WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 2
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 2
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] =>
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1418
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 10, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 44137
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-12-03 09:32:23
[post_date_gmt] => 2024-12-03 08:32:23
[post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn van spoedeisend belang en dus minder snel zijn voldaan aan de voorwaarden voor een voorlopige voorziening om een bestemmingsplan te schorsen. In dit artikel bespreken wij de uitspraak, de nieuwe koers die de Afdeling introduceert en de betekenis hiervan voor de praktijk.
Feiten
De gemeenteraad heeft bij besluit een bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat een varkenshouderij met onder andere een bezoekerscentrum gerealiseerd kan worden. Hiertegen is verzoekster in beroep gegaan (de bodemzaak) en heeft ze om een voorlopige voorziening verzocht. Verzoekster exploiteert een varkenshouderij op ongeveer 290 meter afstand van de voorziene nieuwe varkenshouderij. Ze vreest dat de nieuwe varkenshouderij nadelige gevolgen zal hebben voor haar eigen bedrijf, bijvoorbeeld het risico dat de Afrikaanse varkenspest wordt verspreid.
De verzoekster verzoekt daarom om een voorlopige voorziening die het bestemmingsplan schorst tot dat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure die ze heeft aangespannen. Zij stelt spoedeisend belang te hebben omdat er een kans is dat er op korte termijn een omgevingsvergunning wordt ingediend.
Juridisch kader
Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen wanneer er ‘onverwijlde spoed’ is en het gelet op de betrokken belangen vereist is. Het moet dus gaan om een spoedeisend belang. Vaak ziet een voorlopige voorziening op het schorsen van het bestreden besluit, tot dat een uitspraak is gedaan in de bodemzaak.
Een voorlopige voorziening is een belangrijk instrument om de realisatie van een project tijdelijk uit te stellen. Wanneer het gaat om bestemmingsplannen zorgt een voorlopige voorziening er namelijk voor dat het bestemmingsplan wordt geschorst en het dus nog niet in werking kan treden.
In de vaste jurisprudentielijn werd spoedeisend belang aanwezig geacht wanneer er een verwachting was dat op korte termijn een omgevingsvergunning zou worden aangevraagd. Het enkel stellen dat er een voornemen tot aanvragen is, was dus al voldoende om spoedeisend belang aan te nemen.
Uitspraak van de Afdeling
De Afdeling stapt met deze uitspraak af van de vaste jurisprudentielijn en neemt niet langer aan dat er spoedeisend belang is wanneer een voornemen bestaat om een aanvraag van een omgevingsvergunning in te dienen. Als reden voor deze wijziging wordt gegeven dat uit de praktijk is gebleken dat het uitzonderlijk is dat een aanvraag wordt ingediend voordat een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, oftewel voordat de bodemprocedure is beslecht. Ook zal de initiatiefnemer niet vaak starten met bouwwerkzaamheden voordat het bestemmingsplan onherroepelijk is, omdat dit erg risicovol is als het bestemmingsplan zou worden vernietigd.
De voorzieningenrechter voegt hier wel aan toe dat een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend als zich nieuwe omstandigheden voordoen.
In de betreffende zaak is nog geen aanvraag ingediend en wordt het verzoek dan ook afgewezen op basis van de nieuw geïntroduceerde lijn.
Betekenis van de uitspraak
Met deze uitspraak is duidelijk geworden dat een verzoeker die zich wil beroepen op een voorlopige voorziening om de realisatie van een project te stoppen, zal moeten concretiseren dat een aanvraag voor een vergunning zal worden ingediend. In plaats van enkel te stellen, moet de verzoeker voortaan aannemelijk maken dat de aanvraag binnen korte termijn zal worden gedaan.
Uit de praktijk zal blijken welke invloed de uitspraak gaat hebben. De partijen die projecten tegen willen houden zullen bijvoorbeeld in de gaten moeten gaan houden wanneer het aannemelijk is dat de omgevingsvergunning zal worden aangevraagd en zij hiervoor om een voorlopige voorziening kunnen verzoeken.
Concluderend
Spoedeisend belang zal dus minder snel worden aangenomen in bestemmingsplanprocedures, vereist is dat een aanvraag is gedaan of dat kan worden onderbouwd dat deze aanvraag kan worden verwacht. Het enkel stellen zal niet meer voldoende zijn. Uit nieuwe rechtspraak zal gaan blijken welke onderbouwing voldoende gaat zijn om wel spoedeisendheid aan te nemen.
Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne.
ECLI:NL:RVS:2024:4551
[post_title] => Nieuwe jurisprudentielijn spoedeisend belang in bestemmingsplanzaken
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => nieuwe-jurisprudentielijn-spoedeisend-belang-in-bestemmingsplanzaken
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-03 09:32:23
[post_modified_gmt] => 2024-12-03 08:32:23
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44137
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 44131
[post_author] => 39
[post_date] => 2024-11-29 16:36:35
[post_date_gmt] => 2024-11-29 15:36:35
[post_content] => Verhuurders kunnen opgelucht ademhalen. De Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat een opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet oneerlijk is. Hiermee worden massaclaims van huurders voorkomen.
Prejudiciële vragen en conclusie PG
Eerder schreven wij een blog over de prejudiciële vragen die de rechtbank Amsterdam stelde aan de Hoge Raad over mogelijk oneerlijke huurverhogingen.
Vooruitlopend op het arrest van de Hoge Raad heeft de procureur-generaal (PG) geconcludeerd dat de berekening van huurverhogingen door een opslag van maximaal 3 procent boven op de inflatie in het algemeen niet oneerlijk is. Ook hierover schreven wij eerder een blog.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad volgt de conclusie van de PG dat een opslagbeding als zodanig en een opslagbeding met een maximale opslag van 3% niet oneerlijk is.
Ter onderbouwing hiervan overweegt de Hoge Raad dat een indexatiebeding en een opslagbeding onderling verschillende doelen hebben. Een indexatiebeding heeft tot doel geldontwaarding te compenseren. Een opslagbeding heeft in de regel tot doel om de ten laste van de verhuurder komende kostenstijgingen die uitgaan boven de inflatie te compenseren en om de huurprijs in de pas te laten lopen met de waardeontwikkeling van de woning.
Verder overweegt de Hoge Raad dat een huurovereenkomst voor woonruimte een duurovereenkomst is die doorgaans voor langere tijd wordt gesloten. De verhuurder kan die huurovereenkomst slechts op beperkte gronden beëindigen. Gelet op een en ander heeft de verhuurder er een gerechtvaardigd belang bij om de aanvangshuurprijs jaarlijks te kunnen aanpassen, niet alleen in verband met geldontwaarding, maar ook om de voor de verhuurder komende kostenstijgingen die uitgaan boven de inflatie te compenseren en om de huurprijs in de pas te laten lopen met de waardeontwikkeling van de woning.
Aan de andere kant zijn de financiële gevolgen van een opslagbeding met een jaarlijks maximumpercentage van 3% zijn voor de huurder voorzienbaar, omdat de frequentie van de huurprijswijziging, de berekening van de huurprijsverhoging en de maximale verhoging van de huurprijs vaststaan. Hoewel voor de huurder niet voorzienbaar is in hoeverre en op welke gronden de verhuurder toepassing zal geven aan het opslagbeding, en een door de verhuurder aan het beding gegeven toepassing voor de huurder in de praktijk moeilijk controleerbaar is, is het voor de huurder bij de beoordeling van de mogelijke gevolgen van het beding met name van belang dat hij kan voorzien met welk percentage de huurprijs maximaal mag worden verhoogd en hoe vaak.
Ook neemt de Hoge Raad in de overweging mee dat de huurder bij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan opzeggen. Verder neemt de Hoge Raad in de overweging mee dat de Nederlandse wetgeving voor de geliberaliseerde huursector is gebaseerd op het uitgangspunt dat de verhuurder er een gerechtvaardigd belang bij heeft de huurprijs jaarlijks te wijzigen. Zo schrijven de Wet maximering huurprijsverhogingen en de Wet betaalbare huur beide een opslag op de huurprijs voor.
Samenvatting
Kort en goed oordeelt de Hoge Raad dat een opslagbeding als zodanig en een opslagbeding met een maximale opslag van 3% niet oneerlijk is. Dit omdat de verhuurder dit percentage redelijkerwijs nodig heeft om hem in staat te stellen de doelen van het opslagbeding te realiseren. Tegelijkertijd zijn de financiële gevolgen voor de huurder bij het aangaan van de huurovereenkomst voorspelbaar, en blijft een jaarlijkse huurstijging van maximaal dit percentage doorgaans binnen acceptabele grenzen. De Hoge Raad houdt wel nog een slag om de arm door te oordelen dat bij bijzondere omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst het opslagbeding als oneerlijk kan worden aangemerkt.
Let op: dat een opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet als oneerlijk wordt aangemerkt, staat los van de discussie of de indexering door middel van CPI + 3% elk jaar is toegestaan. De Hoge Raad wijst op artikel 7:248 lid 3 BW waarin is bepaald dat een huurprijswijzigingsbeding dat leidt tot een hogere indexatie dan in dat jaar is toegestaan dat beding in zoverre nietig is en de huurprijs dan geldt als verhoogd met de maximaal toegelaten verhoging. In 2024 geldt bijvoorbeeld een maximum indexering van 5,5%.
Gevolgen praktijk
De Hoge Raad schept met dit arrest duidelijkheid over de indexering van de huurprijs voor woonruimte. Dit arrest ziet niet op bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 of 7:230a BW, daarvoor gelden andere regels. Heeft u vragen over het arrest of uw huurovereenkomst, dan kunt u contact opnemen met de sectie vastgoed & omgeving.
Artikel is geschreven door Michael de Marco en Mika Veldhuis.
[post_title] => Hoge Raad: opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet oneerlijk
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => hoge-raad-opslagbeding-van-maximaal-3-boven-op-cpi-niet-oneerlijk
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-02 09:03:31
[post_modified_gmt] => 2024-12-02 08:03:31
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44131
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 44127
[post_author] => 73
[post_date] => 2024-11-29 11:26:29
[post_date_gmt] => 2024-11-29 10:26:29
[post_content] => Het inzien van medische dossiers zonder rechtmatige grondslag is een serieuze schending van de privacy van patiënten. Een recente tuchtzaak waarin een GZ-psycholoog zonder behandelrelatie meerdere malen een patiëntendossier raadpleegde, onderstreept de consequenties van dergelijk handelen. De tuchtrechter legde een voorwaardelijke schorsing op van drie maanden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van strikte naleving van de beroepsnormen en regelgeving rondom medische privacy.
Wat gebeurde er?
In deze zaak diende een GGZ-instelling als voormalig werkgever een klacht in tegen een GZ-psycholoog. De psycholoog raadpleegde het elektronisch patiëntendossier van een patiënt zonder dat zij een behandelrelatie met de patiënt. In totaal ging het om 678 toegangsregels verspreid over 162 dagen.
Dit gebeurde ondanks een autorisatiematrix die inzage beperkte tot behandelaren. De psycholoog gaf toe uit persoonlijke motieven te hebben gehandeld, aangezien zij een affectieve relatie met de patiënt had.
Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaarde de klacht gegrond. De schending van de privacy en de ethische beroepsnormen waren ernstig genoeg om een voorwaardelijke schorsing met bijzondere voorwaarden op te leggen. Het college benadrukte dat zelfs verzachtende omstandigheden, zoals therapie en zelfreflectie, de maatregel niet verminderden.
Schending van privacy en ethiek
Het RTG benadrukte dat de kern van deze zaak ligt in het onbevoegd inzien van medische gegevens door een zorgverlener. Dergelijk handelen schaadt de privacy van de patiënt en vormt een ernstige inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. Patiënten bevinden zich in een kwetsbare positie en moeten kunnen vertrouwen op strikte geheimhouding van hun gegevens.
De psycholoog handelde bewust in strijd met deze vertrouwensnormen. De frequentie van de inzage toont volgens de tuchtrechter aan dat er sprake was van een weloverwogen en aanhoudende overtreding. Dit maakt de ernst van de overtreding aanzienlijk groter.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Deze zaak geeft zorginstellingen en zorgverleners belangrijke aandachtspunten:
Zero-tolerance-beleid: Werkgevers kunnen, zelfs zonder directe klacht van de patiënt, juridische stappen ondernemen tegen ongeautoriseerde inzage. Dit signaleert zowel intern als extern het belang van strikte privacybescherming.
Strikte autorisatieprocessen: Technologische maatregelen zoals autorisatiematrices zijn essentieel, maar de naleving ervan moet actief worden gemonitord.
Bewustwording en opleiding: Regelmatige training over de juridische en ethische aspecten van inzage in medische dossiers is cruciaal om schendingen te voorkomen.
Conclusie
Het rechtmatig omgaan met medische gegevens is een fundamentele verplichting in de gezondheidszorg. Deze tuchtzaak benadrukt hoe zwaar een inbreuk op de privacy kan wegen, zelfs wanneer dit voortkomt uit persoonlijke omstandigheden. Zorgverleners en instellingen moeten niet alleen de regels kennen, maar deze ook actief naleven en handhaven. Een solide privacybeleid en duidelijke meldstructuren zijn essentieel om het vertrouwen in de zorgsector te behouden.
ECLI:NL:TGZRZWO:2024:111
[post_title] => Onbevoegde inzage in medische dossiers: gevolgen en lessen voor zorgverleners
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => onbevoegde-inzage-in-medische-dossiers-gevolgen-en-lessen-voor-zorgverleners
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-29 11:26:29
[post_modified_gmt] => 2024-11-29 10:26:29
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44127
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 44122
[post_author] => 73
[post_date] => 2024-11-28 09:35:48
[post_date_gmt] => 2024-11-28 08:35:48
[post_content] => Op 4 oktober 2024 heeft het Europees Hof van Justitie (HvJ) een baanbrekende uitspraak gedaan in zaak C-21/23, bekend als Lindenapotheke. De uitspraak werpt nieuw licht op twee belangrijke vraagstukken onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Enerzijds bevestigt het Hof dat organisaties onder bepaalde voorwaarden juridische stappen kunnen ondernemen tegen concurrenten bij schendingen van de AVG. Anderzijds wordt verduidelijkt welke gegevens als “gezondheidsgegevens” worden beschouwd onder artikel 9 AVG, zelfs bij online verkoop van niet-voorschriftplichtige medicijnen. Wat betekent dit voor organisaties en organisaties en hoe vertaalt dit zich naar de praktijk? In deze blog leggen we het uit.
Achtergrondinformatie
De zaak ontstond uit een geschil tussen twee Duitse apothekers, waarvan één apotheekplichtige maar niet-receptplichtige geneesmiddelen verkocht via een online platform. De concurrerende apotheker stelde dat deze praktijk in strijd was met de AVG omdat gezondheidsgegevens van klanten werden verwerkt zonder expliciete toestemming.
De belangrijkste juridische vragen waren:
- Kunnen organisaties juridische stappen ondernemen tegen concurrenten vanwege AVG-overtredingen?
- Valt informatie zoals naam, adres en bestelde medicijnen onder “gezondheidsgegevens” in de zin van artikel 9 AVG?
Het HvJ heeft in deze zaak niet alleen verduidelijkt wat onder gezondheidsgegevens valt, maar ook de rechten van concurrenten onder nationale wetten erkend, mits voldaan wordt aan aanvullende voorwaarden.
Het recht van concurrenten om juridische stappen te ondernemen
Het Hof oordeelde dat concurrenten in specifieke gevallen juridische stappen kunnen ondernemen tegen AVG-overtredingen, ook al zijn ze zelf geen direct getroffen partij (zoals een betrokkene of verwerkingsverantwoordelijke). Dit is echter alleen mogelijk als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan:
Nationale regelgeving moet deze mogelijkheid toestaan: Het AVG-kader staat lidstaten toe nationale wetten te hebben die concurrenten de bevoegdheid geven om actie te ondernemen op basis van oneerlijke concurrentie. In Duitsland, waar deze zaak plaatsvond, is dit geregeld in de Wet tegen Oneerlijke Concurrentie (UWG). Nederland heeft vergelijkbare nationale regelgeving.
De overtreding moet een oneerlijke handelspraktijk vormen: De schending van de AVG moet ook neerkomen op een schending van regels die bedoeld zijn om de eerlijke concurrentie te beschermen. Dit betekent dat de overtreding een concurrentieel voordeel moet opleveren ten koste van andere organisaties.
Er moet sprake zijn van schade: De concurrent moet kunnen aantonen dat de overtreding daadwerkelijk een impact heeft gehad op de concurrentiepositie, bijvoorbeeld door een ongelijk speelveld te creëren.
Definitie en verwerking van gezondheidsgegevens
Een andere sleuteloverweging in deze zaak was de vraag of gegevens zoals naam, adres en bestelde medicijnen als "gezondheidsgegevens" onder artikel 9 AVG vallen. Het Hof maakte een aantal belangrijke interpretaties:
Brede definitie van gezondheidsgegevens: Gegevens worden als gezondheidsgegevens beschouwd als er, door associatie of afleiding, conclusies kunnen worden getrokken over de gezondheidstoestand van een persoon. Het bestellen van medicijnen kan er bijvoorbeeld wijzen op specifieke aandoeningen of behoeften van een klant.
Geen verschil tussen receptplichtige en niet-receptplichtige medicijnen: Ook bij niet-receptplichtige geneesmiddelen kunnen de bestelinformatie en gerelateerde gegevens gezondheidsgegevens van de klant onthullen. Dit betekent dat expliciete toestemming nodig is, ongeacht het type medicijn.
Bescherming strekt zich uit tot indirecte gezondheidsinformatie: Het Hof oordeelde dat het risico dat de betreffende persoonsgegevens indirect inzicht geven in de gezondheidstoestand voldoende is om deze gegevens als gezondheidsgegevens te kwalificeren. Dit voorkomt dat gevoelige informatie onbeschermd blijft door een te strikte interpretatie van de term ‘gezondheidsgegevens’.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Deze uitspraak heeft grote gevolgen voor de praktijk:
Compliance voor online verkopers: Organisaties die geneesmiddelen (zelfs niet-receptplichtige) online verkopen, moeten expliciete toestemming vragen voor de verwerking van klantgegevens. Dit geldt ook als de producten worden verkocht via platforms van derden zoals Amazon.
Toegenomen risico op rechtszaken: Organisaties lopen nu ook risico op civiele procedures door concurrenten, naast de risico’s op sancties van toezichthouders,. Dit maakt strikte naleving van de AVG cruciaal.
Herziening van processen: Organisaties imoeten hun dataverwerkingsprocessen evalueren en zo nodig aanpassen om te voldoen aan de AVG, vooral wanneer het gaat om de verwerking van gezondheidsgegevens.
Bredere implicaties voor concurrentie: De uitspraak benadrukt de nauwe verbinding tussen gegevensbescherming en eerlijke concurrentie, waardoor concurrenten nu een nieuwe tool hebben om marktnormen te handhaven.
Conclusie
De uitspraak van het HvJ in de Lindenapotheke-zaak versterkt de positie van concurrenten bij het afdwingen van eerlijke concurrentie en gegevensbeschermingsregels. Dit is niet alleen een signaal voor organisaties in
de gezondheidssector, maar voor elke onderneming die gevoelige gegevens verwerkt. Het biedt extra bescherming voor betrokkenen, terwijl het organisaties verplicht om transparant en compliant te zijn in hun dataverwerkingspraktijken.
Bent u actief in de gezondheidssector of verwerkt u gevoelige gegevens?
Neem contact op met onze experts voor een grondige AVG-compliance check. Vermijd juridische risico’s en versterk uw concurrentiepositie door juist een solide privacybeleid te hanteren, in plaats van persoonsgegevens onrechtmatig te verwerken.
[post_title] => Kunnen concurrenten juridische stappen ondernemen tegen AVG-overtredingen?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => kunnen-concurrenten-juridische-stappen-ondernemen-tegen-avg-overtredingen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-28 09:35:48
[post_modified_gmt] => 2024-11-28 08:35:48
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44122
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 44116
[post_author] => 71
[post_date] => 2024-11-27 13:49:28
[post_date_gmt] => 2024-11-27 12:49:28
[post_content] => Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Rabobank en Stichting Greenpeace Nederland. De zaak draait om
het portretrecht van de CEO van de Rabobank en het gebruik van een in opdracht gemaakte portret in het kader van vrijheid van meningsuiting.
Portretrecht vs. vrijheid van meningsuiting
Rabobank stelde dat Greenpeace
inbreuk maakte op het portretrecht van haar bestuursvoorzitter Stefaan Decraene. In een campagne van Greenpeace werden in opdracht gemaakte foto’s van Decraene gebruikt op grote “Wanted”-spandoeken, posters, stickers, video's en social media-uitingen waarin de CEO werd opgeroepen om ontbossing te stoppen. De Rabobank eiste dat Greenpeace ieder gebruik van het portret van Decraene zou staken, een rectificatie zou plaatsen en dat het portretrecht in de toekomst niet meer geschonden zou worden.
De rechtbank erkende dat het gebruik van het portret zonder toestemming
in principe onrechtmatig kan zijn. Maar of het in dit specifieke geval onrechtmatig was, hangt af van een belangenafweging. Daarbij gaat het om:
- de bescherming van de privésfeer (in dit geval de privacy van de CEO)
- de vrijheid van meningsuiting (in dit geval de mogelijkheid van Greenpeace om zich openbaar uit te laten over misstanden in het algemeen belang van het publiek).
Kritiek op Decraene valt binnen grenzen vrijheid van meningsuiting
De rechter oordeelde dat
de uitingen van Greenpeace, hoewel ze persoonlijk gericht waren op de CEO, binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting vallen. Ook als ze beledigen, shockeren of verstoren. Actiegroepen zoals Greenpeace hebben een hogere bescherming van vrijheid van meningsuiting wegens hun grote publieke rol.
Decraene moet bovendien als publiek figuur enige inmenging in zijn privésfeer accepteren, vooral als deze kritiek raakt aan zijn professionele rol. Hoge bomen vangen nu eenmaal veel wind. De voorzieningenrechter wees alle vorderingen van Rabobank af en veroordeelde de bank tot betaling van de proceskosten van Greenpeace.
Wat betekent dit voor ondernemingen?
Bestuurders van grotere bedrijven genieten minder bescherming tegen publieke kritiek, vooral wanneer deze betrekking heeft op hun zakelijke rol. Portretten van belangrijke personen kunnen in het kader van maatschappelijke kritiek rechtmatig gebruikt worden. Dat uitingen van maatschappelijke organisaties of concurrenten al snel persoonlijk aanvoelen, maakt ze nog niet onrechtmatig. Er zal altijd
een belangenafweging tussen privacy en vrijheid van meningsuiting nodig zijn.
Wilt u weten of en hoe u uw reputatie en/of privacy kunt beschermen, of wilt u advies over het voeren van een effectieve juridische strategie in vergelijkbare situaties? Ons advocatenkantoor staat klaar om u te adviseren over bij te staan
privacy,
portretrecht en aanverwante zaken.
[post_title] => Portretrecht vs. vrijheid van meningsuiting: Rabobank verliest kort geding tegen Greenpeace
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => portretrecht-vs-vrijheid-van-meningsuiting-rabobank-verliest-kort-geding-tegen-greenpeace
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-27 13:49:28
[post_modified_gmt] => 2024-11-27 12:49:28
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44116
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 44104
[post_author] => 71
[post_date] => 2024-11-26 09:50:21
[post_date_gmt] => 2024-11-26 08:50:21
[post_content] => Als auteursrechthebbende wil je jouw
intellectuele eigendom beschermen, maar wat doe je als iemand zonder toestemming jouw werk op sociale media deelt? Je zou graag de desbetreffende persoon natuurlijk kunnen aanspreken op
auteursrechtinbreuk – ware het niet dat veel personen zich verschuilen achter een account. Een vonnis van de Rechtbank Overijssel biedt inzichten over hoe je dergelijke inbreuken kunt aanpakken.
Filmpjes op YouTube
In de casus waar dit vonnis over gaat, werden filmpjes van Lens Media via een account op YouTube gedeeld. Omdat
het sociale media-account anoniem was, bemoeilijkte dat het opsporen van de inbreukmaker. Lens Media stapte naar de rechter om hier iets aan te doen en eiste dat Google de gegevens van de inbreukmaker met haar zou delen.
Voorwaarden voor verstrekken van gebruikersgegevens
In Nederland wordt via artikel 843a van de Wet op Rechtsvordering (Rv) onder meer de mogelijkheid geboden om
organisaties en platforms zoals Google te verplichten om gebruikersgegevens te verstrekken. Je moet dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen, die zijn opgesteld door de Hoge Raad in de zaak Lycos/Pessers:
- Je moet een rechtmatig belang hebben.
- Het verzoek moet zien op specifieke informatie.
- De verzochte informatie moet zien op een rechtsbetrekking waarbij Lens Media partij is.
- Google moet de specifieke informatie tot haar beschikking hebben.
Rechtmatig belang
Uiteraard werd door YouTube aangevochten dat Lens Media een rechtmatig belang had bij het verkrijgen van
de gebruikersgegevens. Lens Media wist volgens de rechtbank echter voldoende te onderbouwen dat ze als auteursrechthebbende door het plaatsen van de filmpjes door deze gebruiker schade had ondervonden geschat op € 21.000,00.
Specifieke informatie
Lens verzocht om naam, telefoonnummer of e-mail en IP-adressen inclusief geboortedatum (voor het geval een naam veel voorkomt) en “alle overige gegevens waar Google over beschikt en waarmee de identiteit kan worden vastgesteld”. Deze “
overige gegevens” vond Google te vaag en de rechtbank was het daarmee eens. De specifieke gegevens zoals de naam moesten echter wel overlegd worden, ook nu Google deze specifieke informatie ook werkelijk onder zich heeft (de laatste van de bovenstaande voorwaarden).
Rechtsbetrekking
Lens Media voldeed ook aan de derde voorwaarde. Ze had volgens de rechter voldoende aannemelijk gemaakt partij te zijn bij de rechtsbetrekking waar deze rechtszaak over ging. Uiteindelijk voldeed Lens Media dus voldoende aan
de voorwaarden om (een deel van de) gebruikersgegevens van Google te kunnen eisen en de inbreukmaker aan te spreken.
Conclusie
De uitspraak van de Rechtbank Overijssel benadrukt dat rechthebbenden potentieel met artikel 843a Rv een sterk juridisch kader hebben om hun rechten te beschermen. Een tussenpersoon als Google kan niet zomaar weigeren om gegevens te verstrekken. Deze uitspraak sluit dus prima aan bij het arrest Lycos/Pessers, dat ervoor heeft gezorgd dat rechthebbenden niet met lege handen staan als
de handelingen anoniem online verricht worden. Het is wel belangrijk om je goed voor te bereiden en aan de in deze blog genoemde voorwaarden te voldoen. Onze
juridische experts kunnen je bijstaan met je vragen over auteursrecht.
[post_title] => Auteursrechtinbreuk op social media door anonieme partijen
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => auteursrechtinbreuk-op-social-media-door-anonieme-partijen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-26 09:50:21
[post_modified_gmt] => 2024-11-26 08:50:21
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44104
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 44097
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-11-25 12:13:32
[post_date_gmt] => 2024-11-25 11:13:32
[post_content] => De Hoge Raad heeft op 8 november 2024 uitspraak gedaan over de
inbezitneming van publieke grond. De gemeenteraad voerde aan dat er geen sprake is van inbezitneming, omdat er sprake zou zijn van een strengere maatstaf van inbezitneming omdat het gaat om publieke grond. De Hoge Raad gaat hier niet in mee en oordeelt dat er geen afzonderlijke maatstaf geldt, maar dat het gegeven dat het om publieke grond gaat wel een rol speelt. In dit artikel bespreken wij de feiten, het juridische kader en de uitspraak van de Hoge Raad.
Feiten
In deze zaak draait het om een geschil tussen
een burger (eigenaar van een perceel) en
de gemeente over het gebruik van een stuk grond. Het betreft een stuk grond tussen de voortuin van de burger en de openbare weg. De gemeente wil een molgoot aanleggen op dat stuk grond, en heeft de burger daarom verzocht zijn biezen te verwijderen. Daarna is aan de burger kenbaar gemaakt dat hij van de publieke grond gebruikt maakt en daarmee een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gemeente. De burger stelt echter dat de grond door verjaring zijn eigendom is geworden.
In het geding draait het dus om de vraag of er sprake is van verjaring. In eerste aanleg verklaarde de rechtbank in een verklaring voor recht dat dit niet het geval was en dat de gemeente de eigenaar is van het stuk grond. Na hoger beroep van de burger vernietigde het gerechtshof het vonnis van de rechtbank, en werd er in een verklaring voor recht geoordeeld dat de burger wél door verjaring eigenaar is geworden van de grond. Volgens het gerechtshof is er namelijk wel sprake van inbezitneming door de burger. Hiertegen is de gemeente in cassatie gegaan.
In cassatie voert de gemeente aan dat het gerechtshof heeft miskend dat voor de inbezitneming van publieke grond een bijzondere, strengere maatstaf geldt. Op grond van deze maatstaf mag volgens de gemeente niet snel worden aangenomen dat een niet-rechthebbende de intentie heeft om publieke grond voor zichzelf te houden.
De vraag ter beoordeling door de Hoge Raad ziet dus op het al dan niet hanteren van een bijzondere maatstaf voor de inbezitneming van publieke grond.
Juridisch kader - verjaring
Voor
verjaring (art. 3:105 BW) is vereist dat de burger, of een van zijn rechtsvoorgangers bezit over het stuk grond heeft gekregen. Bezit betekent dat iemand een goed voor zichzelf houdt. Om vast te stellen of iemand een goed in bezit heeft genomen wordt er gekeken naar artikel 3:113 van het Burgerlijk Wetboek. Hieruit volgt dat iemand een goed in bezit heeft wanneer hij de feitelijke macht heeft over het goed (lid 1). Wanneer het goed in het bezit is van een ander, is de machtsuitoefening op zichzelf ontoereikend (lid 2). In dat geval moet er naar verkeersopvatting en de uiterlijke feiten worden beoordeeld of iemand de feitelijke macht uitoefent (art. 3:108 BW). Uit eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat er dient te worden gekeken naar de aard en de bestemming van het goed.
Volgens de Hoge Raad betekent deze maatstaf dus dat wanneer er moet worden beoordeeld of een stuk grond met een publieke bestemming in bezit is genomen door een niet-rechthebbende, met deze publieke bestemming rekening moet worden gehouden. Volgens de Hoge Raad is er dus geen aanleiding om een afzonderlijke maatstaf te hanteren wanneer het gaat om inbezitneming van publieke grond. Het beroep van de gemeente wordt daarom verworpen.
Concluderend
Duidelijk is geworden dat de publieke bestemming van een stuk grond dus wel een rol speelt bij de beoordeling van
inbezitneming, er moet namelijk worden gekeken naar de aard en bestemming van het goed. Er geldt echter geen bijzondere, strengere maatstaf, aangezien de ‘normale maatstaf’ de ruimte laat om te kijken naar de bestemming. Het is daarom niet zo dat inbezitneming in het geval van publieke grond minder snel mag worden aangenomen op grond van een strengere maatstaf.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.
[post_title] => Geen afzonderlijke, strengere maatstaf voor inbezitneming bij publieke grond
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => geen-afzonderlijke-strengere-maatstaf-voor-inbezitneming-bij-publieke-grond
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-25 12:13:32
[post_modified_gmt] => 2024-11-25 11:13:32
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44097
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 44093
[post_author] => 68
[post_date] => 2024-11-22 09:35:19
[post_date_gmt] => 2024-11-22 08:35:19
[post_content] => De Europese Unie heeft op 18 november 2024 de
nieuwe Richtlijn Productaansprakelijkheid gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU. Deze richtlijn, die op 9 december 2024 van kracht wordt, moderniseert de huidige productaansprakelijkheidsregels. Met een implementatietermijn van twee jaar hebben lidstaten tot december 2026 om de richtlijn om te zetten in nationale wetgeving. De herziening, die de
verouderde richtlijn uit 1985 vervangt, zorgt ervoor dat de regels mee veranderen met de digitale economie, kunstmatige intelligentie (AI) en circulaire bedrijfsmodellen. De richtlijn maakt onderdeel uit van
Europa’s digital decade strategie.
Wat moet je als bedrijf weten? De nieuwe regels brengen meer duidelijkheid over wie aansprakelijk is binnen complexe toeleveringsketens, versterken consumentenbescherming en leggen extra verplichtingen op voor bedrijven (zoals het waarborgen van cybersecurity en het beheren van software-updates). Hieronder hebben we een paar van de belangrijkste veranderingen op een rijtje gezet.
Belangrijkste veranderingen productaansprakelijkheid
(1) Uitbreiding van de definitie van ‘product’
De nieuwe definitie van ‘een product’ luidt:
alle roerende goederen, ook als zij geïntegreerd zijn in of verbonden zijn met een andere roerende of onroerende zaak; het omvat omvat elektriciteit, digitale productiebestanden, grondstoffen en software
Software, inclusief AI-systemen en stand-alone software, digitale fabricagebestanden (bijvoorbeeld 3D-printbestanden) en verbonden diensten die essentieel zijn voor de functionaliteit van een product, zoals cloudservices vallen met deze aanpassing dus ook onder de definitie van een ‘product’. Open-source software die buiten een commerciële context wordt ontwikkeld, valt buiten de richtlijn. Dit betekent dat bedrijven die software of verbonden apparaten leveren, aansprakelijk gesteld kunnen worden als deze producten defecten vertonen die schade veroorzaken.
(2) Nadruk op cybersecurity en updates
De defecten van producten waarvoor bedrijven aansprakelijk gesteld kunnen worden, zijn ruimer gedefinieerd en kunnen ook betrekking hebben op onder andere:
- Het niet voldoen aan kritieke cybersecurity-eisen;
- Het ontbreken van noodzakelijke software-updates om de veiligheid te waarborgen; en
- Fouten in producten met zelflerende capaciteiten.
Het is belangrijk om te weten dat producenten verantwoordelijk blijven voor de veiligheid van hun producten, zelfs na verkoop, via updates of verbeteringen. Deze verantwoordelijkheid na de verkoop met betrekking tot noodzakelijke software-updates en beveiliging tegen cyberaanvallen vereist een proactieve en gestructureerde aanpak.
Bovendien kunnen niet alleen producenten aansprakelijk gesteld worden. De aansprakelijkheid is uitgebreid naar onder andere importeurs, dienstverleners (zoals fulfilmentserviceproviders) en online platforms. Zij kunnen onder de nieuwe regels ook aansprakelijk gesteld worden voor defecten in de producten. Wat betreft online platforms geldt dat alleen indien consumenten redelijkerwijs denken dat deze platforms de aanbieder zijn.
(3) Uitbreiding van de soorten schade
Naast fysieke schade en schade aan eigendommen worden nu ook de volgende soorten schade als schade onder de richtlijn erkend:
- Medisch erkende psychische schade; en
- Verlies of corruptie van persoonlijke data (niet voor professioneel gebruik).
Dit laatste is anders dan de schade die volgt uit een inbreuk op het gegevensbeschermingsrecht, een datalek of de diefstal van persoonsgegevens.
(4) Bewijslast
In gevallen van technische of wetenschappelijke complexiteit kunnen rechters aannemen dat een product defect is, tenzij het tegendeel wordt bewezen. Dit verlicht de bewijslast voor de consumenten die schade claimen naar aanleiding van een defect in een product. Dit is uiterst relevant voor claims die zien op producten waarin complexe software is verwerkt.
Het wordt voor consumenten dus makkelijker om schadeclaims in te dienen, zowel individueel of collectief. Dit kan leiden tot meer juridische kosten en potentiële reputatieschade voor bedrijven die niet goed voorbereid zijn. Verweerpartijen, oftewel de aansprakelijk gestelde bedrijven, kunnen namelijk verplicht worden om interne documenten te overleggen in geval van een claim. Dit betekent dat bedrijven hun processen en productdocumentatie moeten stroomlijnen en veilig bewaren.
(5) Nieuwe verjaringsperiodes
Hoewel de standaardverjaring drie jaar vanaf het moment dat schade bekend wordt blijft, zal voor latente schade (bijvoorbeeld bij langzaam ontwikkelende gezondheidseffecten) de verjaringstermijn 10 tot 25 jaar zijn. Dit vraagt om een lange termijnvisie op aansprakelijkheid en risicobeheer.
Wat betekent dit voor bedrijven?
De nieuwe richtlijn legt dus meer verantwoordelijkheden bij meer bedrijven uit de supply chain. Als bedrijf moet je ervoor zorgen dat producten en software voortdurend voldoen aan de nieuwste veiligheidseisen, inclusief cybersecurity. Zorg dus ook voor duidelijke afspraken over aansprakelijkheid met leveranciers, dienstverleners en distributeurs en wees je bewust van een mogelijke toename in aansprakelijkheidsclaims. Zorg er daarnaast voor dat interne processen en gegevens goed gedocumenteerd zijn om aan openbaarmakingsverplichtingen te voldoen.
Als eerste stap is het slim om te identificeren welke producten van jouw bedrijf onder de nieuwe regels vallen en welke risico’s hieraan verbonden zijn. In de tussentijd is het goed om de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving in de gaten te houden, via onze website.
Conclusie
De aangepaste richtlijn productaansprakelijkheid laat AI-systemen,
software en (andere) digitale producten er niet (langer) doorheen glippen. Ook voor defecten in dergelijke producten kunnen bedrijven aansprakelijk gesteld worden.
Deze nieuwe regels bieden niet alleen meer bescherming aan consumenten, maar vragen ook om een proactieve houding van bedrijven. Weten wat de nieuwe richtlijn voor jouw bedrijf betekent en hoe u zich hierop kunt voorbereiden? Neem vandaag nog contact met ons op. Samen zorgen we ervoor dat jouw bedrijf klaar is voor de toekomst.
Neem contact op met een van onze specialisten.
[post_title] => Productaansprakelijkheid uitgebreid: software bedrijven opgelet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => productaansprakelijkheid-uitgebreid-software-bedrijven-opgelet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-22 09:46:54
[post_modified_gmt] => 2024-11-22 08:46:54
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44093
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 44084
[post_author] => 39
[post_date] => 2024-11-21 10:15:11
[post_date_gmt] => 2024-11-21 09:15:11
[post_content] => Op 4 november 2024 heeft Mona Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, het wetsvoorstel
‘Wet modernisering servicekosten’ ingediend. Het doel van de wet is om ervoor te zorgen dat de huurder beter wordt beschermd tegen verhuurders die ten onrechte servicekosten in rekening brengen. In lijn hiervan is reeds de Wet
goed verhuurderschap aangenomen waar het verplicht is gesteld om volgens de wet servicekosten af te rekenen op straffe van een boete ter hoogte van € 103.000,- of inbeheername door de gemeente. Verder wordt beoogd meer duidelijkheid te verschaffen over wat als servicekosten kan worden gerekend. Ook wordt voorgesteld dat de Huurcommissie het voorschotbedrag aan alle servicekosten kan toetsen en vaststellen in het gereguleerd segment.
Wetsvoorstel
Met het wetsvoorstel wordt artikel 7:237 BW aangepast waardoor het in de visie van de wetgever duidelijker moet worden over de zaken en diensten die wel en niet als servicekosten mogen worden doorbelast. Om dit te bewerkstelligen wordt het
Besluit servicekosten limitatief en duidelijker weergegeven.
Verder wordt in artikel 7:237 BW een wijziging voorgesteld waardoor het mogelijk is om in een ministeriële regeling regels vast te stellen over de wijze van berekening en de maximale hoogte van de servicekosten.
Voorts wordt in de bewoordingen van artikel 7:259 lid 1 BW meer expliciet naar voren gebracht dat servicekosten daadwerkelijk gemaakte kosten zijn voor
een redelijke vergoeding voor de geleverde service zijn. Hiermee wordt de bewoording van dit artikel meer in lijn gebracht met de wijze waarop de
Hoge Raad het artikel toepast.
Tot slot wordt voorgesteld dat de Huurcommissie voortaan het voorschotbedrag voor alle servicekosten kan toetsen en vaststellen in het gereguleerde segment. Op dit moment biedt de wetgeving deze mogelijkheid alleen voor ‘nutsvoorzieningen met een individuele meter’, maar niet voor de overige servicekosten. Dit onderscheid wordt niet langer als wenselijk beschouwd.
In de praktijk zorgt het voor verwarring, omdat het voor de Huurcommissie moeilijk is om vast te stellen welke kostenposten binnen haar bevoegdheid vallen. Ook leidt het tot onduidelijkheid bij huurders, die niet begrijpen waarom de uitspraak van de Huurcommissie slechts een deel van de servicekosten omvat en niet het geheel.
Overgangsrecht
Het voorstel bevat
overgangsrecht om ervoor te zorgen dat lopende zaken bij de Huurcommissie kunnen worden afgehandeld volgens de wetgeving die van kracht was op het moment van indiening. Meer specifiek blijft de Huurcommissie bevoegd om na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zaken te behandelen die betrekking hebben op kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter over perioden van vóór de inwerkingtreding.
Ook is in het wetsvoorstel opgenomen dat de voorgestelde wijzigingen niet zien op de lopende huurovereenkomsten. Met de invoering van de
Wet vaste huurcontracten, kan het dus een tijd duren voordat we de gevolgen van het wetsvoorstel – als dat wordt aangenomen – in de praktijk merken.
Stand van zaken
De Raad van State had geen opmerkingen bij het wetsvoorstel en adviseerde het wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer. Momenteel is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.
Onze sectie
Vastgoed en Omgeving houdt u op de hoogte van de ontwikkelingen.
Artikel is geschreven door
Michael de Marco en
Mika Veldhuis.
[post_title] => Wetsvoorstel modernisering servicekosten
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => wetsvoorstel-modernisering-servicekosten
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-21 11:58:17
[post_modified_gmt] => 2024-11-21 10:58:17
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44084
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 44070
[post_author] => 86
[post_date] => 2024-11-20 15:28:10
[post_date_gmt] => 2024-11-20 14:28:10
[post_content] => Lego is een van de meest bekende en gewilde speelgoedmerken ter wereld, waardoor het merk bijzonder aantrekkelijk is om na te maken. De afgelopen jaren heeft Lego actief geprobeerd haar
markt te beschermen en
inbreukmakers te bestrijden. Een van de meest recente handhavingszaken is een zaak aangespannen tegen Wibra.
[1] In deze blog lees je over hoe de voorzieningenrechter bevestigt dat Lego-producten niet zomaar nagemaakt kunnen worden wegens de merken- en modelrechten van Lego.
Het geschil
Lego heeft onlangs de populaire ‘Botanical Collection’ gelanceerd, met modulaire bloemenfiguren. Wibra startte met de verkoop van vergelijkbare producten, genaamd ‘Mini Block Flower Arrangement’ en ‘Mini Block Funny Animals’. Deze producten, gemaakt van plastic bouwblokjes, vertonen veel gelijkenissen met Lego’s eigen ontwerpen.
Het geschil draait enerzijds om de vraag of Wibra met haar producten inbreuk maakt op de
geregistreerde modellen en merken van Lego. Anderzijds is de vraag of consumenten misleid worden door een vermeende associatie met het Lego-merk. Wibra daarentegen ontkent de beschuldigingen en stelt dat de producten te goeder trouw zijn aangeschaft en dat zij met het gebruik van de Lego-merknaam, bijvoorbeeld in metatags of op sociale media, niet de intentie had om te misleiden.
[caption id="attachment_44071" align="aligncenter" width="219"]
Figuur 1 De Lego-botanical Collection[/caption]
Wibra verdedigt zich tegen Lego’s aantijgingen
Wibra stelt dat de Mini Block Flower Arrangement en Mini Block Funny Animals te goeder trouw zijn ingekocht van derde partijen, zonder intentie om inbreuk te maken op intellectuele eigendomsrechten. Bovendien wijst Wibra op lopende nietigheidsprocedures bij het EUIPO tegen enkele van de door Lego ingeroepen modellen, waaronder een model dat in eerste aanleg al nietig is verklaard. Ook betwist Wibra merkinbreuk, waarbij zij benadrukt dat het gebruik van het teken ‘Lego’ als metatag is gestaakt en niet als gebruik in economisch verkeer kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de auteursrechtelijke en slaafse nabootsingsvorderingen stelt Wibra dat de Lego Botanical Collection geen eigen gezicht op de markt heeft en dat haar producten voldoende onderscheidend zijn om verwarring te voorkomen.
Beoordeling van de inbreuk op model- en merkenrechten
Op grond van artikel 90 lid 2 van
de Gemeenschapsmodellenverordening is het gedaagden toegestaan om de nietigheid van een ingeroepen Gemeenschapsmodel aan te voeren als verweer. Wibra heeft echter nagelaten om deze mogelijkheid effectief te benutten. Het bedrijf verwees slechts naar lopende procedures bij het EUIPO tussen Lego en derden, zonder concreet en juridisch onderbouwd te stellen waarom de Lego-modellen ongeldig zouden zijn. Dit verweer werd door de rechter als onvoldoende beschouwd.
De rechter wees er bovendien op dat van Wibra verwacht had mogen worden om de geldigheid van de modellen verder te onderzoeken, zeker gezien de informatie waarover zij beschikte. Het feit dat dergelijke onderzoeken relatief eenvoudig uitvoerbaar waren, maakte het ontbreken van een onderbouwing des te opvallender.
Bij de beoordeling van
de modelrechtinbreuk stelde de rechter dat Wibra onvoldoende had aangetoond dat haar producten bij een geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk zouden wekken dan de Lego-modellen. De verschillen in de bouwsteentjes tussen de Lego-modellen en die van Wibra werden als te minimaal beschouwd om een andere algemene indruk te wekken.
Wat betreft de merkinbreuk was het duidelijk dat Wibra het woordmerk ‘LEGO’ had gebruikt bij de promotie van haar producten op sociale media. Wibra had weliswaar aangegeven dit gebruik te staken, maar Lego had bewijs geleverd dat het gebruik nog niet was gestaakt. Daarmee werd de voortdurende merkinbreuk op basis van artikel 9 lid 2 van de Europese Merkverordening bevestigd.
De beslissing
De rechter heeft Wibra in het ongelijk gesteld en veroordeeld om onmiddellijk te stoppen met de inbreuk op de Lego-modellen en merken. Dit houdt in dat Wibra meer specifiek is dat Wibra moet stoppen met het invoeren, produceren, verkopen of anderszins verhandelen van de producten "Mini Block Flower Arrangement" en "Mini Block Funny Animals" die de Lego-merken en -modellen schenden. De opgelegde maatregelen gelden voor
de gehele Europese Unie.
Daarnaast is Wibra veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van Lego, die tot op heden zijn begroot op €14.577,07.
Conclusie
Deze zaak benadrukt hoe essentieel het is om uw
intellectuele eigendomsrechten te registreren om uw positie in de markt te beschermen. Het vonnis laat zien dat maatregelen tegen inbreukmakers ingrijpend kunnen zijn, met hoge dwangsommen als gevolg bij niet-naleving. Dit een krachtig voorbeeld van hoe geregistreerde rechten kunnen worden gebruikt om uw producten en marktpositie te verdedigen.
Bovendien onderstreept deze uitspraak de risico’s die gepaard gaan met het onterecht gebruiken van andermans rechten en de gevolgen daarvan. Door uw rechten te registreren, versterkt u niet alleen uw juridische positie, maar vermindert u ook het risico op complicaties en onduidelijkheden. Dit is vooral belangrijk in sectoren zoals de speelgoedindustrie, waar de concurrentie groot is en een sterke bescherming van uw intellectuele eigendom een essentieel onderdeel vormt van uw bedrijfsstrategie.
Wil u graag
een merk- of model registreren? Neem contact op met een van onze specialisten.
[1] Rb. Den Haag 19 november 2024,
ECLI:NL:RBDHA:2024:18975.
[post_title] => Blokje-voor-blokje: Lego behoudt zijn marktpositie
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => blokje-voor-blokje-lego-behoudt-zijn-marktpositie
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-20 15:28:10
[post_modified_gmt] => 2024-11-20 14:28:10
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44070
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 44137
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-12-03 09:32:23
[post_date_gmt] => 2024-12-03 08:32:23
[post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op
12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake
een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn van spoedeisend belang en dus minder snel zijn voldaan aan de voorwaarden voor een voorlopige voorziening om een bestemmingsplan te schorsen. In dit artikel bespreken wij de uitspraak, de nieuwe koers die de Afdeling introduceert en de betekenis hiervan voor de praktijk.
Feiten
De gemeenteraad heeft bij besluit een bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat een varkenshouderij met onder andere
een bezoekerscentrum gerealiseerd kan worden. Hiertegen is verzoekster in beroep gegaan (de bodemzaak) en heeft ze om een voorlopige voorziening verzocht. Verzoekster exploiteert een varkenshouderij op ongeveer 290 meter afstand van de voorziene nieuwe varkenshouderij. Ze vreest dat de nieuwe varkenshouderij nadelige gevolgen zal hebben voor haar eigen bedrijf, bijvoorbeeld het risico dat de Afrikaanse varkenspest wordt verspreid.
De verzoekster verzoekt daarom om een voorlopige voorziening die het bestemmingsplan schorst tot dat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure die ze heeft aangespannen. Zij stelt spoedeisend belang te hebben omdat er een kans is dat er op korte termijn een omgevingsvergunning wordt ingediend.
Juridisch kader
Uit artikel 8:81, eerste lid, van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen wanneer er ‘onverwijlde spoed’ is en het gelet op de betrokken belangen vereist is. Het moet dus gaan om een spoedeisend belang. Vaak ziet een voorlopige voorziening op het schorsen van het bestreden besluit, tot dat een uitspraak is gedaan in de bodemzaak.
Een voorlopige voorziening is een belangrijk instrument om de realisatie van een project tijdelijk uit te stellen. Wanneer het gaat om bestemmingsplannen zorgt een voorlopige voorziening er namelijk voor dat het bestemmingsplan wordt geschorst en het dus nog niet in werking kan treden.
In de vaste jurisprudentielijn werd spoedeisend belang aanwezig geacht wanneer er een verwachting was dat op korte termijn een omgevingsvergunning zou worden aangevraagd. Het enkel stellen dat er een voornemen tot aanvragen is, was dus al voldoende om spoedeisend belang aan te nemen.
Uitspraak van de Afdeling
De Afdeling stapt met deze uitspraak af van de vaste jurisprudentielijn en neemt niet langer aan dat er spoedeisend belang is wanneer een voornemen bestaat om een aanvraag van
een omgevingsvergunning in te dienen. Als reden voor deze wijziging wordt gegeven dat uit de praktijk is gebleken dat het uitzonderlijk is dat een aanvraag wordt ingediend voordat een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, oftewel voordat de bodemprocedure is beslecht. Ook zal de initiatiefnemer niet vaak starten met bouwwerkzaamheden voordat het bestemmingsplan onherroepelijk is, omdat dit erg risicovol is als het bestemmingsplan zou worden vernietigd.
De voorzieningenrechter voegt hier wel aan toe dat een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend als zich nieuwe omstandigheden voordoen.
In de betreffende zaak is nog geen aanvraag ingediend en wordt het verzoek dan ook afgewezen op basis van de nieuw geïntroduceerde lijn.
Betekenis van de uitspraak
Met deze uitspraak is duidelijk geworden dat een verzoeker die zich wil beroepen op een voorlopige voorziening om de realisatie van een project te stoppen, zal moeten concretiseren dat
een aanvraag voor een vergunning zal worden ingediend. In plaats van enkel te stellen, moet de verzoeker voortaan aannemelijk maken dat de aanvraag binnen korte termijn zal worden gedaan.
Uit de praktijk zal blijken welke invloed de uitspraak gaat hebben. De partijen die projecten tegen willen houden zullen bijvoorbeeld in de gaten moeten gaan houden wanneer het aannemelijk is dat de omgevingsvergunning zal worden aangevraagd en zij hiervoor om een voorlopige voorziening kunnen verzoeken.
Concluderend
Spoedeisend belang zal dus minder snel worden aangenomen in
bestemmingsplanprocedures, vereist is dat een aanvraag is gedaan of dat kan worden onderbouwd dat deze aanvraag kan worden verwacht. Het enkel stellen zal niet meer voldoende zijn. Uit nieuwe rechtspraak zal gaan blijken welke onderbouwing voldoende gaat zijn om wel spoedeisendheid aan te nemen.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.
ECLI:NL:RVS:2024:4551
[post_title] => Nieuwe jurisprudentielijn spoedeisend belang in bestemmingsplanzaken
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => nieuwe-jurisprudentielijn-spoedeisend-belang-in-bestemmingsplanzaken
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-03 09:32:23
[post_modified_gmt] => 2024-12-03 08:32:23
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44137
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1418
[max_num_pages] => 142
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => a3f5669c49f0c8cfdbf162fbb5fe1e62
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn...
Lees meer
Verhuurders kunnen opgelucht ademhalen. De Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat een opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet oneerlijk is. Hiermee worden massaclaims van huurders voorkomen. Prejudiciële vragen...
Lees meer
Het inzien van medische dossiers zonder rechtmatige grondslag is een serieuze schending van de privacy van patiënten. Een recente tuchtzaak waarin een GZ-psycholoog zonder behandelrelatie meerdere malen een patiëntendossier raadpleegde,...
Lees meer
Op 4 oktober 2024 heeft het Europees Hof van Justitie (HvJ) een baanbrekende uitspraak gedaan in zaak C-21/23, bekend als Lindenapotheke. De uitspraak werpt nieuw licht op twee belangrijke vraagstukken...
Lees meer
Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Rabobank en Stichting Greenpeace Nederland. De zaak draait om het portretrecht van de CEO...
Lees meer
Als auteursrechthebbende wil je jouw intellectuele eigendom beschermen, maar wat doe je als iemand zonder toestemming jouw werk op sociale media deelt? Je zou graag de desbetreffende persoon natuurlijk kunnen...
Lees meer
De Hoge Raad heeft op 8 november 2024 uitspraak gedaan over de inbezitneming van publieke grond. De gemeenteraad voerde aan dat er geen sprake is van inbezitneming, omdat er sprake...
Lees meer
De Europese Unie heeft op 18 november 2024 de nieuwe Richtlijn Productaansprakelijkheid gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU. Deze richtlijn, die op 9 december 2024 van kracht wordt, moderniseert...
Lees meer
Op 4 november 2024 heeft Mona Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, het wetsvoorstel ‘Wet modernisering servicekosten’ ingediend. Het doel van de wet is om ervoor te zorgen dat...
Lees meer
Lego is een van de meest bekende en gewilde speelgoedmerken ter wereld, waardoor het merk bijzonder aantrekkelijk is om na te maken. De afgelopen jaren heeft Lego actief geprobeerd haar...
Lees meer