WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[paged] => 0
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] =>
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1412
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 0, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 44173
[post_author] => 39
[post_date] => 2024-12-11 09:47:28
[post_date_gmt] => 2024-12-11 08:47:28
[post_content] => Recente rechtspraak laat het belang van goed contracteren en consumentenbescherming weer eens blijken. Zo heeft de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen september 2024 geoordeeld dat een afwijking van de Woningborg modelovereenkomst ten nadele van de opdrachtgever nietig, dan wel zonder rechtsgevolg is. Daarnaast heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in augustus 2024 bepaald dat het uitsluiten van verrekening van ondermaat bij consumenten als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt. Hoe de Raad van Arbitrage en de rechtbank tot deze oordelen zijn gekomen legt Michael de Marco, advocaat vastgoed en omgeving uit.
Raad van Arbitrage: afwijking van modelovereenkomsten
Feiten
De aannemer had in de aannemingsovereenkomst de start van de overeengekomen bouwtijd gewijzigd naar ‘na gereedkoming van de beganegrondvloer van het gebouw’, een en ander waardoor de contractuele korting wegens bouwtijdoverschrijding – ten nadele van de opdrachtgever – werd beperkt. Meer specifiek wijkt de aannemer af van het in artikel 5 van de Woningborg modelovereenkomst opgenomen startpunt van het rekenen van de bouwtijd zijnde: ‘vanaf de aanvang van de bouw van het gebouw’.
Een dergelijke afwijking is niet zomaar toegelaten. In artikel 11 Woningborg modelovereenkomst is immers opgenomen dat afwijkingen van het model ten nadele van de opdrachtgever nietig zijn, met uitzondering van bedingen die vooraf uitdrukkelijk door Woningborg zijn goedgekeurd. De aannemer had geen voorafgaande uitdrukkelijk verleende toestemming van Woningborg verkregen. Dit betekent dat – volgens de overeenkomst - de bepaling nietig is.
De aannemer had aangevoerd dat nietigheid is voorbehouden aan de in de wet genoemde gevallen. De Raad van Arbitrage volgt de aannemer hierin, echter gezien de bedoeling van partijen moet het woord ‘nietigheid’ worden uitgelegd als ‘zonder rechtsgevolg’.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant: uitsluiten van verhaalsmogelijkheden bij ondermaat
Feiten
Vanuit een besloten vennootschap werd een woning aan een consumentkoper verkocht met bouwgrond ter grootte van 502 m2. In werkelijkheid bleek dit 488,48 m2 te zijn: een afwijking van 2,7%. De consumentkoper reclameert zich bij de verkoper ten aanzien van deze ondermaat. De verkoper beroept zich op de in artikel 2 koopovereenkomst onder- en overmaatbepaling, waarin is bepaald dat verschillen in de werkelijke grootte van het verkochte perceel geen aanleiding geeft tot enige rechtsvordering. De consumentkoper is het hier niet mee eens, en wendt zich tot de rechter.
Vernietiging artikel 2 koopovereenkomst
De rechter acht het in de eerste plaats van belang dat de onder- en overmaatbepaling een algemene voorwaarde is in de zin van artikel 6:231 van het Burgerlijk Wetboek. Partijen hebben immers niet over de inhoud van het beding onderhandeld noch gesproken. Bovendien hanteert de verkoper een dergelijk beding in iedere koopovereenkomst die hij sluit.
Nu de woning bedrijfsmatig aan een consumentkoper is verkocht, toetst de rechter het beding (ambtshalve) aan de Richtlijn Oneerlijke Bedingen (Richlijn 93/13 EEG).
De rechter overweegt dat het beding onredelijk bezwarend is, omdat het beding uitsluit dat koper een rechtsvordering kan instellen, niet alleen een marginale ondermaat, maar bij iedere ondermaat. Verder geeft het beding geen enkel zicht op compensatie of een andere remedie. De rechter is van oordeel dat de verkoper niet mocht verwachten dat de koper het beding zou accepteren als daarover zou zijn onderhandeld. Dit leidt ertoe dat de rechter het betreffende beding vernietigt, waardoor de deur openstaat voor schadevergoeding ter compensatie van de ontbrekende vierkante meters.
Voer voor discussie
Opvallend is dat de rechter geen aandacht geeft aan artikel 7:17 lid 6 BW. In dit artikel is bepaald dat bij de koop van een onroerende zaak de vermelding van oppervlakte slechts bedoeld is als aanduiding, zonder dat de zaak daaraan behoeft te voldoen. Verder heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch in 2020 bepaald dat een afwijking van 0.94% van het gekochte geen substantiële afwijking is. Het is dus de vraag of de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant standhoudt in eventueel hoger beroep bij dit hof.
Conclusie
De in dit blog aangehaalde uitspraken brengen weer eens onder de aandacht dat bij overeenkomsten met consumenten vooraf goed nagedacht moet worden over de wijze van contracteren en de inhoud van eventuele afwijkende bedingen.
Onze sectie Vastgoed en Omgeving helpt u graag bij het opstellen van koop-/aannemingsovereenkomsten.
Artikel is geschreven door Michael de Marco en Mika Veldhuis.
[post_title] => Contractueel afwijken in bouw- en koopovereenkomsten gaat niet zomaar
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => contractueel-afwijken-in-bouw-en-koopovereenkomsten-gaat-niet-zomaar
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-11 09:55:10
[post_modified_gmt] => 2024-12-11 08:55:10
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44173
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 44164
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-12-10 08:59:26
[post_date_gmt] => 2024-12-10 07:59:26
[post_content] => In november zijn er weer veel interessante uitspraken gedaan over de Omgevingswet. In het kader van onze jurisprudentiereeks bespreken wij een aantal belangrijke uitspraken. Een aantal handhavingszaken waren aan de orde. Daarnaast is onder andere bevestigd dat er onder de Omgevingswet geen verplichting geldt tot her gelijktijdige indienen van aanvragen wanneer sprake is van ‘onlosmakelijke samenhang’. Zowel overgangsrechtelijke als inhoudelijke zaken worden besproken.
Overgangsrecht
In deze zaak was het verkeerde recht toegepast. De Omgevingswet werd toegepast, terwijl op grond van het overgangsrecht het oude recht van toepassing was. De voorzieningenrechter overweegt echter dat de materiële normstelling niet is gewijzigd. Hierdoor kunnen de rechtsgevolgen in stand blijven.
Eiseres in deze zaak heeft een aanvraag gedaan om haar bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning. Dit is een wijzigingsbevoegdheid uit de bestemmingsplanregels. Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stond rechtstreeks beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State open wanneer een aanvraag om toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid uit een bestemmingsplan werd afgewezen. De Wro is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In deze zaak is het de vraag hoe dit werkt in overgangsrechtelijke gevallen. De rechtbank verwijst naar het overgangsrecht in artikel 11:3 Awb, hieruit volgt dat het oude recht blijft gelden en dat de Afdeling dus in eerste en enige aanleg bevoegd is om kennis te nemen van het beroep.
Op grond van het oude recht (Wabo) en de vaste jurisprudentie moet bij het toetsen van een bouwplan aan een bestemmingsplan worden gekeken of het bouwplan in overeenstemming met de geldende bestemming kan worden gebruikt en of het bouwwerk ook met het oog op dat gebruik wordt gebouwd. De voorzieningenrechter trekt deze jurisprudentielijn door naar de Omgevingswet. Dit betekent dat er bij het beoordelingskader van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit moet worden gekeken of het bouwplan voldoet aan de gebruiksregels en of het ook met het oog daarop wordt gebouwd.
Inhoudelijk
Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet was de ‘bouwstop’ opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De bouwstop maakt het mogelijk om bouw- of sloopwerkzaamheden onmiddellijk stil te leggen. Onder de Omgevingswet is ervoor gekozen om de bouwstop niet als zodanig op te nemen. De grondslag voor het inzetten van de bouwstop onder de Omgevingswet is artikel 18.1 Ow. Eerder schreven wij al een
artikel over de mogelijkheden om de bouw onmiddellijk stil te leggen onder de Omgevingswet. Interessant is dat de voorzieningenrechter de bouwstop nu kwalificeert als een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang. De last houdt in dat de illegale bouwactiviteit direct moet worden beëindigd, wanneer hier geen gevolg aan wordt gegeven zal het bevoegd gezag de overtreding beëindigen. De bouwstop onder de Wabo was een effectief instrument doordat er op grond van vaste rechtspraak geen legalisatieonderzoek hoefde te worden gedaan en er slechts een beperkte belangenafweging werd uitgevoerd. De voorzieningenrechter trekt deze jurisprudentielijn door onder de Omgevingswet. Dit betekent dat ook onder de Omgevingswet, er geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar de mogelijkheid om de overtreding te legaliseren.
Deze zaak draait om de toepassing van spoedeisende bestuursdwang waaraan onder andere de algemene zorgplicht van de Omgevingswet (art. 1.7 en 1.7a Ow) en de zorgplicht voor brandveiligheid uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) ten grondslag zijn gelegd. Dit is het eerste handhavingsbesluit dat mede is gebaseerd op de algemene zorgplichten uit de Omgevingswet.
De vraag die in deze zaak voor de rechter lag is of bij de handhaving van het Omgevingsplan belangen kunnen worden ingeroepen die de Omgevingswet specifiek regelt. Specifiek gaat het om belangen die verband houden met Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten. De voorzieningenrechter overweegt dat de bevoegdheid tot handhaving ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Bij handhaving draait het om ruimtelijk relevante belangen. Dit strekt zich niet uit tot onderwerpen die de Omgevingswet aanvullend regelt. Voor de belangen waar het specifiek in deze zaak om gaat is het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag voor handhaving. Deze belangen wegen daarom minder zwaar mee volgens de voorzieningenrechter.
Verzoeker heeft een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een aan hem opgelegde last onder bestuursdwang. De voorlopige voorziening wordt toegewezen, de grondslag waarop de last onder bestuursdwang is opgelegd is namelijk onvoldoende duidelijk. Er is dus onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een overtreding van het omgevingsplan.
Onder de Wabo was het verplicht om bij activiteiten die ‘onlosmakelijk samenhingen’ gelijktijdig een vergunning aan te vragen. Dit was het geval wanneer er voor één feitelijke handeling verschillende vergunningen nodig waren. Deze verplichting is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In deze zaak is deze wijziging ten opzichte van het oude recht expliciet bevestigd door de voorzieningenrechter.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.
[post_title] => Jurisprudentie elfde maand
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentie-elfde-maand
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-10 08:59:26
[post_modified_gmt] => 2024-12-10 07:59:26
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44164
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 44157
[post_author] => 68
[post_date] => 2024-12-06 15:08:17
[post_date_gmt] => 2024-12-06 14:08:17
[post_content] => De rechtbank Den Haag heeft onlangs een interessante uitspraak gedaan in een zaak over
merkinbreuk in de beauty-industrie.
[1] Centraal stond een geschil tussen L’Oréal, houder van het wereldwijd bekende merk LANCÔME, en het Nederlandse bedrijf Ninôme B.V. van fotomodel Kim Feenstra. Hoe de rechtbank oordeelde in deze kwestie, lees je in deze blog.
Feiten
Sinds 1935 worden er diverse producten op het gebied van huidverzorging, parfum en make-up onder
het LANCÔME-merk op de markt gebracht. Ninôme B.V. maakt haar bedrijf van de handel in schoonheids- en cosmeticaproducten en vermarkt momenteel onder het teken NINÔME een voedingssupplement met collageen.
L’Oréal stelde dat Ninôme B.V. met het gebruik van het merk NINÔME inbreuk maakt op haar merkrechten. Volgens L’Oréal leidt de naam NINÔME (en later NINOME) tot verwarring bij het publiek, vanwege de grote gelijkenis tussen beide merken. Zij opereren immers in dezelfde markt: schoonheidsproducten. Hoewel Ninôme aanvankelijk haar merk wilde aanpassen door het dakje op de "O" weg te laten, bleef L’Oréal volhouden dat ook deze aanpassing niet volstond.
Overwegingen van de rechtbank
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een merkinbreuk op grond van artikel 2.20 lid 2 sub b BVIE, bekijkt de rechtbank in merkenkwesties of er overeenstemming bestaat tussen de tekens en de waren of diensten waarvoor de tekens zijn ingeschreven, en of hierdoor bij het publiek (direct of indirect) gevaar voor verwarring ontstaat. De volgende factoren speelden hierbij in deze zaak een belangrijke rol:
Visuele en auditieve overeenstemming
De merknamen LANCÔME en NINÔME (en zelfs NINOME) vertonen een hoge mate van gelijkenis. Beide namen bestaan uit zes of zeven letters, eindigen op "-ÔME" of "-OME", en hebben een vergelijkbare klank.
Soortgelijke waren
Hoewel Ninôme beweerde dat collageen-supplementen geen schoonheidsproducten zijn, achtte de rechtbank dit argument niet overtuigend. De producten worden immers verkocht aan dezelfde doelgroep en bij gebruik worden ook schoonheidsvoordelen beloofd.
Publiek en verwarringsgevaar
De rechtbank hield rekening met de gemiddelde consument in de beauty-industrie, die vaak een hoger aandachtsniveau heeft. Toch kan het publiek alsnog worden misleid door de sterke gelijkenis tussen de merken, zeker gezien de grote bekendheid van LANCÔME.
Verwijderen van ô en aanpassen lettertype onvoldoende
Ninôme stelde voor het merk aan te passen naar NINOME (zonder dakje) en een ander lettertype te gebruiken. De rechter oordeelde echter dat deze veranderingen onvoldoende afstand creëerden. Bovendien speelde de eerder opgebouwde bekendheid van NINÔME een rol bij de aanhoudende verwarringskansen.
Het vonnis
De rechtbank oordeelde in het voordeel van L’Oréal en stelde vast dat Ninôme inbreuk maakt op de merkrechten van LANCÔME. De rechtbank verbood Ninôme B.V. het gebruik van de namen NINÔME en NINOME voor haar producten. Daarnaast moest Ninôme haar afnemers informeren over het verbod en producten met deze merknamen terughalen. Ook werd een rectificatie op sociale media toegewezen en een schadevergoeding van proceskostenveroordeling opgelegd.
Conclusie
Deze uitspraak benadrukt hoe belangrijk het is voor start ups en andere ondernemingen om grondig onderzoek uit te voeren naar bestaande merken voordat zij
nieuwe producten lanceren. Dit om te voorkomen dat er een hele marketingcampagne met alle bijkomende kosten wordt opgezet, om er vervolgens geen gebruik van te kunnen maken wegens merkinbreuk.
Wilt u advies over het merkenrecht? Neem gerust contact op met een van
onze specialisten.
[1] ECLI:NL:RBDHA:2024:19460, Rechtbank Den Haag, C/09/671580 / KG ZA 24-783
[post_title] => Lancôme vs. Ninôme – Merkinbreuk in de beauty-industrie
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => lancome-vs-ninome-merkinbreuk-in-de-beauty-industrie
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-06 15:08:17
[post_modified_gmt] => 2024-12-06 14:08:17
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44157
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 44153
[post_author] => 86
[post_date] => 2024-12-03 16:53:55
[post_date_gmt] => 2024-12-03 15:53:55
[post_content] => Bij een octrooi wordt vaak gedacht aan complexe technologie, zoals medische apparatuur of software. Maar ook iets alledaags zoals chocolade kan profiteren van
bescherming via een octrooi?
Mars Inc. bewees dit met een octrooi (EP3383192), voor een innovatieve techniek om chocolade continu te temperen. Hoewel dit octrooi werd aangevochten in een oppositie procedure, bevestigde het Europees Octrooibureau (EPO) de geldigheid ervan.
Wat maakt de uitvinding uniek?
Het octrooi betreft een apparaat en methode voor het temperen van chocolade op een efficiënte en energiebesparende manier. Traditionele systemen vereisen dat 100% van de chocolademassa wordt afgekoeld en gekristalliseerd, wat energie-intensief en kostbaar is. De technologie in dit octrooi verdeelt de massa in twee stromen: een kleinere stroom die wordt gekristalliseerd en een grotere stroom die rechtstreeks naar een mixer gaat.
Deze innovatieve aanpak vermindert het energieverbruik met wel 70%, terwijl het apparaat kleiner en kostenefficiënter wordt geproduceerd. Bovendien wordt de kristalvorming geoptimaliseerd zonder dure toevoegingen zoals cacaoboter-kristallen, wat bij toepassing van traditionele processen wel vereist is.
Waarom werd het octrooi aangevochten?
De opposanten betoogden dat
de uitvinding niet nieuw of inventief was, gelet op bestaande technieken en octrooien. Meer specifiek stelden zij dat vergelijkbare werkwijzen voor kristallisatie en tempering al in de literatuur waren beschreven en dat de voordelen, zoals energiebesparing en een kleiner apparaat, slechts een logisch gevolg waren van de bestaande kennis.
Waarom werd het octrooi bevestigd?
Het EPO vond echter dat de specifieke configuratie van het apparaat – zoals het gebruik van gescheiden stromen en een geoptimaliseerd kristallisatieproces – een niet-triviale verbetering was ten opzichte van eerdere technieken. De technische voordelen, waaronder aanzienlijke energiebesparingen en verbeterde kristalkwaliteit, wezen op inventiviteit. Bovendien werd het innovatieve gebruik van een statische mixer en de afwezigheid van traditionele toevoegingen als significant beschouwd.
Wat betekent dit voor een bedrijf?
Dit voorbeeld laat zien dat bijna elk
technisch probleem, hoe klein of alledaags ook, kan leiden tot een waardevol octrooi. Innovatie in productie- of ontwikkelingsprocessen kan concurrentievoordeel opleveren, terwijl het beschermen van die innovatie ervoor zorgt dat u optimaal profiteert van uw investering.
Bedrijven die actief inzetten op octrooibescherming, versterken hun concurrentiepositie. Een goed geplande strategie biedt niet alleen exclusiviteit op de markt maar kan ook de bedrijfswaarde verhogen bij investeerders of tijdens samenwerkingen. Door een robuuste intellectuele eigendom (“
IE”)-strategie te ontwikkelen, kunt u uw bedrijf niet alleen beschermen, maar ook laten groeien.
Wilt u meer weten over hoe een octrooi of IE-strategie uw onderneming kan ondersteunen? Neem contact op of lees meer over ons
IE-discovery tool voor bedrijven. Samen bouwen we aan uw succes.
[post_title] => Kan chocolade een octrooi verkrijgen? Innovatie zit in de details
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => kan-chocolade-een-octrooi-verkrijgen-innovatie-zit-in-de-details
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-03 16:53:55
[post_modified_gmt] => 2024-12-03 15:53:55
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44153
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 44137
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-12-03 09:32:23
[post_date_gmt] => 2024-12-03 08:32:23
[post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op
12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake
een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn van spoedeisend belang en dus minder snel zijn voldaan aan de voorwaarden voor een voorlopige voorziening om een bestemmingsplan te schorsen. In dit artikel bespreken wij de uitspraak, de nieuwe koers die de Afdeling introduceert en de betekenis hiervan voor de praktijk.
Feiten
De gemeenteraad heeft bij besluit een bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat een varkenshouderij met onder andere
een bezoekerscentrum gerealiseerd kan worden. Hiertegen is verzoekster in beroep gegaan (de bodemzaak) en heeft ze om een voorlopige voorziening verzocht. Verzoekster exploiteert een varkenshouderij op ongeveer 290 meter afstand van de voorziene nieuwe varkenshouderij. Ze vreest dat de nieuwe varkenshouderij nadelige gevolgen zal hebben voor haar eigen bedrijf, bijvoorbeeld het risico dat de Afrikaanse varkenspest wordt verspreid.
De verzoekster verzoekt daarom om een voorlopige voorziening die het bestemmingsplan schorst tot dat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure die ze heeft aangespannen. Zij stelt spoedeisend belang te hebben omdat er een kans is dat er op korte termijn een omgevingsvergunning wordt ingediend.
Juridisch kader
Uit artikel 8:81, eerste lid, van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen wanneer er ‘onverwijlde spoed’ is en het gelet op de betrokken belangen vereist is. Het moet dus gaan om een spoedeisend belang. Vaak ziet een voorlopige voorziening op het schorsen van het bestreden besluit, tot dat een uitspraak is gedaan in de bodemzaak.
Een voorlopige voorziening is een belangrijk instrument om de realisatie van een project tijdelijk uit te stellen. Wanneer het gaat om bestemmingsplannen zorgt een voorlopige voorziening er namelijk voor dat het bestemmingsplan wordt geschorst en het dus nog niet in werking kan treden.
In de vaste jurisprudentielijn werd spoedeisend belang aanwezig geacht wanneer er een verwachting was dat op korte termijn een omgevingsvergunning zou worden aangevraagd. Het enkel stellen dat er een voornemen tot aanvragen is, was dus al voldoende om spoedeisend belang aan te nemen.
Uitspraak van de Afdeling
De Afdeling stapt met deze uitspraak af van de vaste jurisprudentielijn en neemt niet langer aan dat er spoedeisend belang is wanneer een voornemen bestaat om een aanvraag van
een omgevingsvergunning in te dienen. Als reden voor deze wijziging wordt gegeven dat uit de praktijk is gebleken dat het uitzonderlijk is dat een aanvraag wordt ingediend voordat een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, oftewel voordat de bodemprocedure is beslecht. Ook zal de initiatiefnemer niet vaak starten met bouwwerkzaamheden voordat het bestemmingsplan onherroepelijk is, omdat dit erg risicovol is als het bestemmingsplan zou worden vernietigd.
De voorzieningenrechter voegt hier wel aan toe dat een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend als zich nieuwe omstandigheden voordoen.
In de betreffende zaak is nog geen aanvraag ingediend en wordt het verzoek dan ook afgewezen op basis van de nieuw geïntroduceerde lijn.
Betekenis van de uitspraak
Met deze uitspraak is duidelijk geworden dat een verzoeker die zich wil beroepen op een voorlopige voorziening om de realisatie van een project te stoppen, zal moeten concretiseren dat
een aanvraag voor een vergunning zal worden ingediend. In plaats van enkel te stellen, moet de verzoeker voortaan aannemelijk maken dat de aanvraag binnen korte termijn zal worden gedaan.
Uit de praktijk zal blijken welke invloed de uitspraak gaat hebben. De partijen die projecten tegen willen houden zullen bijvoorbeeld in de gaten moeten gaan houden wanneer het aannemelijk is dat de omgevingsvergunning zal worden aangevraagd en zij hiervoor om een voorlopige voorziening kunnen verzoeken.
Concluderend
Spoedeisend belang zal dus minder snel worden aangenomen in
bestemmingsplanprocedures, vereist is dat een aanvraag is gedaan of dat kan worden onderbouwd dat deze aanvraag kan worden verwacht. Het enkel stellen zal niet meer voldoende zijn. Uit nieuwe rechtspraak zal gaan blijken welke onderbouwing voldoende gaat zijn om wel spoedeisendheid aan te nemen.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.
ECLI:NL:RVS:2024:4551
[post_title] => Nieuwe jurisprudentielijn spoedeisend belang in bestemmingsplanzaken
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => nieuwe-jurisprudentielijn-spoedeisend-belang-in-bestemmingsplanzaken
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-03 09:32:23
[post_modified_gmt] => 2024-12-03 08:32:23
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44137
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 44131
[post_author] => 39
[post_date] => 2024-11-29 16:36:35
[post_date_gmt] => 2024-11-29 15:36:35
[post_content] => Verhuurders kunnen opgelucht ademhalen. De
Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat een opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet oneerlijk is. Hiermee worden massaclaims van huurders voorkomen.
Prejudiciële vragen en conclusie PG
Eerder schreven wij een
blog over de prejudiciële vragen die de
rechtbank Amsterdam stelde aan de Hoge Raad over mogelijk oneerlijke huurverhogingen.
Vooruitlopend op het arrest van de Hoge Raad heeft de procureur-generaal (PG) geconcludeerd dat de berekening van
huurverhogingen door een opslag van maximaal 3 procent boven op de inflatie in het algemeen niet oneerlijk is. Ook hierover schreven wij eerder een
blog.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad volgt de conclusie van de PG dat een opslagbeding als zodanig en een opslagbeding met een maximale opslag van 3% niet oneerlijk is.
Ter onderbouwing hiervan overweegt de Hoge Raad dat een
indexatiebeding en een
opslagbeding onderling verschillende doelen hebben. Een indexatiebeding heeft tot doel geldontwaarding te compenseren. Een opslagbeding heeft in de regel tot doel om de ten laste van de verhuurder komende kostenstijgingen die uitgaan boven de inflatie te compenseren en om de huurprijs in de pas te laten lopen met de waardeontwikkeling van de woning.
Verder overweegt de Hoge Raad dat een huurovereenkomst voor woonruimte een duurovereenkomst is die doorgaans voor langere tijd wordt gesloten. De verhuurder kan die huurovereenkomst slechts op beperkte gronden beëindigen. Gelet op een en ander heeft de verhuurder er een gerechtvaardigd belang bij om de aanvangshuurprijs jaarlijks te kunnen aanpassen, niet alleen in verband met geldontwaarding, maar ook om de voor de verhuurder komende kostenstijgingen die uitgaan boven de inflatie te compenseren en om de huurprijs in de pas te laten lopen met de waardeontwikkeling van de woning.
Aan de andere kant zijn
de financiële gevolgen van een opslagbeding met een jaarlijks maximumpercentage van 3% zijn voor de huurder voorzienbaar, omdat de frequentie van de huurprijswijziging, de berekening van de huurprijsverhoging en de maximale verhoging van de huurprijs vaststaan. Hoewel voor de huurder niet voorzienbaar is in hoeverre en op welke gronden de verhuurder toepassing zal geven aan het opslagbeding, en een door de verhuurder aan het beding gegeven toepassing voor de huurder in de praktijk moeilijk controleerbaar is, is het voor de huurder bij de beoordeling van de mogelijke gevolgen van het beding met name van belang dat hij kan voorzien met welk percentage de huurprijs maximaal mag worden verhoogd en hoe vaak.
Ook neemt de Hoge Raad in de overweging mee dat de huurder bij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan opzeggen. Verder neemt de Hoge Raad in de overweging mee dat de Nederlandse wetgeving voor de geliberaliseerde huursector is gebaseerd op het uitgangspunt dat de verhuurder er een gerechtvaardigd belang bij heeft de huurprijs jaarlijks te wijzigen. Zo schrijven de
Wet maximering huurprijsverhogingen en de
Wet betaalbare huur beide een opslag op de huurprijs voor.
Samenvatting
Kort en goed oordeelt de Hoge Raad dat een opslagbeding als zodanig en een opslagbeding met een maximale opslag van 3% niet oneerlijk is. Dit omdat de verhuurder dit percentage redelijkerwijs nodig heeft om hem in staat te stellen de doelen van het opslagbeding te realiseren. Tegelijkertijd zijn de financiële gevolgen voor de huurder bij het aangaan van de huurovereenkomst voorspelbaar, en blijft een jaarlijkse huurstijging van maximaal dit percentage doorgaans binnen acceptabele grenzen. De Hoge Raad houdt wel nog een slag om de arm door te oordelen dat bij bijzondere omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst het opslagbeding als oneerlijk kan worden aangemerkt.
Let op: dat een opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet als oneerlijk wordt aangemerkt, staat los van de discussie of de indexering door middel van CPI + 3% elk jaar is toegestaan. De Hoge Raad wijst op artikel 7:248 lid 3 BW waarin is bepaald dat een huurprijswijzigingsbeding dat leidt tot een hogere indexatie dan in dat jaar is toegestaan dat beding in zoverre nietig is en de huurprijs dan geldt als verhoogd met de maximaal toegelaten verhoging. In 2024 geldt bijvoorbeeld een maximum indexering van 5,5%.
Gevolgen praktijk
De Hoge Raad schept met dit arrest duidelijkheid over de indexering van
de huurprijs voor woonruimte. Dit arrest ziet niet op bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 of 7:230a BW, daarvoor gelden andere regels. Heeft u vragen over het arrest of uw huurovereenkomst, dan kunt u contact opnemen met de sectie
vastgoed & omgeving.
Artikel is geschreven door
Michael de Marco en
Mika Veldhuis.
[post_title] => Hoge Raad: opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet oneerlijk
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => hoge-raad-opslagbeding-van-maximaal-3-boven-op-cpi-niet-oneerlijk
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-02 09:03:31
[post_modified_gmt] => 2024-12-02 08:03:31
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44131
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 44127
[post_author] => 73
[post_date] => 2024-11-29 11:26:29
[post_date_gmt] => 2024-11-29 10:26:29
[post_content] => Het inzien van
medische dossiers zonder rechtmatige grondslag is een serieuze schending van de
privacy van patiënten. Een recente tuchtzaak waarin een GZ-psycholoog zonder behandelrelatie meerdere malen een patiëntendossier raadpleegde, onderstreept de consequenties van dergelijk handelen. De tuchtrechter legde een voorwaardelijke schorsing op van drie maanden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van strikte naleving van de beroepsnormen en regelgeving rondom medische privacy.
Wat gebeurde er?
In deze zaak diende een
GGZ-instelling als voormalig werkgever een klacht in tegen een GZ-psycholoog. De psycholoog raadpleegde het elektronisch patiëntendossier van een patiënt zonder dat zij een behandelrelatie met de patiënt. In totaal ging het om 678 toegangsregels verspreid over 162 dagen.
Dit gebeurde ondanks een autorisatiematrix die inzage beperkte tot behandelaren. De psycholoog gaf toe uit persoonlijke motieven te hebben gehandeld, aangezien zij een affectieve relatie met de patiënt had.
Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaarde de klacht gegrond. De schending van de privacy en de ethische beroepsnormen waren ernstig genoeg om een voorwaardelijke schorsing met bijzondere voorwaarden op te leggen. Het college benadrukte dat zelfs verzachtende omstandigheden, zoals therapie en zelfreflectie, de maatregel niet verminderden.
Schending van privacy en ethiek
Het RTG benadrukte dat de kern van deze zaak ligt in het onbevoegd inzien van medische gegevens door een zorgverlener. Dergelijk handelen schaadt
de privacy van de patiënt en vormt een ernstige inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. Patiënten bevinden zich in een kwetsbare positie en moeten kunnen vertrouwen op strikte geheimhouding van hun gegevens.
De psycholoog handelde bewust in strijd met deze vertrouwensnormen. De frequentie van de inzage toont volgens de tuchtrechter aan dat er sprake was van een weloverwogen en aanhoudende overtreding. Dit maakt de ernst van de overtreding aanzienlijk groter.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Deze zaak geeft zorginstellingen en zorgverleners belangrijke aandachtspunten:
Zero-tolerance-beleid: Werkgevers kunnen, zelfs zonder directe klacht van de patiënt, juridische stappen ondernemen tegen ongeautoriseerde inzage. Dit signaleert zowel intern als extern het belang van strikte privacybescherming.
Strikte autorisatieprocessen: Technologische maatregelen zoals autorisatiematrices zijn essentieel, maar de naleving ervan moet actief worden gemonitord.
Bewustwording en opleiding: Regelmatige training over de juridische en ethische aspecten van inzage in medische dossiers is cruciaal om schendingen te voorkomen.
Conclusie
Het rechtmatig omgaan met
medische gegevens is een fundamentele verplichting in de gezondheidszorg. Deze tuchtzaak benadrukt hoe zwaar een inbreuk op de privacy kan wegen, zelfs wanneer dit voortkomt uit persoonlijke omstandigheden. Zorgverleners en instellingen moeten niet alleen de regels kennen, maar deze ook actief naleven en handhaven. Een solide privacybeleid en duidelijke meldstructuren zijn essentieel om het vertrouwen in de zorgsector te behouden.
ECLI:NL:TGZRZWO:2024:111
[post_title] => Onbevoegde inzage in medische dossiers: gevolgen en lessen voor zorgverleners
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => onbevoegde-inzage-in-medische-dossiers-gevolgen-en-lessen-voor-zorgverleners
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-29 11:26:29
[post_modified_gmt] => 2024-11-29 10:26:29
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44127
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 44122
[post_author] => 73
[post_date] => 2024-11-28 09:35:48
[post_date_gmt] => 2024-11-28 08:35:48
[post_content] => Op 4 oktober 2024 heeft het
Europees Hof van Justitie (HvJ) een baanbrekende uitspraak gedaan in zaak C-21/23, bekend als Lindenapotheke. De uitspraak werpt nieuw licht op twee belangrijke vraagstukken onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Enerzijds bevestigt het Hof dat organisaties onder bepaalde voorwaarden juridische stappen kunnen ondernemen tegen concurrenten bij schendingen van de
AVG. Anderzijds wordt verduidelijkt welke gegevens als “gezondheidsgegevens” worden beschouwd onder artikel 9 AVG, zelfs bij online verkoop van niet-voorschriftplichtige medicijnen. Wat betekent dit voor organisaties en organisaties en hoe vertaalt dit zich naar de praktijk? In deze blog leggen we het uit.
Achtergrondinformatie
De zaak ontstond uit een geschil tussen twee Duitse apothekers, waarvan één apotheekplichtige maar niet-receptplichtige geneesmiddelen verkocht via een online platform. De concurrerende apotheker stelde dat deze praktijk in strijd was met de AVG omdat gezondheidsgegevens van klanten werden verwerkt zonder expliciete toestemming.
De belangrijkste juridische vragen waren:
- Kunnen organisaties juridische stappen ondernemen tegen concurrenten vanwege AVG-overtredingen?
- Valt informatie zoals naam, adres en bestelde medicijnen onder “gezondheidsgegevens” in de zin van artikel 9 AVG?
Het HvJ heeft in deze zaak niet alleen verduidelijkt wat onder gezondheidsgegevens valt, maar ook de rechten van concurrenten onder nationale wetten erkend, mits voldaan wordt aan aanvullende voorwaarden.
Het recht van concurrenten om juridische stappen te ondernemen
Het Hof oordeelde dat concurrenten in specifieke gevallen juridische stappen kunnen ondernemen tegen AVG-overtredingen, ook al zijn ze zelf geen direct getroffen partij (zoals een betrokkene of verwerkingsverantwoordelijke). Dit is echter alleen mogelijk als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan:
Nationale regelgeving moet deze mogelijkheid toestaan: Het AVG-kader staat lidstaten toe nationale wetten te hebben die concurrenten de bevoegdheid geven om actie te ondernemen op basis van oneerlijke concurrentie. In Duitsland, waar deze zaak plaatsvond, is dit geregeld in de Wet tegen Oneerlijke Concurrentie (UWG). Nederland heeft vergelijkbare nationale regelgeving.
De overtreding moet een oneerlijke handelspraktijk vormen: De schending van de AVG moet ook neerkomen op een schending van regels die bedoeld zijn om de eerlijke concurrentie te beschermen. Dit betekent dat de overtreding een concurrentieel voordeel moet opleveren ten koste van andere organisaties.
Er moet sprake zijn van schade: De concurrent moet kunnen aantonen dat de overtreding daadwerkelijk een impact heeft gehad op de concurrentiepositie, bijvoorbeeld door een ongelijk speelveld te creëren.
Definitie en verwerking van gezondheidsgegevens
Een andere sleuteloverweging in deze zaak was de vraag of gegevens zoals naam, adres en bestelde medicijnen als "gezondheidsgegevens" onder artikel 9 AVG vallen. Het Hof maakte een aantal belangrijke interpretaties:
Brede definitie van gezondheidsgegevens: Gegevens worden als gezondheidsgegevens beschouwd als er, door associatie of afleiding, conclusies kunnen worden getrokken over de gezondheidstoestand van een persoon. Het bestellen van medicijnen kan er bijvoorbeeld wijzen op specifieke aandoeningen of behoeften van een klant.
Geen verschil tussen receptplichtige en niet-receptplichtige medicijnen: Ook bij niet-receptplichtige geneesmiddelen kunnen de bestelinformatie en gerelateerde gegevens gezondheidsgegevens van de klant onthullen. Dit betekent dat expliciete toestemming nodig is, ongeacht het type medicijn.
Bescherming strekt zich uit tot indirecte gezondheidsinformatie: Het Hof oordeelde dat het risico dat de betreffende persoonsgegevens indirect inzicht geven in de gezondheidstoestand voldoende is om deze gegevens als gezondheidsgegevens te kwalificeren. Dit voorkomt dat gevoelige informatie onbeschermd blijft door een te strikte interpretatie van de term ‘gezondheidsgegevens’.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Deze uitspraak heeft grote gevolgen voor de praktijk:
Compliance voor online verkopers: Organisaties die geneesmiddelen (zelfs niet-receptplichtige) online verkopen, moeten expliciete toestemming vragen voor de verwerking van klantgegevens. Dit geldt ook als de producten worden verkocht via platforms van derden zoals Amazon.
Toegenomen risico op rechtszaken: Organisaties lopen nu ook risico op civiele procedures door concurrenten, naast de risico’s op sancties van toezichthouders,. Dit maakt strikte naleving van de AVG cruciaal.
Herziening van processen: Organisaties imoeten hun dataverwerkingsprocessen evalueren en zo nodig aanpassen om te voldoen aan de AVG, vooral wanneer het gaat om de verwerking van gezondheidsgegevens.
Bredere implicaties voor concurrentie: De uitspraak benadrukt de nauwe verbinding tussen gegevensbescherming en eerlijke concurrentie, waardoor concurrenten nu een nieuwe tool hebben om marktnormen te handhaven.
Conclusie
De uitspraak van het HvJ in de Lindenapotheke-zaak versterkt de positie van concurrenten bij het afdwingen van eerlijke concurrentie en gegevensbeschermingsregels. Dit is niet alleen een signaal voor organisaties in
de gezondheidssector, maar voor elke onderneming die gevoelige gegevens verwerkt. Het biedt extra bescherming voor betrokkenen, terwijl het organisaties verplicht om transparant en compliant te zijn in hun dataverwerkingspraktijken.
Bent u actief in de gezondheidssector of verwerkt u gevoelige gegevens?
Neem contact op met onze experts voor een grondige AVG-compliance check. Vermijd juridische risico’s en versterk uw concurrentiepositie door juist een solide privacybeleid te hanteren, in plaats van persoonsgegevens onrechtmatig te verwerken.
[post_title] => Kunnen concurrenten juridische stappen ondernemen tegen AVG-overtredingen?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => kunnen-concurrenten-juridische-stappen-ondernemen-tegen-avg-overtredingen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-28 09:35:48
[post_modified_gmt] => 2024-11-28 08:35:48
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44122
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 44116
[post_author] => 71
[post_date] => 2024-11-27 13:49:28
[post_date_gmt] => 2024-11-27 12:49:28
[post_content] => Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Rabobank en Stichting Greenpeace Nederland. De zaak draait om
het portretrecht van de CEO van de Rabobank en het gebruik van een in opdracht gemaakte portret in het kader van vrijheid van meningsuiting.
Portretrecht vs. vrijheid van meningsuiting
Rabobank stelde dat Greenpeace
inbreuk maakte op het portretrecht van haar bestuursvoorzitter Stefaan Decraene. In een campagne van Greenpeace werden in opdracht gemaakte foto’s van Decraene gebruikt op grote “Wanted”-spandoeken, posters, stickers, video's en social media-uitingen waarin de CEO werd opgeroepen om ontbossing te stoppen. De Rabobank eiste dat Greenpeace ieder gebruik van het portret van Decraene zou staken, een rectificatie zou plaatsen en dat het portretrecht in de toekomst niet meer geschonden zou worden.
De rechtbank erkende dat het gebruik van het portret zonder toestemming
in principe onrechtmatig kan zijn. Maar of het in dit specifieke geval onrechtmatig was, hangt af van een belangenafweging. Daarbij gaat het om:
- de bescherming van de privésfeer (in dit geval de privacy van de CEO)
- de vrijheid van meningsuiting (in dit geval de mogelijkheid van Greenpeace om zich openbaar uit te laten over misstanden in het algemeen belang van het publiek).
Kritiek op Decraene valt binnen grenzen vrijheid van meningsuiting
De rechter oordeelde dat
de uitingen van Greenpeace, hoewel ze persoonlijk gericht waren op de CEO, binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting vallen. Ook als ze beledigen, shockeren of verstoren. Actiegroepen zoals Greenpeace hebben een hogere bescherming van vrijheid van meningsuiting wegens hun grote publieke rol.
Decraene moet bovendien als publiek figuur enige inmenging in zijn privésfeer accepteren, vooral als deze kritiek raakt aan zijn professionele rol. Hoge bomen vangen nu eenmaal veel wind. De voorzieningenrechter wees alle vorderingen van Rabobank af en veroordeelde de bank tot betaling van de proceskosten van Greenpeace.
Wat betekent dit voor ondernemingen?
Bestuurders van grotere bedrijven genieten minder bescherming tegen publieke kritiek, vooral wanneer deze betrekking heeft op hun zakelijke rol. Portretten van belangrijke personen kunnen in het kader van maatschappelijke kritiek rechtmatig gebruikt worden. Dat uitingen van maatschappelijke organisaties of concurrenten al snel persoonlijk aanvoelen, maakt ze nog niet onrechtmatig. Er zal altijd
een belangenafweging tussen privacy en vrijheid van meningsuiting nodig zijn.
Wilt u weten of en hoe u uw reputatie en/of privacy kunt beschermen, of wilt u advies over het voeren van een effectieve juridische strategie in vergelijkbare situaties? Ons advocatenkantoor staat klaar om u te adviseren over bij te staan
privacy,
portretrecht en aanverwante zaken.
[post_title] => Portretrecht vs. vrijheid van meningsuiting: Rabobank verliest kort geding tegen Greenpeace
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => portretrecht-vs-vrijheid-van-meningsuiting-rabobank-verliest-kort-geding-tegen-greenpeace
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-27 13:49:28
[post_modified_gmt] => 2024-11-27 12:49:28
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44116
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 44104
[post_author] => 71
[post_date] => 2024-11-26 09:50:21
[post_date_gmt] => 2024-11-26 08:50:21
[post_content] => Als auteursrechthebbende wil je jouw
intellectuele eigendom beschermen, maar wat doe je als iemand zonder toestemming jouw werk op sociale media deelt? Je zou graag de desbetreffende persoon natuurlijk kunnen aanspreken op
auteursrechtinbreuk – ware het niet dat veel personen zich verschuilen achter een account. Een vonnis van de Rechtbank Overijssel biedt inzichten over hoe je dergelijke inbreuken kunt aanpakken.
Filmpjes op YouTube
In de casus waar dit vonnis over gaat, werden filmpjes van Lens Media via een account op YouTube gedeeld. Omdat
het sociale media-account anoniem was, bemoeilijkte dat het opsporen van de inbreukmaker. Lens Media stapte naar de rechter om hier iets aan te doen en eiste dat Google de gegevens van de inbreukmaker met haar zou delen.
Voorwaarden voor verstrekken van gebruikersgegevens
In Nederland wordt via artikel 843a van de Wet op Rechtsvordering (Rv) onder meer de mogelijkheid geboden om
organisaties en platforms zoals Google te verplichten om gebruikersgegevens te verstrekken. Je moet dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen, die zijn opgesteld door de Hoge Raad in de zaak Lycos/Pessers:
- Je moet een rechtmatig belang hebben.
- Het verzoek moet zien op specifieke informatie.
- De verzochte informatie moet zien op een rechtsbetrekking waarbij Lens Media partij is.
- Google moet de specifieke informatie tot haar beschikking hebben.
Rechtmatig belang
Uiteraard werd door YouTube aangevochten dat Lens Media een rechtmatig belang had bij het verkrijgen van
de gebruikersgegevens. Lens Media wist volgens de rechtbank echter voldoende te onderbouwen dat ze als auteursrechthebbende door het plaatsen van de filmpjes door deze gebruiker schade had ondervonden geschat op € 21.000,00.
Specifieke informatie
Lens verzocht om naam, telefoonnummer of e-mail en IP-adressen inclusief geboortedatum (voor het geval een naam veel voorkomt) en “alle overige gegevens waar Google over beschikt en waarmee de identiteit kan worden vastgesteld”. Deze “
overige gegevens” vond Google te vaag en de rechtbank was het daarmee eens. De specifieke gegevens zoals de naam moesten echter wel overlegd worden, ook nu Google deze specifieke informatie ook werkelijk onder zich heeft (de laatste van de bovenstaande voorwaarden).
Rechtsbetrekking
Lens Media voldeed ook aan de derde voorwaarde. Ze had volgens de rechter voldoende aannemelijk gemaakt partij te zijn bij de rechtsbetrekking waar deze rechtszaak over ging. Uiteindelijk voldeed Lens Media dus voldoende aan
de voorwaarden om (een deel van de) gebruikersgegevens van Google te kunnen eisen en de inbreukmaker aan te spreken.
Conclusie
De uitspraak van de Rechtbank Overijssel benadrukt dat rechthebbenden potentieel met artikel 843a Rv een sterk juridisch kader hebben om hun rechten te beschermen. Een tussenpersoon als Google kan niet zomaar weigeren om gegevens te verstrekken. Deze uitspraak sluit dus prima aan bij het arrest Lycos/Pessers, dat ervoor heeft gezorgd dat rechthebbenden niet met lege handen staan als
de handelingen anoniem online verricht worden. Het is wel belangrijk om je goed voor te bereiden en aan de in deze blog genoemde voorwaarden te voldoen. Onze
juridische experts kunnen je bijstaan met je vragen over auteursrecht.
[post_title] => Auteursrechtinbreuk op social media door anonieme partijen
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => auteursrechtinbreuk-op-social-media-door-anonieme-partijen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-26 09:50:21
[post_modified_gmt] => 2024-11-26 08:50:21
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44104
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 44173
[post_author] => 39
[post_date] => 2024-12-11 09:47:28
[post_date_gmt] => 2024-12-11 08:47:28
[post_content] => Recente rechtspraak laat het belang van goed contracteren en consumentenbescherming weer eens blijken. Zo heeft de
Raad van Arbitrage in bouwgeschillen september 2024 geoordeeld dat een afwijking van
de Woningborg modelovereenkomst ten nadele van de opdrachtgever nietig, dan wel zonder rechtsgevolg is. Daarnaast heeft de
rechtbank Zeeland-West-Brabant in augustus 2024 bepaald dat het uitsluiten van verrekening van ondermaat bij consumenten als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt. Hoe de Raad van Arbitrage en de rechtbank tot deze oordelen zijn gekomen legt Michael de Marco, advocaat vastgoed en omgeving uit.
Raad van Arbitrage: afwijking van modelovereenkomsten
Feiten
De aannemer had in de aannemingsovereenkomst de start van de overeengekomen bouwtijd gewijzigd naar
‘na gereedkoming van de beganegrondvloer van het gebouw’, een en ander waardoor de contractuele korting wegens bouwtijdoverschrijding – ten nadele van de opdrachtgever – werd beperkt. Meer specifiek wijkt de aannemer af van het in artikel 5 van de Woningborg modelovereenkomst opgenomen startpunt van het rekenen van de bouwtijd zijnde:
‘vanaf de aanvang van de bouw van het gebouw’.
Een dergelijke afwijking is niet zomaar toegelaten. In artikel 11 Woningborg modelovereenkomst is immers opgenomen dat afwijkingen van het model ten nadele van de opdrachtgever nietig zijn, met uitzondering van bedingen die vooraf uitdrukkelijk door Woningborg zijn goedgekeurd. De aannemer had geen voorafgaande uitdrukkelijk verleende toestemming van Woningborg verkregen. Dit betekent dat – volgens de overeenkomst - de bepaling nietig is.
De aannemer had aangevoerd dat nietigheid is voorbehouden aan de in de wet genoemde gevallen. De Raad van Arbitrage volgt de aannemer hierin, echter gezien de bedoeling van partijen moet het woord ‘nietigheid’ worden uitgelegd als ‘zonder rechtsgevolg’.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant: uitsluiten van verhaalsmogelijkheden bij ondermaat
Feiten
Vanuit een besloten vennootschap werd een woning aan een consumentkoper verkocht met bouwgrond ter grootte van 502 m2. In werkelijkheid bleek dit 488,48 m2 te zijn: een afwijking van 2,7%. De consumentkoper reclameert zich bij de verkoper ten aanzien van deze ondermaat. De verkoper beroept zich op de in artikel 2 koopovereenkomst onder- en overmaatbepaling, waarin is bepaald dat verschillen in de werkelijke grootte van het verkochte perceel geen aanleiding geeft tot enige rechtsvordering. De consumentkoper is het hier niet mee eens, en wendt zich tot de rechter.
Vernietiging artikel 2 koopovereenkomst
De rechter acht het in de eerste plaats van belang dat de onder- en overmaatbepaling een algemene voorwaarde is in de zin van artikel 6:231 van het Burgerlijk Wetboek. Partijen hebben immers niet over de inhoud van het beding onderhandeld noch gesproken. Bovendien hanteert de verkoper een dergelijk beding in iedere koopovereenkomst die hij sluit.
Nu de woning bedrijfsmatig aan een consumentkoper is verkocht, toetst de rechter het beding (ambtshalve) aan de Richtlijn Oneerlijke Bedingen (Richlijn 93/13 EEG).
De rechter overweegt dat het beding onredelijk bezwarend is, omdat het beding uitsluit dat koper een rechtsvordering kan instellen, niet alleen een marginale ondermaat, maar bij iedere ondermaat. Verder geeft het beding geen enkel zicht op compensatie of een andere remedie. De rechter is van oordeel dat de verkoper niet mocht verwachten dat de koper het beding zou accepteren als daarover zou zijn onderhandeld. Dit leidt ertoe dat de rechter het betreffende beding vernietigt, waardoor de deur openstaat voor schadevergoeding ter compensatie van de ontbrekende vierkante meters.
Voer voor discussie
Opvallend is dat de rechter geen aandacht geeft aan artikel 7:17 lid 6 BW. In dit artikel is bepaald dat bij de koop van een onroerende zaak de vermelding van oppervlakte slechts bedoeld is als aanduiding, zonder dat de zaak daaraan behoeft te voldoen. Verder heeft het
gerechtshof 's-Hertogenbosch in 2020 bepaald dat een afwijking van 0.94% van het gekochte geen substantiële afwijking is. Het is dus de vraag of de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant standhoudt in eventueel hoger beroep bij dit hof.
Conclusie
De in dit blog aangehaalde uitspraken brengen weer eens onder de aandacht dat bij overeenkomsten met consumenten vooraf goed nagedacht moet worden over de wijze van contracteren en de inhoud van eventuele afwijkende bedingen.
Onze sectie Vastgoed en Omgeving helpt u graag bij het opstellen van koop-/aannemingsovereenkomsten.
Artikel is geschreven door
Michael de Marco en
Mika Veldhuis.
[post_title] => Contractueel afwijken in bouw- en koopovereenkomsten gaat niet zomaar
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => contractueel-afwijken-in-bouw-en-koopovereenkomsten-gaat-niet-zomaar
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-11 09:55:10
[post_modified_gmt] => 2024-12-11 08:55:10
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44173
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1412
[max_num_pages] => 142
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] =>
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 7decfeb1ad2ba5ddb922b55757854701
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Recente rechtspraak laat het belang van goed contracteren en consumentenbescherming weer eens blijken. Zo heeft de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen september 2024 geoordeeld dat een afwijking van de Woningborg...
Lees meer
In november zijn er weer veel interessante uitspraken gedaan over de Omgevingswet. In het kader van onze jurisprudentiereeks bespreken wij een aantal belangrijke uitspraken. Een aantal handhavingszaken waren aan de...
Lees meer
De rechtbank Den Haag heeft onlangs een interessante uitspraak gedaan in een zaak over merkinbreuk in de beauty-industrie.[1] Centraal stond een geschil tussen L’Oréal, houder van het wereldwijd bekende merk...
Lees meer
Bij een octrooi wordt vaak gedacht aan complexe technologie, zoals medische apparatuur of software. Maar ook iets alledaags zoals chocolade kan profiteren van bescherming via een octrooi? Mars Inc. bewees...
Lees meer
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn...
Lees meer
Verhuurders kunnen opgelucht ademhalen. De Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat een opslagbeding van maximaal 3% boven op CPI niet oneerlijk is. Hiermee worden massaclaims van huurders voorkomen. Prejudiciële vragen...
Lees meer
Het inzien van medische dossiers zonder rechtmatige grondslag is een serieuze schending van de privacy van patiënten. Een recente tuchtzaak waarin een GZ-psycholoog zonder behandelrelatie meerdere malen een patiëntendossier raadpleegde,...
Lees meer
Op 4 oktober 2024 heeft het Europees Hof van Justitie (HvJ) een baanbrekende uitspraak gedaan in zaak C-21/23, bekend als Lindenapotheke. De uitspraak werpt nieuw licht op twee belangrijke vraagstukken...
Lees meer
Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Rabobank en Stichting Greenpeace Nederland. De zaak draait om het portretrecht van de CEO...
Lees meer
Als auteursrechthebbende wil je jouw intellectuele eigendom beschermen, maar wat doe je als iemand zonder toestemming jouw werk op sociale media deelt? Je zou graag de desbetreffende persoon natuurlijk kunnen...
Lees meer