Wijzigingsbevoegdheid, uitwerkingsplicht en binnenplans afwijken onder de Omgevingswet

05 apr 2024

Inleiding

Onder vigeur van de Wro kon een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid, uitwerkingsplicht of afwijkingsbevoegdheid bevatten. De Wro is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In dit artikel wordt uiteengezet hoe het voorheen geregeld was, welke overgangsrechtelijke regels van toepassing zijn en welke mogelijkheden en bijzonderheden de Omgevingswet kent ten aanzien van deze drie instrumenten.

Wet ruimtelijke ordening (oud recht)

In de Wet ruimtelijke ordening waren de volgende bevoegdheden opgenomen:

  • Wijzigingsbevoegdheid [art. 3.6 lid 1 sub a Wro]

Wanneer een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan was opgenomen kon in de regel het college van B&W de bestemming wijzigen met een wijzigingsplan.

  • Uitwerkingsplicht [art. 3.6 lid 1 sub b Wro]

Bij een bestemmingsplan kon worden bepaald dat burgemeester en wethouders een plan moesten uitwerken.

  • Binnenplans afwijken [art. 3.6 lid 1 sub c Wro]

Bij een bestemmingsplan kon worden bepaald dat met een omgevingsvergunning van het plan kon worden afgeweken. Dit ging om een beperkte afwijkingsbevoegdheid, de afwijking mocht niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Wat is er veranderd?

Onder de Wet ruimtelijke ordening werd nog gebruik gemaakt van bestemmingsplannen, dit is met de inwerkingtreding van de Omgevingswet veranderd. Sinds de Omgevingswet in werking is getreden stelt iedere gemeente een omgevingsplan vast. Het is daarom belangrijk om te weten hoe het nu zit met de wijzigingsbevoegdheden, uitwerkingsplichten en binnenplanse afwijkingsmogelijkheden die waren opgenomen in de bestemmingsplannen.

Overgangsrecht

Het overgangsrecht is opgenomen in de bruidsschat, deze is te vinden in hoofdstuk 22 van de Omgevingswet. De bruidsschat wordt van rechtswege opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan.

  • Uit artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet volgt dat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn opgenomen. In dat artikel is onder g het bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast zijn onder h en i het wijzigingsplan en het uitwerkingsplan opgenomen.
  • Uit artikel 22.10 van de Omgevingswet volgt dat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan de regels als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub c, van de Wet ruimtelijke orde (binnenplans afwijken) zijn opgenomen, deze gelden als beoordelingsregels bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Zolang de regels niet worden vervangen door nieuwe beoordelingsregels dienen aanvragen te worden beoordeeld aan de hand van de huidige regels uit de bestemmingsplannen.

Dit betekent dat wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen die zijn vastgesteld vóórdat de Omgevingswet in werking is getreden en dus al van kracht zijn, geldend blijven onder het tijdelijk deel van de Omgevingswet. Ook als er een ontwerp ter inzage is gelegd voor een wijzigingsplan of een uitwerkingsplan vóórdat de Omgevingswet in werking is getreden valt dit onder het overgangsrecht [art. 4.6, lid 2, sub a, Invoeringswet Omgevingswet].

Is een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht opgenomen in het bestemmingsplan, maar is daar nog geen gebruik van gemaakt, dan is dit ook niet meer mogelijk nu de Omgevingswet in werking is getreden [Kamerstukken II 2017-2018, 34986, nr. 3, p. 100-101].

Omgevingsplan

Omgevingswet

In de Omgevingswet zijn de wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht niet opgenomen. In plaats daarvan kent de Omgevingswet artikel 2.8, waaruit de mogelijkheid volgt voor de gemeenteraad om de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan te delegeren naar het college van burgemeester en wethouders.

Relevantie van de wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten onder de Omgevingswet

  • Beoordelingsregels
    In artikel 22.26 van de Bruidsschat is een binnenplanse vergunningplicht voor bouwactiviteiten opgenomen. De omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden verleend wanneer die voldoet aan de regels voor de wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten. Dit is alleen het geval indien het gaat om een bouwactiviteit of het in stand houden en het gebruik van een te bouwen bouwwerk [art. 22.29 en 22.32 Bruidsschat].

Relevantie van de afwijkingsbevoegdheden onder de Omgevingswet

  • Verbod om activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten
    In het tijdelijke deel van het omgevingsplan zijn regels waarin is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Dit zijn de regels die op grond van art. 3.6 lid 1 sub c Wro in de bestemmingsplannen waren opgenomen. In artikel 22.280 van de Bruidsschat wordt bevestigd dat deze bepalingen in het tijdelijk deel gelden als binnenplans verbod om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.

Concluderend

Uit het overgangsrecht volgt dat vastgestelde of ter inzage gelegde wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen hun werking blijven houden. Daarnaast blijven de regels relevant als beoordelingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten. De regels uit artikel 3.6, eerste lid, onder c Wro (bevoegdheid tot binnenplans afwijken) behouden hun relevantie in het tijdelijk deel van het omgevingsplan doordat ze een verbod instellen om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.

Dit artikel is mede geschreven door Anne Verberne.

Rutger Boogers