Algemene Voorwaarden, een terugkerend thema
Vrijwel elke onderneming gebruikt algemene voorwaarden die op elke overeenkomst van toepassing zijn. Toch krijgen de algemene voorwaarden bij het sluiten van een overeenkomst niet altijd de aandacht die ze verdienen. Het gaat ondernemers hoofdzakelijk om de kernbedingen in de overeenkomst en dan zijn de algemene voorwaarden een beetje “bijzaak”. Bovendien is er één keer goed nagedacht over de inhoud en dat hoeft toch niet elke keer opnieuw te gebeuren? Deze gedachte leidt niet zelden tot problemen als de algemene voorwaarden ingeroepen moeten worden. In mijn civiele procespraktijk maak ik het geregeld mee dat de ondernemer denkt dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, terwijl dat strikt genomen niet zo is. Dat is een processuele truc nodig om het gebrek te helen, maar erg gemakkelijk is het niet. Het gaat in een geschil dus niet zo vaak fout op de inhoud van algemene voorwaarden, maar wel op het gebruik ervan. Onlangs heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan over een situatie waarin strikt genomen de algemene voorwaarden niet van toepassing waren, maar ze toch van toepassing geacht werden. Daarover gaat dit artikel, voorafgegaan door een algemene inleiding over hoe algemene voorwaarden gehanteerd moeten worden.
De wettelijke regeling
In boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (titel 5, afdeling 3, artt. 231 e.v.) is de regeling over algemene voorwaarden opgenomen. Een deel van die bepalingen is van consumentenrecht en dat is niet het onderwerp van dit artikel. Algemene voorwaarden worden vaak gezien als “kleine lettertjes”, terwijl ze, gezien de invloed op de uitleg en uitwerking van een overeenkomst, beter als grote letters gezien kunnen worden. Kernbedingen in een overeenkomst regelen de kern van een prestatie, dat zijn hoofdzaken. Te denken valt aan het product, de dienst, de prijs, de levering. In algemene voorwaarden worden zaken geregeld zoals de wijze van betaling, leveringstermijnen, aansprakelijkheid, uitsluiting of beperking daarvan, garanties, eigendomsvoorbehoud, beëindiging van de overeenkomst en de bevoegdheid van de rechter. Deze zaken onderscheiden zich qua belang niet van de kernbedingen, maar verschillen daarvan in de zin dat ze herhaaldelijk in dezelfde vorm op verschillende overeenkomsten van toepassing zijn. Wanneer een geschil ontstaat over een overeenkomst, zal een rechter eerst kijken naar de kernbedingen, daarna naar hetgeen in de algemene voorwaarden overeengekomen is. Om daaraan toe te komen, is het van belang dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst die in geschil is. Als de algemene voorwaarden gebruikt worden, maar in geval van een geschil niet op de betreffende overeenkomst van toepassing zijn, heeft het gebruik ervan immers geen zin.
De wet geeft een duidelijke richtlijn hoe een gebruiker van algemene voorwaarden ervoor kan zorgen dat ze steeds op de hoofdovereenkomsten van toepassing zijn. Dat begint ermee dat in de hoofdovereenkomst zelf de algemene voorwaarden van toepassing moeten worden verklaard. Net als de prijs, en het product, moeten ook de algemene voorwaarden overeengekomen worden door aanbod en aanvaarding. Als in een offerte de aanbieder van een product verklaart dat op die offerte en de daaruit voortvloeiende overeenkomst de algemene voorwaarden van toepassing zijn, dan gelden die als integraal onderdeel van de overeenkomst. De wederpartij kan zich er dan later niet op beroepen dat hij de inhoud van bepaalde voorwaarden niet kende, behoudens de mogelijkheid van vernietiging.
Algemene voorwaarden zijn vernietigbaar als ze voor de wederpartij onredelijk bezwarend zijn of als de gebruiker niet een redelijke mogelijkheid geboden heeft om er kennis van te nemen. Het laatste wordt in de wet verder uitgewerkt. Om aan het geven van een redelijke mogelijkheid om kennis te nemen van de algemene voorwaarden te voldoen, geeft de wet 3 mogelijkheden:
- De gebruiker stelt de voorwaarden vóór of bij het aangaan van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand;
- De gebruiker biedt de voorwaarden elektronisch aan met de mogelijkheid tot opslag en latere raadpleging;
- De gebruiker maakt vóór of bij het sluiten van de overeenkomst kenbaar dat de voorwaarden ter inzage liggen en dat ze op eerste verzoek aan de wederpartij worden verstrekt, als ter hand stellen redelijkerwijze niet mogelijk is.
Er zijn uitzonderingen op de verplichting om bij élke overeenkomst de voorwaarden opnieuw ter hand te stellen. Voor grote ondernemingen als wederpartij (meer dan 50 werknemers of een gepubliceerde jaarrekening) geldt alleen een verwijzingsplicht, waarna het aan de wederpartij zelf is zich te vergewissen van de inhoud van de voorwaarden. Ook bij professionele partijen die herhaaldelijk zaken doen met elkaar, is het niet nodig de voorwaarden steeds opnieuw ter hand te stellen, mits bij het sluiten van de eerste overeenkomst de wederpartij wel op juiste wijze de algemene voorwaarden aanvaard heeft en er de beschikking over gekregen heeft. Voor zakelijke dienstverleners geldt de uitzondering dat de voorwaarden via een website ter beschikking gesteld mogen worden, mits de verwijzing actief gebeurt en op elke pagina van de website een link staat voor toegang tot de voorwaarden.
Bekendheid met de voorwaarden
Bij het toepassen van algemene voorwaarden draait het dus om bekendheid van de wederpartij met de inhoud van de voorwaarden van de gebruiker. Of de wederpartij werkelijk bekend is met de inhoud is niet de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Die hoeft er alleen voor te zorgen dat de wederpartij er kennis van heeft kúnnen nemen. Om er zeker van te zijn dat daar op enig moment geen discussie over ontstaat, is het zinvol de algemene voorwaarden mee te sturen met een offerte, of ze daarvan deel uit te laten maken. Die offerte moet dat ondertekend retour gestuurd worden, met een paraaf op alle pagina’s, inclusief die van de algemene voorwaarden. Als daarna vervolg overeenkomsten gesloten worden tussen dezelfde gebruiker en wederpartij, is die procedure bij de eerste overeenkomst voldoende, tot het moment dat de wederpartij aangeeft dat de voorwaarden niet langer tussen hen gelden, of de gebruiker tussentijds de voorwaarden aanpast.
De rechtspraak over de (niet-)toepasselijkheid van algemene voorwaarden is talrijk, maar soms moet de Hoge raad er toch nog aan te pas komen om een rechtsvraag daarover te beantwoorden. Zo gebeurde dat ook in de zaak die leidde tot de uitspraak van 11 november 2022 tussen twee professionele partijen (HR 11-11-2022; ECLI:NL:HR:2022:1599: De Eendracht/verweerder).
De eendracht is een veevoercoöperatie, verweerder leverancier van diervoedergrondstoffen. In een periode van 7 jaar hebben deze partijen 93 overeenkomsten gesloten voor de levering van grondstoffen door verweerder aan De Eendracht. In april en juni 2014 worden twee overeenkomsten mondeling gesloten, die achteraf per e-mail door verweerder aan de Eendracht worden bevestigd. Onderaan die e-mail verklaart verweerder haar algemene voorwaarden van toepassing. Dat zijn de “Conditiën van de Nederlandse Handel in Granen en Diervoedergrondstoffen”(CNGD). Dit zijn branchevoorwaarden die algemeen gebruikelijk zijn in de branche waar zowel verweerder als de eendracht werkzaam in zijn. In de voorwaarden staat een arbitragebeding voor het beslechten van geschillen.
Met de levering op grond van de genoemde twee overeenkomsten gaat het mis. De Eendracht wordt door haar afnemer gedagvaard voor schadevergoeding en roept verweerder in vrijwaring op. Die roept de onbevoegdheid van de rechtbank in op grond van het arbitragebeding. De Eendracht vernietigt de arbitrageclausule omdat de CNGD volgens haar niet van toepassing zijn, omdat verweerder die niet aan de Eendracht ter hand gesteld heeft vóór of bij het aangaan van de overeenkomsten. De rechtbank volgt De Eendracht daarin en wijst de incidentele vordering van verweerder af door zich bevoegd te verklaren van de vordering kennis te nemen.
Het gerechtshof gaat daar niet in mee en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Vast staat dat verweerder de CNGD niet aan De Eendracht ter hand gesteld heeft en dat De Eendracht in beginsel een beroep op vernietiging van het arbitraal beding toekomt. Dat is in dit geval echter anders volgens het hof. De directeur van De Eendracht heeft in 2012 namelijk de zogeheten “graancursus” gevolgd, waarin de CNGD en het arbitragebeding uitgebreid aan bod komen. De directeur mag dus bekend verondersteld worden met de inhoud van de voorwaarden en die bekendheid kan aan De Eendracht toegerekend worden. Omdat De Eendracht op het moment van het sluiten van de overeenkomst bekend was met de CNGD en bovendien zelf die voorwaarden ook gebruikt, is aan de ratio van artikel 6:234 BW voldaan en kan dus geen beroep gedaan worden op de vernietiging van het arbitragebeding.
De Eendracht gaat in cassatie. De Hoge Raad geeft haar weliswaar gelijk op het punt dat het hof in haar overwegingen had moeten betrekken dat de eendracht de toepasselijkheid van de CNGD betwist had, maar toch sneuvelt de zaak op een andere grond. De Eendracht en verweerder hadden een lange handelsrelatie en hadden al een groot aantal overeenkomsten gesloten, waarbij verweerder steeds de CNGD van toepassing verklaard had. Ook in de bevestiging van de twee gewraakte overeenkomsten had De Eendracht de voorwaarden geaccepteerd, door er niet tegen te protesteren. Dat maakt dat de Eendracht de voorwaarden heeft geaccepteerd, althans dat verweerder daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen.
Nu de Hoge Raad de toepasselijkheid van de CNGD en het arbitragebeding aangenomen had, kon hij ook afrekenen met het argument van De Eendracht dat verweerder die niet aan De Eendracht ter hand gesteld had. De Hoge raad overweegt: “Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van artikel 6:234 BW brengt mee dat aan de strekking van de in die bepaling vervatte regeling eveneens recht wordt gedaan, indien de wederpartij zich tegenover de gebruiker niet op vernietigbaarheid kan beroepen, wanneer zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn (de bekendheidsuitzondering)”.
De bekendheidsuitzondering berust erop dat wanneer de wederpartij bekend is of geacht kan worden bekend te zijn met de algemene voorwaarden van de gebruiker of een daarin voorkomend beding, recht gedaan wordt aan de strekking van artikel 6:234 BW, ook al is die bekendheid niet ontstaan door toedoen van de gebruiker, maar die bekendheid op andere wijze is ontstaan.
De Hoge Raad past een redelijkheidscorrectie toe op de werking van artikel 6:234 BW door de ratio en de strekking van dat artikel uit te leggen in het voordeel van de gebruiker. Als de omstandigheden van het geval een beroep op deze bekendheidsuitzondering toelaten, kan dat een redding zijn voor de gebruiker van algemene voorwaarden, terwijl die strikt genomen niet zouden gelden. Dit voelt comfortabel en redelijk.