een koop- en licentieovereenkomst gesloten voor de software. In deze overeenkomst werden de auteursrechten op de software overgedragen en een gebruiksrecht werd terugverleend aan Workrate. Er ontstond echter onduidelijkheid over de reikwijdte van de overgedragen auteursrechten en de omvang van het gebruiksrecht.

Uitspraak van het hof

Het hof keek voor haar beoordeling naar wat er in de koop- en licentieovereenkomsten was vastgelegd en wat de partijen op basis daarvan van elkaar mochten verwachten. Al met al bleef de auteursrechtoverdracht van de software overeind. Het hof concludeerde dat de rechten op de broncode, zoals gespecificeerd in zes mappen, aan PayingIP toekomen. Daarnaast werd bepaald dat Workrate een impliciet gebruiksrecht behoudt op de gemeenschappelijke onderdelen van de broncode, waardoor zij haar applicatie inclusief overlappende broncode mag blijven exploiteren en doorontwikkelen zonder inbreuk te maken op auteursrechten of contractuele verplichtingen.

Belang voor ondernemers

Deze uitspraak benadrukt maar weer eens hoe belangrijk het is dat er duidelijke en nauwkeurige contracten worden opgesteld als partijen samenwerking aangaan waarbij bijvoorbeeld rechten worden overdragen. Zorg ervoor dat in overeenkomsten expliciet wordt vastgelegd welke rechten worden overgedragen en welke gebruiksrechten eventueel worden verleend. Bedenk ook of dit voor het hele product geldt of alleen delen ervan. Wie gaat wat doen, en met welk doel? Als de afspraak het auteursrecht betreft van slechts een deel van het product, in dit geval software, kan dit immers grote gevolgen hebben voor wat bedrijven wel of niet mogen doen. En ook als niet duidelijk wordt vastgelegd wat partijen over en weer met de software mogen doen, kan dit vervelende situaties veroorzaken. Van tevoren de zaken duidelijk vastleggen voorkomt misverstanden en juridische geschillen over interpretaties.

Praktische tips

  • Win juridisch advies in: Raadpleeg bij het opstellen van softwaregerelateerde contracten altijd een juridisch expert met ervaring in intellectueel eigendomsrecht. Die kan zorgen voor duidelijke en afdwingbare bepalingen.
  • Houd documentatie bij: Zorg voor gedetailleerde documentatie van de ontwikkelde software, inclusief welke onderdelen van de broncode in welke producten worden gebruikt. Dit vergemakkelijkt het vaststellen van rechten bij eventuele geschillen.
  • Herzie contracten regelmatig: Herzie periodiek bestaande overeenkomsten om ervoor te zorgen dat ze nog steeds relevant en accuraat zijn. Dit is vooral belangrijk bij bepaalde gebeurtenissen zoals veranderingen in bedrijfsactiviteiten, technologische ontwikkelingen of nieuwe regelgeving.
Door aandacht te besteden aan bovenstaande punten kunt u als ondernemer juridische complicaties voorkomen en beschermt u uw intellectuele eigendommen effectiever. Vragen? Neem contact op met onze experts! Yvonne Vetjens 1 [post_title] => Softwareovereenkomsten en auteursrechtoverdracht: maak duidelijke afspraken! [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => softwareovereenkomsten-en-auteursrechtoverdracht-maak-duidelijke-afspraken [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-23 15:32:47 [post_modified_gmt] => 2024-12-23 14:32:47 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44256 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 44180 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-12-13 12:05:38 [post_date_gmt] => 2024-12-13 11:05:38 [post_content] => Op 13 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State einduitspraak gedaan over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen. Eerder dit jaar gaf staatsraad A-G Nijmeijer op verzoek van de Afdeling een conclusie over de toepassing van artikel 6:19 Awb. De vragen van de Afdeling zagen op de toepassing van het artikel in bestemmingsplanzaken onder de Wet ruimtelijke ordening en in omgevingsplanzaken onder de Omgevingswet. In dit artikel bespreken wij waar artikel 6:19 Awb specifiek op ziet, wat de aanleiding was voor de conclusie en wat de Afdeling heeft geoordeeld in haar einduitspraak.

Artikel 6:19 Awb en de aanleiding voor de conclusie

In een bezwaar- of beroepsprocedure over een besluit kan door het bestuursorgaan een nieuw besluit worden genomen dat het bestreden besluit wijzigt. Op deze situatie ziet artikel 6:19 Awb. Het artikel regelt dat het bezwaar of beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege ook ziet op het besluit tot intrekking, wijziging of vervanging, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Er ontstaat dus van rechtswege een beroep tegen het nadere besluit. Dit wordt ook wel ‘fictief beroep’ genoemd. Artikel 6:19 Awb is belangrijk voor de rechtsbescherming. Een appellant die tegen een besluit beroep heeft ingesteld, hoeft hierdoor niet afzonderlijk beroep in te stellen tegen een besluit dat hangende het beroep wordt genomen. Ook bevordert het effectieve geschilbeslechting. Er wordt voorkomen dat twee instanties tegelijk oordelen over besluiten die vallen binnen één geschil. De zaak waarin de Afdeling een conclusie vroeg aan staatsraad A-G Nijmeijer gaat over een bestemmingsplan dat de recreatieve verhuur van woningen beperkt. Nadat beroep was ingesteld werd het bestemmingsplan gewijzigd door de gemeenteraad. Vervolgens werd tegen het gewijzigde besluit opnieuw beroep ingesteld.

Conclusie A-G Nijmeijer

In een eerder blog schreven wij al over de conclusie van staatsraad A-G Nijmeijer over artikel 6:19 Awb. De conclusie werd op 29 mei 2024 gegeven, waarna wij de belangrijkste aspecten uiteen hebben gezet. Samenvattend volgt uit de conclusie dat artikel 6:19 Awb zowel voordelen als nadelen heeft. Een belangrijk nadeel is dat de omvang van het geding steeds groter wordt. Nijmeijer adviseerde daarom dat de rechtspraak op bepaalde punten kan worden aangepast om deze uitdijende werking van artikel 6:19 Awb te beperken.

Uitspraak van de Afdeling

De Afdeling overweegt in haar uitspraak dat de uitdijende werking van het fictieve beroep nadelen kan hebben. De Afdeling oordeelt echter dat deze nadelen niet zodanig groot zijn dat het wijziging van de rechtspraak vereist. De ruime toepassing van artikel 6:19 Awb dient namelijk het doel van de rechtsbescherming en de effectieve geschilbeslechting. Ook kan de bestuursrechter in individuele geschillen steeds bepalen hoe een tijdens het beroep genomen besluit moet worden gekwalificeerd, wie de beroepsgerechtigden zijn en of afzonderlijke behandeling eventueel noodzakelijk is. Indien de nadelen in de toekomst toenemen, wat mogelijk het geval gaat zijn in omgevingsplanzaken onder de Omgevingswet, kan volgens de Afdeling dan worden gekeken naar de oplossingen van staatsraad A-G Nijmeijer. Dit betekent echter dat er in de uitspraak nog geen concreet antwoord wordt gegeven over de toepassing van artikel 6:19 Awb in zaken die zien op de wijziging van een omgevingsplan.

Conclusie

De aanbevelingen van staatsraad A-G Nijmeijer om de rechtspraak op bepaalde punten te wijzigen is door de Afdeling niet gevolgd. Wel kunnen de voorgedragen oplossingen in de toekomst van belang gaan zijn als de uitdijende werking voor meer nadelen gaat zorgen onder de Omgevingswet. Dit betekent dat er later meer duidelijk zal worden over de toepassing van artikel 6:19 Awb in omgevingsplanzaken. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Einduitspraak Afdeling na conclusie staatsraad A-G Nijmeijer over artikel 6:19 Awb [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => einduitspraak-afdeling-na-conclusie-staatsraad-a-g-nijmeijer-over-artikel-619-awb [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-13 12:05:38 [post_modified_gmt] => 2024-12-13 11:05:38 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44180 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 44173 [post_author] => 39 [post_date] => 2024-12-11 09:47:28 [post_date_gmt] => 2024-12-11 08:47:28 [post_content] => Recente rechtspraak laat het belang van goed contracteren en consumentenbescherming weer eens blijken. Zo heeft de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen september 2024 geoordeeld dat een afwijking van de Woningborg modelovereenkomst ten nadele van de opdrachtgever nietig, dan wel zonder rechtsgevolg is. Daarnaast heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in augustus 2024 bepaald dat het uitsluiten van verrekening van ondermaat bij consumenten als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt. Hoe de Raad van Arbitrage en de rechtbank tot deze oordelen zijn gekomen legt Michael de Marco, advocaat vastgoed en omgeving uit.

Raad van Arbitrage: afwijking van modelovereenkomsten

Feiten De aannemer had in de aannemingsovereenkomst de start van de overeengekomen bouwtijd gewijzigd naar ‘na gereedkoming van de beganegrondvloer van het gebouw’, een en ander waardoor de contractuele korting wegens bouwtijdoverschrijding – ten nadele van de opdrachtgever – werd beperkt. Meer specifiek wijkt de aannemer af van het in artikel 5 van de Woningborg modelovereenkomst opgenomen startpunt van het rekenen van de bouwtijd zijnde: ‘vanaf de aanvang van de bouw van het gebouw’. Een dergelijke afwijking is niet zomaar toegelaten. In artikel 11 Woningborg modelovereenkomst is immers opgenomen dat afwijkingen van het model ten nadele van de opdrachtgever nietig zijn, met uitzondering van bedingen die vooraf uitdrukkelijk door Woningborg zijn goedgekeurd. De aannemer had geen voorafgaande uitdrukkelijk verleende toestemming van Woningborg verkregen. Dit betekent dat – volgens de overeenkomst - de bepaling nietig is. De aannemer had aangevoerd dat nietigheid is voorbehouden aan de in de wet genoemde gevallen. De Raad van Arbitrage volgt de aannemer hierin, echter gezien de bedoeling van partijen moet het woord ‘nietigheid’ worden uitgelegd als ‘zonder rechtsgevolg’.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant: uitsluiten van verhaalsmogelijkheden bij ondermaat

Feiten Vanuit een besloten vennootschap werd een woning aan een consumentkoper verkocht met bouwgrond ter grootte van 502 m2. In werkelijkheid bleek dit 488,48 m2 te zijn: een afwijking van 2,7%. De consumentkoper reclameert zich bij de verkoper ten aanzien van deze ondermaat. De verkoper beroept zich op de in artikel 2 koopovereenkomst onder- en overmaatbepaling, waarin is bepaald dat verschillen in de werkelijke grootte van het verkochte perceel geen aanleiding geeft tot enige rechtsvordering. De consumentkoper is het hier niet mee eens, en wendt zich tot de rechter. Vernietiging artikel 2 koopovereenkomst De rechter acht het in de eerste plaats van belang dat de onder- en overmaatbepaling een algemene voorwaarde is in de zin van artikel 6:231 van het Burgerlijk Wetboek. Partijen hebben immers niet over de inhoud van het beding onderhandeld noch gesproken. Bovendien hanteert de verkoper een dergelijk beding in iedere koopovereenkomst die hij sluit. Nu de woning bedrijfsmatig aan een consumentkoper is verkocht, toetst de rechter het beding (ambtshalve) aan de Richtlijn Oneerlijke Bedingen (Richlijn 93/13 EEG). De rechter overweegt dat het beding onredelijk bezwarend is, omdat het beding uitsluit dat koper een rechtsvordering kan instellen, niet alleen een marginale ondermaat, maar bij iedere ondermaat. Verder geeft het beding geen enkel zicht op compensatie of een andere remedie. De rechter is van oordeel dat de verkoper niet mocht verwachten dat de koper het beding zou accepteren als daarover zou zijn onderhandeld. Dit leidt ertoe dat de rechter het betreffende beding vernietigt, waardoor de deur openstaat voor schadevergoeding ter compensatie van de ontbrekende vierkante meters. Voer voor discussie Opvallend is dat de rechter geen aandacht geeft aan artikel 7:17 lid 6 BW. In dit artikel is bepaald dat bij de koop van een onroerende zaak de vermelding van oppervlakte slechts bedoeld is als aanduiding, zonder dat de zaak daaraan behoeft te voldoen. Verder heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch in 2020 bepaald dat een afwijking van 0.94% van het gekochte geen substantiële afwijking is. Het is dus de vraag of de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant standhoudt in eventueel hoger beroep bij dit hof.

Conclusie

De in dit blog aangehaalde uitspraken brengen weer eens onder de aandacht dat bij overeenkomsten met consumenten vooraf goed nagedacht moet worden over de wijze van contracteren en de inhoud van eventuele afwijkende bedingen. Onze sectie Vastgoed en Omgeving helpt u graag bij het opstellen van koop-/aannemingsovereenkomsten. Artikel is geschreven door Michael de Marco en Mika Veldhuis. Michael de Marco 4 [post_title] => Contractueel afwijken in bouw- en koopovereenkomsten gaat niet zomaar [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => contractueel-afwijken-in-bouw-en-koopovereenkomsten-gaat-niet-zomaar [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-11 09:55:10 [post_modified_gmt] => 2024-12-11 08:55:10 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44173 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 44164 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-12-10 08:59:26 [post_date_gmt] => 2024-12-10 07:59:26 [post_content] => In november zijn er weer veel interessante uitspraken gedaan over de Omgevingswet. In het kader van onze jurisprudentiereeks bespreken wij een aantal belangrijke uitspraken. Een aantal handhavingszaken waren aan de orde. Daarnaast is onder andere bevestigd dat er onder de Omgevingswet geen verplichting geldt tot her gelijktijdige indienen van aanvragen wanneer sprake is van ‘onlosmakelijke samenhang’. Zowel overgangsrechtelijke als inhoudelijke zaken worden besproken.

Overgangsrecht

In deze zaak was het verkeerde recht toegepast. De Omgevingswet werd toegepast, terwijl op grond van het overgangsrecht het oude recht van toepassing was. De voorzieningenrechter overweegt echter dat de materiële normstelling niet is gewijzigd. Hierdoor kunnen de rechtsgevolgen in stand blijven. Eiseres in deze zaak heeft een aanvraag gedaan om haar bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning. Dit is een wijzigingsbevoegdheid uit de bestemmingsplanregels. Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stond rechtstreeks beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State open wanneer een aanvraag om toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid uit een bestemmingsplan werd afgewezen. De Wro is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In deze zaak is het de vraag hoe dit werkt in overgangsrechtelijke gevallen. De rechtbank verwijst naar het overgangsrecht in artikel 11:3 Awb, hieruit volgt dat het oude recht blijft gelden en dat de Afdeling dus in eerste en enige aanleg bevoegd is om kennis te nemen van het beroep. Op grond van het oude recht (Wabo) en de vaste jurisprudentie moet bij het toetsen van een bouwplan aan een bestemmingsplan worden gekeken of het bouwplan in overeenstemming met de geldende bestemming kan worden gebruikt en of het bouwwerk ook met het oog op dat gebruik wordt gebouwd. De voorzieningenrechter trekt deze jurisprudentielijn door naar de Omgevingswet. Dit betekent dat er bij het beoordelingskader van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit moet worden gekeken of het bouwplan voldoet aan de gebruiksregels en of het ook met het oog daarop wordt gebouwd.

Inhoudelijk

Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet was de ‘bouwstop’ opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De bouwstop maakt het mogelijk om bouw- of sloopwerkzaamheden onmiddellijk stil te leggen. Onder de Omgevingswet is ervoor gekozen om de bouwstop niet als zodanig op te nemen. De grondslag voor het inzetten van de bouwstop onder de Omgevingswet is artikel 18.1 Ow. Eerder schreven wij al een artikel over de mogelijkheden om de bouw onmiddellijk stil te leggen onder de Omgevingswet. Interessant is dat de voorzieningenrechter de bouwstop nu kwalificeert als een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang. De last houdt in dat de illegale bouwactiviteit direct moet worden beëindigd, wanneer hier geen gevolg aan wordt gegeven zal het bevoegd gezag de overtreding beëindigen. De bouwstop onder de Wabo was een effectief instrument doordat er op grond van vaste rechtspraak geen legalisatieonderzoek hoefde te worden gedaan en er slechts een beperkte belangenafweging werd uitgevoerd. De voorzieningenrechter trekt deze jurisprudentielijn door onder de Omgevingswet. Dit betekent dat ook onder de Omgevingswet, er geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar de mogelijkheid om de overtreding te legaliseren. Deze zaak draait om de toepassing van spoedeisende bestuursdwang waaraan onder andere de algemene zorgplicht van de Omgevingswet (art. 1.7 en 1.7a Ow) en de zorgplicht voor brandveiligheid uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) ten grondslag zijn gelegd. Dit is het eerste handhavingsbesluit dat mede is gebaseerd op de algemene zorgplichten uit de Omgevingswet. De vraag die in deze zaak voor de rechter lag is of bij de handhaving van het Omgevingsplan belangen kunnen worden ingeroepen die de Omgevingswet specifiek regelt. Specifiek gaat het om belangen die verband houden met Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten. De voorzieningenrechter overweegt dat de bevoegdheid tot handhaving ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Bij handhaving draait het om ruimtelijk relevante belangen. Dit strekt zich niet uit tot onderwerpen die de Omgevingswet aanvullend regelt. Voor de belangen waar het specifiek in deze zaak om gaat is het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag voor handhaving. Deze belangen wegen daarom minder zwaar mee volgens de voorzieningenrechter. Verzoeker heeft een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een aan hem opgelegde last onder bestuursdwang. De voorlopige voorziening wordt toegewezen, de grondslag waarop de last onder bestuursdwang is opgelegd is namelijk onvoldoende duidelijk. Er is dus onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een overtreding van het omgevingsplan. Onder de Wabo was het verplicht om bij activiteiten die ‘onlosmakelijk samenhingen’ gelijktijdig een vergunning aan te vragen. Dit was het geval wanneer er voor één feitelijke handeling verschillende vergunningen nodig waren. Deze verplichting is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In deze zaak is deze wijziging ten opzichte van het oude recht expliciet bevestigd door de voorzieningenrechter. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentie elfde maand [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentie-elfde-maand [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-10 08:59:26 [post_modified_gmt] => 2024-12-10 07:59:26 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44164 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 44157 [post_author] => 68 [post_date] => 2024-12-06 15:08:17 [post_date_gmt] => 2024-12-06 14:08:17 [post_content] => De rechtbank Den Haag heeft onlangs een interessante uitspraak gedaan in een zaak over merkinbreuk in de beauty-industrie.[1] Centraal stond een geschil tussen L’Oréal, houder van het wereldwijd bekende merk LANCÔME, en het Nederlandse bedrijf Ninôme B.V. van fotomodel Kim Feenstra. Hoe de rechtbank oordeelde in deze kwestie, lees je in deze blog.

Feiten

Sinds 1935 worden er diverse producten op het gebied van huidverzorging, parfum en make-up onder het LANCÔME-merk op de markt gebracht. Ninôme B.V. maakt haar bedrijf van de handel in schoonheids- en cosmeticaproducten en vermarkt momenteel onder het teken NINÔME een voedingssupplement met collageen. L’Oréal stelde dat Ninôme B.V. met het gebruik van het merk NINÔME inbreuk maakt op haar merkrechten. Volgens L’Oréal leidt de naam NINÔME (en later NINOME) tot verwarring bij het publiek, vanwege de grote gelijkenis tussen beide merken. Zij opereren immers in dezelfde markt: schoonheidsproducten. Hoewel Ninôme aanvankelijk haar merk wilde aanpassen door het dakje op de "O" weg te laten, bleef L’Oréal volhouden dat ook deze aanpassing niet volstond.

Overwegingen van de rechtbank

Om te kunnen beoordelen of sprake is van een merkinbreuk op grond van artikel 2.20 lid 2 sub b BVIE, bekijkt de rechtbank in merkenkwesties of er overeenstemming bestaat tussen de tekens en de waren of diensten waarvoor de tekens zijn ingeschreven, en of hierdoor bij het publiek (direct of indirect) gevaar voor verwarring ontstaat. De volgende factoren speelden hierbij in deze zaak een belangrijke rol:
  1. Visuele en auditieve overeenstemming De merknamen LANCÔME en NINÔME (en zelfs NINOME) vertonen een hoge mate van gelijkenis. Beide namen bestaan uit zes of zeven letters, eindigen op "-ÔME" of "-OME", en hebben een vergelijkbare klank.
  2. Soortgelijke waren Hoewel Ninôme beweerde dat collageen-supplementen geen schoonheidsproducten zijn, achtte de rechtbank dit argument niet overtuigend. De producten worden immers verkocht aan dezelfde doelgroep en bij gebruik worden ook schoonheidsvoordelen beloofd.
  3. Publiek en verwarringsgevaar De rechtbank hield rekening met de gemiddelde consument in de beauty-industrie, die vaak een hoger aandachtsniveau heeft. Toch kan het publiek alsnog worden misleid door de sterke gelijkenis tussen de merken, zeker gezien de grote bekendheid van LANCÔME.
  4. Verwijderen van ô en aanpassen lettertype onvoldoende Ninôme stelde voor het merk aan te passen naar NINOME (zonder dakje) en een ander lettertype te gebruiken. De rechter oordeelde echter dat deze veranderingen onvoldoende afstand creëerden. Bovendien speelde de eerder opgebouwde bekendheid van NINÔME een rol bij de aanhoudende verwarringskansen.

Het vonnis

De rechtbank oordeelde in het voordeel van L’Oréal en stelde vast dat Ninôme inbreuk maakt op de merkrechten van LANCÔME. De rechtbank verbood Ninôme B.V. het gebruik van de namen NINÔME en NINOME voor haar producten. Daarnaast moest Ninôme haar afnemers informeren over het verbod en producten met deze merknamen terughalen. Ook werd een rectificatie op sociale media toegewezen en een schadevergoeding van proceskostenveroordeling opgelegd.

Conclusie

Deze uitspraak benadrukt hoe belangrijk het is voor start ups en andere ondernemingen om grondig onderzoek uit te voeren naar bestaande merken voordat zij nieuwe producten lanceren. Dit om te voorkomen dat er een hele marketingcampagne met alle bijkomende kosten wordt opgezet, om er vervolgens geen gebruik van te kunnen maken wegens merkinbreuk. Wilt u advies over het merkenrecht? Neem gerust contact op met een van onze specialisten. [1] ECLI:NL:RBDHA:2024:19460, Rechtbank Den Haag, C/09/671580 / KG ZA 24-783 Britt van den Branden nieuw 1 [post_title] => Lancôme vs. Ninôme – Merkinbreuk in de beauty-industrie [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => lancome-vs-ninome-merkinbreuk-in-de-beauty-industrie [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-06 15:08:17 [post_modified_gmt] => 2024-12-06 14:08:17 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44157 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 44153 [post_author] => 86 [post_date] => 2024-12-03 16:53:55 [post_date_gmt] => 2024-12-03 15:53:55 [post_content] => Bij een octrooi wordt vaak gedacht aan complexe technologie, zoals medische apparatuur of software. Maar ook iets alledaags zoals chocolade kan profiteren van bescherming via een octrooi? Mars Inc. bewees dit met een octrooi (EP3383192), voor een innovatieve techniek om chocolade continu te temperen. Hoewel dit octrooi werd aangevochten in een oppositie procedure, bevestigde het Europees Octrooibureau (EPO) de geldigheid ervan.

Wat maakt de uitvinding uniek?

Het octrooi betreft een apparaat en methode voor het temperen van chocolade op een efficiënte en energiebesparende manier. Traditionele systemen vereisen dat 100% van de chocolademassa wordt afgekoeld en gekristalliseerd, wat energie-intensief en kostbaar is. De technologie in dit octrooi verdeelt de massa in twee stromen: een kleinere stroom die wordt gekristalliseerd en een grotere stroom die rechtstreeks naar een mixer gaat. Deze innovatieve aanpak vermindert het energieverbruik met wel 70%, terwijl het apparaat kleiner en kostenefficiënter wordt geproduceerd. Bovendien wordt de kristalvorming geoptimaliseerd zonder dure toevoegingen zoals cacaoboter-kristallen, wat bij toepassing van traditionele processen wel vereist is.

Waarom werd het octrooi aangevochten?

De opposanten betoogden dat de uitvinding niet nieuw of inventief was, gelet op bestaande technieken en octrooien. Meer specifiek stelden zij dat vergelijkbare werkwijzen voor kristallisatie en tempering al in de literatuur waren beschreven en dat de voordelen, zoals energiebesparing en een kleiner apparaat, slechts een logisch gevolg waren van de bestaande kennis.

Waarom werd het octrooi bevestigd?

Het EPO vond echter dat de specifieke configuratie van het apparaat – zoals het gebruik van gescheiden stromen en een geoptimaliseerd kristallisatieproces – een niet-triviale verbetering was ten opzichte van eerdere technieken. De technische voordelen, waaronder aanzienlijke energiebesparingen en verbeterde kristalkwaliteit, wezen op inventiviteit. Bovendien werd het innovatieve gebruik van een statische mixer en de afwezigheid van traditionele toevoegingen als significant beschouwd.

Wat betekent dit voor een bedrijf?

Dit voorbeeld laat zien dat bijna elk technisch probleem, hoe klein of alledaags ook, kan leiden tot een waardevol octrooi. Innovatie in productie- of ontwikkelingsprocessen kan concurrentievoordeel opleveren, terwijl het beschermen van die innovatie ervoor zorgt dat u optimaal profiteert van uw investering. Bedrijven die actief inzetten op octrooibescherming, versterken hun concurrentiepositie. Een goed geplande strategie biedt niet alleen exclusiviteit op de markt maar kan ook de bedrijfswaarde verhogen bij investeerders of tijdens samenwerkingen. Door een robuuste intellectuele eigendom (“IE”)-strategie te ontwikkelen, kunt u uw bedrijf niet alleen beschermen, maar ook laten groeien. Wilt u meer weten over hoe een octrooi of IE-strategie uw onderneming kan ondersteunen? Neem contact op of lees meer over ons IE-discovery tool voor bedrijven. Samen bouwen we aan uw succes. Magdaleen Jooste 3 [post_title] => Kan chocolade een octrooi verkrijgen? Innovatie zit in de details [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => kan-chocolade-een-octrooi-verkrijgen-innovatie-zit-in-de-details [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-03 16:53:55 [post_modified_gmt] => 2024-12-03 15:53:55 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44153 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 44137 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-12-03 09:32:23 [post_date_gmt] => 2024-12-03 08:32:23 [post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn van spoedeisend belang en dus minder snel zijn voldaan aan de voorwaarden voor een voorlopige voorziening om een bestemmingsplan te schorsen. In dit artikel bespreken wij de uitspraak, de nieuwe koers die de Afdeling introduceert en de betekenis hiervan voor de praktijk.

Feiten

De gemeenteraad heeft bij besluit een bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat een varkenshouderij met onder andere een bezoekerscentrum gerealiseerd kan worden. Hiertegen is verzoekster in beroep gegaan (de bodemzaak) en heeft ze om een voorlopige voorziening verzocht. Verzoekster exploiteert een varkenshouderij op ongeveer 290 meter afstand van de voorziene nieuwe varkenshouderij. Ze vreest dat de nieuwe varkenshouderij nadelige gevolgen zal hebben voor haar eigen bedrijf, bijvoorbeeld het risico dat de Afrikaanse varkenspest wordt verspreid. De verzoekster verzoekt daarom om een voorlopige voorziening die het bestemmingsplan schorst tot dat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure die ze heeft aangespannen. Zij stelt spoedeisend belang te hebben omdat er een kans is dat er op korte termijn een omgevingsvergunning wordt ingediend.

Juridisch kader

Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen wanneer er ‘onverwijlde spoed’ is en het gelet op de betrokken belangen vereist is. Het moet dus gaan om een spoedeisend belang. Vaak ziet een voorlopige voorziening op het schorsen van het bestreden besluit, tot dat een uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Een voorlopige voorziening is een belangrijk instrument om de realisatie van een project tijdelijk uit te stellen. Wanneer het gaat om bestemmingsplannen zorgt een voorlopige voorziening er namelijk voor dat het bestemmingsplan wordt geschorst en het dus nog niet in werking kan treden. In de vaste jurisprudentielijn werd spoedeisend belang aanwezig geacht wanneer er een verwachting was dat op korte termijn een omgevingsvergunning zou worden aangevraagd. Het enkel stellen dat er een voornemen tot aanvragen is, was dus al voldoende om spoedeisend belang aan te nemen.

Uitspraak van de Afdeling

De Afdeling stapt met deze uitspraak af van de vaste jurisprudentielijn en neemt niet langer aan dat er spoedeisend belang is wanneer een voornemen bestaat om een aanvraag van een omgevingsvergunning in te dienen. Als reden voor deze wijziging wordt gegeven dat uit de praktijk is gebleken dat het uitzonderlijk is dat een aanvraag wordt ingediend voordat een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, oftewel voordat de bodemprocedure is beslecht. Ook zal de initiatiefnemer niet vaak starten met bouwwerkzaamheden voordat het bestemmingsplan onherroepelijk is, omdat dit erg risicovol is als het bestemmingsplan zou worden vernietigd. De voorzieningenrechter voegt hier wel aan toe dat een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend als zich nieuwe omstandigheden voordoen. In de betreffende zaak is nog geen aanvraag ingediend en wordt het verzoek dan ook afgewezen op basis van de nieuw geïntroduceerde lijn.

Betekenis van de uitspraak

Met deze uitspraak is duidelijk geworden dat een verzoeker die zich wil beroepen op een voorlopige voorziening om de realisatie van een project te stoppen, zal moeten concretiseren dat een aanvraag voor een vergunning zal worden ingediend. In plaats van enkel te stellen, moet de verzoeker voortaan aannemelijk maken dat de aanvraag binnen korte termijn zal worden gedaan. Uit de praktijk zal blijken welke invloed de uitspraak gaat hebben. De partijen die projecten tegen willen houden zullen bijvoorbeeld in de gaten moeten gaan houden wanneer het aannemelijk is dat de omgevingsvergunning zal worden aangevraagd en zij hiervoor om een voorlopige voorziening kunnen verzoeken.

Concluderend

Spoedeisend belang zal dus minder snel worden aangenomen in bestemmingsplanprocedures, vereist is dat een aanvraag is gedaan of dat kan worden onderbouwd dat deze aanvraag kan worden verwacht. Het enkel stellen zal niet meer voldoende zijn. Uit nieuwe rechtspraak zal gaan blijken welke onderbouwing voldoende gaat zijn om wel spoedeisendheid aan te nemen. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. ECLI:NL:RVS:2024:4551 Rutger Boogers [post_title] => Nieuwe jurisprudentielijn spoedeisend belang in bestemmingsplanzaken [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => nieuwe-jurisprudentielijn-spoedeisend-belang-in-bestemmingsplanzaken [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-03 09:32:23 [post_modified_gmt] => 2024-12-03 08:32:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44137 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 44131 [post_author] => 39 [post_date] => 2024-11-29 16:36:35 [post_date_gmt] => 2024-11-29 15:36:35 [post_content] => Verhuurders kunnen opgelucht ademhalen. De Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat een opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet oneerlijk is. Hiermee worden massaclaims van huurders voorkomen.

Prejudiciële vragen en conclusie PG

Eerder schreven wij een blog over de prejudiciële vragen die de rechtbank Amsterdam stelde aan de Hoge Raad over mogelijk oneerlijke huurverhogingen. Vooruitlopend op het arrest van de Hoge Raad heeft de procureur-generaal (PG) geconcludeerd dat de berekening van huurverhogingen door een opslag van maximaal 3 procent boven op de inflatie in het algemeen niet oneerlijk is. Ook hierover schreven wij eerder een blog.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad volgt de conclusie van de PG dat een opslagbeding als zodanig en een opslagbeding met een maximale opslag van 3% niet oneerlijk is. Ter onderbouwing hiervan overweegt de Hoge Raad dat een indexatiebeding en een opslagbeding onderling verschillende doelen hebben. Een indexatiebeding heeft tot doel geldontwaarding te compenseren. Een opslagbeding heeft in de regel tot doel om de ten laste van de verhuurder komende kostenstijgingen die uitgaan boven de inflatie te compenseren en om de huurprijs in de pas te laten lopen met de waardeontwikkeling van de woning. Verder overweegt de Hoge Raad dat een huurovereenkomst voor woonruimte een duurovereenkomst is die doorgaans voor langere tijd wordt gesloten. De verhuurder kan die huurovereenkomst slechts op beperkte gronden beëindigen. Gelet op een en ander heeft de verhuurder er een gerechtvaardigd belang bij om de aanvangshuurprijs jaarlijks te kunnen aanpassen, niet alleen in verband met geldontwaarding, maar ook om de voor de verhuurder komende kostenstijgingen die uitgaan boven de inflatie te compenseren en om de huurprijs in de pas te laten lopen met de waardeontwikkeling van de woning. Aan de andere kant zijn de financiële gevolgen van een opslagbeding met een jaarlijks maximumpercentage van 3% zijn voor de huurder voorzienbaar, omdat de frequentie van de huurprijswijziging, de berekening van de huurprijsverhoging en de maximale verhoging van de huurprijs vaststaan. Hoewel voor de huurder niet voorzienbaar is in hoeverre en op welke gronden de verhuurder toepassing zal geven aan het opslagbeding, en een door de verhuurder aan het beding gegeven toepassing voor de huurder in de praktijk moeilijk controleerbaar is, is het voor de huurder bij de beoordeling van de mogelijke gevolgen van het beding met name van belang dat hij kan voorzien met welk percentage de huurprijs maximaal mag worden verhoogd en hoe vaak. Ook neemt de Hoge Raad in de overweging mee dat de huurder bij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan opzeggen. Verder neemt de Hoge Raad in de overweging mee dat de Nederlandse wetgeving voor de geliberaliseerde huursector is gebaseerd op het uitgangspunt dat de verhuurder er een gerechtvaardigd belang bij heeft de huurprijs jaarlijks te wijzigen. Zo schrijven de Wet maximering huurprijsverhogingen en de Wet betaalbare huur beide een opslag op de huurprijs voor.

Samenvatting

Kort en goed oordeelt de Hoge Raad dat een opslagbeding als zodanig en een opslagbeding met een maximale opslag van 3% niet oneerlijk is. Dit omdat de verhuurder dit percentage redelijkerwijs nodig heeft om hem in staat te stellen de doelen van het opslagbeding te realiseren. Tegelijkertijd zijn de financiële gevolgen voor de huurder bij het aangaan van de huurovereenkomst voorspelbaar, en blijft een jaarlijkse huurstijging van maximaal dit percentage doorgaans binnen acceptabele grenzen. De Hoge Raad houdt wel nog een slag om de arm door te oordelen dat bij bijzondere omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst het opslagbeding als oneerlijk kan worden aangemerkt. Let op: dat een opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet als oneerlijk wordt aangemerkt, staat los van de discussie of de indexering door middel van CPI + 3% elk jaar is toegestaan. De Hoge Raad wijst op artikel 7:248 lid 3 BW waarin is bepaald dat een huurprijswijzigingsbeding dat leidt tot een hogere indexatie dan in dat jaar is toegestaan dat beding in zoverre nietig is en de huurprijs dan geldt als verhoogd met de maximaal toegelaten verhoging. In 2024 geldt bijvoorbeeld een maximum indexering van 5,5%.

Gevolgen praktijk

De Hoge Raad schept met dit arrest duidelijkheid over de indexering van de huurprijs voor woonruimte. Dit arrest ziet niet op bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 of 7:230a BW, daarvoor gelden andere regels. Heeft u vragen over het arrest of uw huurovereenkomst, dan kunt u contact opnemen met de sectie vastgoed & omgeving. Artikel is geschreven door Michael de Marco en Mika Veldhuis. Michael de Marco 4 [post_title] => Hoge Raad: opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet oneerlijk [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => hoge-raad-opslagbeding-van-maximaal-3-boven-op-cpi-niet-oneerlijk [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-02 09:03:31 [post_modified_gmt] => 2024-12-02 08:03:31 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44131 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 44127 [post_author] => 73 [post_date] => 2024-11-29 11:26:29 [post_date_gmt] => 2024-11-29 10:26:29 [post_content] => Het inzien van medische dossiers zonder rechtmatige grondslag is een serieuze schending van de privacy van patiënten. Een recente tuchtzaak waarin een GZ-psycholoog zonder behandelrelatie meerdere malen een patiëntendossier raadpleegde, onderstreept de consequenties van dergelijk handelen. De tuchtrechter legde een voorwaardelijke schorsing op van drie maanden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van strikte naleving van de beroepsnormen en regelgeving rondom medische privacy.

Wat gebeurde er?

In deze zaak diende een GGZ-instelling als voormalig werkgever een klacht in tegen een GZ-psycholoog. De psycholoog raadpleegde het elektronisch patiëntendossier van een patiënt zonder dat zij een behandelrelatie met de patiënt. In totaal ging het om 678 toegangsregels verspreid over 162 dagen. Dit gebeurde ondanks een autorisatiematrix die inzage beperkte tot behandelaren. De psycholoog gaf toe uit persoonlijke motieven te hebben gehandeld, aangezien zij een affectieve relatie met de patiënt had. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaarde de klacht gegrond. De schending van de privacy en de ethische beroepsnormen waren ernstig genoeg om een voorwaardelijke schorsing met bijzondere voorwaarden op te leggen. Het college benadrukte dat zelfs verzachtende omstandigheden, zoals therapie en zelfreflectie, de maatregel niet verminderden.

Schending van privacy en ethiek

Het RTG benadrukte dat de kern van deze zaak ligt in het onbevoegd inzien van medische gegevens door een zorgverlener. Dergelijk handelen schaadt de privacy van de patiënt en vormt een ernstige inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. Patiënten bevinden zich in een kwetsbare positie en moeten kunnen vertrouwen op strikte geheimhouding van hun gegevens. De psycholoog handelde bewust in strijd met deze vertrouwensnormen. De frequentie van de inzage toont volgens de tuchtrechter aan dat er sprake was van een weloverwogen en aanhoudende overtreding. Dit maakt de ernst van de overtreding aanzienlijk groter.

Wat betekent dit voor de praktijk?

Deze zaak geeft zorginstellingen en zorgverleners belangrijke aandachtspunten:
  1. Zero-tolerance-beleid: Werkgevers kunnen, zelfs zonder directe klacht van de patiënt, juridische stappen ondernemen tegen ongeautoriseerde inzage. Dit signaleert zowel intern als extern het belang van strikte privacybescherming.
  2. Strikte autorisatieprocessen: Technologische maatregelen zoals autorisatiematrices zijn essentieel, maar de naleving ervan moet actief worden gemonitord.
  3. Bewustwording en opleiding: Regelmatige training over de juridische en ethische aspecten van inzage in medische dossiers is cruciaal om schendingen te voorkomen.

Conclusie

Het rechtmatig omgaan met medische gegevens is een fundamentele verplichting in de gezondheidszorg. Deze tuchtzaak benadrukt hoe zwaar een inbreuk op de privacy kan wegen, zelfs wanneer dit voortkomt uit persoonlijke omstandigheden. Zorgverleners en instellingen moeten niet alleen de regels kennen, maar deze ook actief naleven en handhaven. Een solide privacybeleid en duidelijke meldstructuren zijn essentieel om het vertrouwen in de zorgsector te behouden. ECLI:NL:TGZRZWO:2024:111 Jody Esveldt 1 [post_title] => Onbevoegde inzage in medische dossiers: gevolgen en lessen voor zorgverleners [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => onbevoegde-inzage-in-medische-dossiers-gevolgen-en-lessen-voor-zorgverleners [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-11-29 11:26:29 [post_modified_gmt] => 2024-11-29 10:26:29 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44127 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 44265 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-12-24 11:25:30 [post_date_gmt] => 2024-12-24 10:25:30 [post_content] => Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee uitspraken gedaan waarmee de jurisprudentielijn over intern salderen is gewijzigd. De wijziging in de rechtspraak volgt na recente arresten van het Hof van Justitie en het gebrek aan consistente toepassing van de huidige jurisprudentielijn door nuanceringen vanuit verschillende rechtbanken. In de kern bepalen de uitspraken dat intern salderen niet meer mag worden gebruikt bij de ‘voortoets’ voor vergunningaanvragen, waardoor de mogelijkheden voor intern salderen zullen worden beperkt. In dit artikel gaan wij in op de voorheen geldende jurisprudentielijn, de wijzigingen die de Afdeling nu heeft doorgevoerd en de eerste implicaties hiervan voor de praktijk.

Vaste jurisprudentielijn sinds 2021

Sinds 2021 geldt er een vaste jurisprudentielijn van de Afdeling met betrekking tot intern salderen, op basis daarvan is voor intern salderen vaak geen natuurvergunning nodig. Activiteiten waarbij stikstofneerslag vrijkomt moeten rekening houden met Natura 2000-gebieden op grond van het natuurbeschermingsrecht. Wanneer een bedrijf bijvoorbeeld de hoeveelheid stikstof uitstoot wil uitbreiden of een wijziging wil doorvoeren in de bedrijfsactiviteiten, zal er moeten worden onderzocht wat de gevolgen hiervan zijn voor Natura 2000-gebieden. Er mag hierbij gebruik worden gemaakt van ‘intern salderen’. Dit betekent dat de toekomstige stikstofgevolgen mogen worden weggestreept tegen de stikstofemissie die al wordt veroorzaakt op basis van de huidige bedrijfsvoering. Er kan hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan een plan voor grotere veestal, maar met een nieuw systeem waardoor de nieuwe bedrijfsvoering evenveel of zelfs minder stikstof uitstoot. Naast intern salderen kan er ook gebruik worden gemaakt van ‘extern salderen’. Dan wordt er gekeken naar de stikstof veroorzaakt door een andere activiteit of project. Op basis van de jurisprudentielijn die sinds 2021 wordt gehanteerd zijn de voorwaarden voor intern salderen echter gunstiger dan voor extern salderen. Intern salderen kan worden gebruikt in de zogenaamde ‘voortoets’. Hierbij wordt beoordeeld of een aanvraag voor een natuurvergunning vereist is voor activiteiten die mogelijke gevolgen hebben voor een beschermd natuurgebied. De uitkomst van het intern salderen speelt dus mee bij de vraag of kan worden uitgesloten dat een activiteit nadelige effecten heeft op een Natura 2000-gebied en of er dus een vergunning nodig is voor het project. Als dit niet kan worden uitgesloten moet er een namelijk een vergunningaanvraag worden gedaan en wordt er een passende beoordeling uitgevoerd. Doordat intern salderen tijdens de voortoets mee kan worden genomen, is het vaak zo dat een activiteit niet vergunningplichtig is.

Wijziging door de Raad van State [ECLI:NL:RVS:2024:4923 en ECLI:NL:RVS:2024:4909]

Op twee belangrijke punten voert de Afdeling nu een wijziging door. Als eerste wordt duidelijk dat intern salderen niet meer voor de voortoets gebruikt mag worden. De Afdeling volgt hierbij de verplichtingen die komen vanuit het Hof van Justitie en het Europese recht. Ten tweede trekt de Afdeling de voorwaarden voor intern en extern salderen nagenoeg gelijk. Dit betekent dat intern salderen voortaan onderdeel zal zijn van de passende beoordeling voor een natuurvergunning aanvraag. Hierbij wordt strengere voorwaarden gehanteerd dan bij de voortoets. Bij de voortoets mag voortaan dus alleen nog worden gekeken naar de nieuwe activiteit op zichzelf, er mag dus niet worden vergeleken met de oude situatie. Dit heeft als gevolg dat er bijna altijd een vergunningplicht is. Bij de vergunningaanvraag wordt dan de passende beoordeling gemaakt, waarbij intern salderen nog wel kan worden toegepast. Er mogen bij de passende beoordeling namelijk ‘mitigerende maatregelen’ worden meegewogen, dit betekent dat de effecten van het vervangen of wijzigen van de stikstofuitstoot van een bestaande situatie (de ‘referentiesituatie’) een rol kan spelen. Hiervoor is wel vereist dat het positieve effect, het wijzigingen of beëindigen van de huidige stikstofuitstoot, zich voordoet en dat daarna pas de stikstofgevolgen van het nieuwe project zich realiseren. Ook is van belang dat structureel onbenutte stiktofruimte bijvoorbeeld niet meer onder de referentiesituatie valt en dat provincies nu beleid kunnen gaan voeren over intern salderen.

Overgangsfase

Het nieuwe beoordelingskader is direct van toepassing, zowel op lopende als toekomstige vergunningaanvragen, en het heeft daarnaast terugwerkende kracht. Dit betekent dat het ook geldt voor alle activiteiten waarvoor intern is gesaldeerd sinds 1 januari 2020. Hierdoor kan het zijn dat veel van deze activiteiten nu alsnog vergunningplichtig zijn geworden. Er geldt wel een overgangsregeling voor alle activiteiten tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025. Tot 1 januari 2030 kan er een natuurvergunning worden aangevraagd of kan de activiteit worden aangepast zonder dat handhavend zal worden opgetreden.

Concluderend

De Afdeling uitspraken markeren een belangrijke en verstrekkende koerswijziging en hebben gevolgen voor zowel bedrijven die de afgelopen vijf jaar intern hebben gesaldeerd, als voor alle toekomstige activiteiten die mogelijk een natuurvergunning nodig hebben. Duidelijk is in ieder geval dat de mogelijkheden tot intern salderen een stuk beperkter zijn geworden. De uitspraken hebben echter als gevolg dat er meer rechtsonzekerheid is in de praktijk en zullen veel projecten en plannen beïnvloeden. De Afdeling heeft een stroomschema gepubliceerd waarin wordt weergegeven welk kader vanaf nu geldt voor intern salderen. Rutger Boogers [post_title] => Raad van State wijzigt de jurisprudentielijn over ‘intern salderen’ [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => raad-van-state-wijzigt-de-jurisprudentielijn-over-intern-salderen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-24 11:25:30 [post_modified_gmt] => 2024-12-24 10:25:30 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44265 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1415 [max_num_pages] => 142 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 7decfeb1ad2ba5ddb922b55757854701 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee uitspraken gedaan waarmee de jurisprudentielijn over intern salderen is gewijzigd. De wijziging in de rechtspraak volgt...
Lees meer
Op 19 november 2024 heeft het gerechtshof Amsterdam een uitspraak gedaan in de zaak tussen PayingIT c.s. tegen Workrate. Het betrof een discussie rondom de overdracht van auteursrechten op software....
Lees meer
Op 13 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State einduitspraak gedaan over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen. Eerder dit jaar gaf staatsraad...
Lees meer
Recente rechtspraak laat het belang van goed contracteren en consumentenbescherming weer eens blijken. Zo heeft de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen september 2024 geoordeeld dat een afwijking van de Woningborg...
Lees meer
In november zijn er weer veel interessante uitspraken gedaan over de Omgevingswet. In het kader van onze jurisprudentiereeks bespreken wij een aantal belangrijke uitspraken. Een aantal handhavingszaken waren aan de...
Lees meer
De rechtbank Den Haag heeft onlangs een interessante uitspraak gedaan in een zaak over merkinbreuk in de beauty-industrie.[1] Centraal stond een geschil tussen L’Oréal, houder van het wereldwijd bekende merk...
Lees meer
Bij een octrooi wordt vaak gedacht aan complexe technologie, zoals medische apparatuur of software. Maar ook iets alledaags zoals chocolade kan profiteren van bescherming via een octrooi? Mars Inc. bewees...
Lees meer
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn...
Lees meer
Verhuurders kunnen opgelucht ademhalen. De Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat een opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet oneerlijk is. Hiermee worden massaclaims van huurders voorkomen. Prejudiciële vragen...
Lees meer
Het inzien van medische dossiers zonder rechtmatige grondslag is een serieuze schending van de privacy van patiënten. Een recente tuchtzaak waarin een GZ-psycholoog zonder behandelrelatie meerdere malen een patiëntendossier raadpleegde,...
Lees meer