SyRI wetgeving in strijd met EVRM
Voor het toeslagenschandaal had de overheid al eerder problemen met haar methodes om fraudeurs te vinden. Op 2 februari 2020 oordeelde de rechter namelijk dat de SyRI-wetgeving, systeem Risico Indicatie, waarmee de overheid allerlei vormen van fraude probeerde te voorkomen en te bestrijden, in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten voor de Mens (EVRM). De rechtzaak tegen de staat werd in 2018 gestart door onder andere het Nederlandse Juristen Comité voor de Mensenrechten en FNV. Zij claimden dat de wetgeving in strijd is met meerdere internationale verdragen, waaronder artikel 8 van het EVRM, waarin het recht op respect voor het privéleven wordt beschermd.
Het beoordelingskader
De rechter heeft de wetgeving uiteindelijk onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 8 EVRM. Artikel 8 bevat in haar tweede lid een clausule waar overheden zich op kunnen beroepen om een inbreuk op het privéleven te rechtvaardigen. De inbreuk moet wel aan een aantal eisen voldoen. Hij moet een basis hebben in de wet, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en onder een van de specifieke doelen vallen die in het tweede lid genoemd worden.
De afwegingen van de rechter
De rechter oordeelde dat de afweging die gemaakt moet worden voor de noodzaak, de balans tussen de inbreuk en het gediende belang, geen inbreuk op de schaal van de SyRI-wetgeving rechtvaardigde. Voor het maken van de afweging waren er twee factoren die de rechter zwaar meenam. Ten eerste geeft de rechter aan dat Nederland, als ondertekenaar van het EVRM, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft bij de toepassing van nieuwe technologieën, zoals geautomatiseerde besluitvorming. Er moet extra worden gelet op voordelen van de technologie tegenover de inbreuk van die technologie en dat is bij SyRI dus niet voldoende gebeurd. Ten tweede moet een inbreuk op het privéleven gerechtvaardigd worden en daarvoor moeten de regels voor het inzetten van die inbreuk inzichtelijk en controleerbaar zijn. Ook dit was bij SyRI niet het geval, omdat de beslisstappen van de software niet openbaar zijn gemaakt.
Waarom het EVRM en niet de grondwet?
Nu zou je je af kunnen vragen waarom de partijen zich beroepen op het EVRM en niet gewoon op de grondwet, daar is namelijk in artikel 10 ook een recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer opgenomen. De reden dat de partijen zich hier niet op beroepen is dat de Nederlandse rechter wetten die door de Staten-Generaal zijn gemaakt, niet mag toetsen aan de Grondwet (dit staat in artikel 120 van de Grondwet.) Echter moet de rechter wetten die in strijd met internationale verdragen zijn onder sommige omstandigheden onverbindend verklaren (artikel 93 en 94 Grondwet). Daarom gebruiken de partijen dus het EVRM en niet de Grondwet.