Bouw van een windturbine? Check ook de provinciale regels!
Bij besluit van 12 november 2013 heeft het college van B&W van Schagen geweigerd om appellant een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een windturbine. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 juni 2015 uitspraak gedaan (zaaknummer 201405413/1/A1).
Casus & uitspraak
Het bouwplan voorziet in het oprichten van een windturbine met een ashoogte en een rotordiameter van 20 meter. De totale hoogte van de windturbine is 30 meter en de capaciteit van de windturbine bedraagt 100 kW. Het college heeft op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang bezien met het tweede lid van dat artikel de omgevingsvergunning geweigerd, nu vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet niet mogelijk is. Volgens het college is het bouwplan in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: de Ruimtelijke Verordening) en is afwijking van de in de Ruimtelijke Verordening gestelde regels niet mogelijk.
Appellant betoogt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen ontheffing als bedoeld in artikel 34 van de provinciale Ruimtelijke Verordening heeft aangevraagd bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en zonder aanvraag van ontheffing de omgevingsvergunning niet heeft kunnen weigeren. Hij voert aan dat aan de weigering een omgevingsvergunning te verlenen geen zorgvuldige belangenafweging ten grondslag is gelegd, dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld en dat het college bij zijn besluitvorming aansluiting had moeten zoeken bij een gelijksoortige verordening vastgesteld door de provinciale staten van de provincie Gelderland. De windturbine is bedoeld om op een milieuvriendelijke en duurzame manier energie voor zijn agrarisch bedrijf op te wekken, aldus appellant.
Het bouwplan is niet in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het bouwplan is in strijd met de Ruimtelijke Verordening en doen de uitzonderingen op dat verbod zich in dit geval niet voor. De omgevingsvergunning, waarover appellant wenst te beschikken, kan slechts worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover de in de Ruimtelijke Verordening betrokken regels afwijking van in dit geval het verbod een windturbine op te richten toestaan.
Daargelaten of met toepassing van artikel 34 van de Ruimtelijke Verordening een als verklaring van geen bedenkingen geldende ontheffing kan worden verleend van het bouwverbod als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van die Verordening, is de Afdeling van oordeel dat het college, alvorens de omgevingsvergunning te weigeren, in dit geval niet zonder meer gehouden was ontheffing aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland te vragen.
Gelet op de bewoordingen van artikel 34 van de Ruimtelijke Verordening is het in de eerste plaats aan het college om te motiveren dat en in hoeverre de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wordt belemmerd door de in artikel 32 van de Ruimtelijke Verordening gestelde regels. Het college heeft zich, gelet op het bij de rechtbank gevoerde verweer, op het standpunt gesteld dat de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid door de regels van de Ruimtelijke Verordening inzake windturbines niet wordt belemmerd, nu in nieuwe bestemmingsplannen in de gemeente Schagen geen solitaire windturbines meer bij recht zijn toegestaan, zoals de Ruimtelijke Verordening in artikel 32 ook voorschrijft.
Het college wijst er voorts op dat in dit geval geen zwaarwegende maatschappelijke belangen spelen die nopen tot afwijken van de regels uit de Ruimtelijke Verordening. Onder deze omstandigheden bestond voor het college geen aanleiding een ontheffing als bedoeld in artikel 34 van de Ruimtelijke Verordening bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan te vragen. Nu vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, niet mogelijk is, heeft het college, gelet op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, gelezen in samenhang met het tweede lid van dat artikel, de gevraagde omgevingsvergunning terecht geweigerd.
Kortom
Volsta derhalve bij een bouwplan als de onderhavige, waarbij het om een aanzienlijke windturbine gaat, niet alleen de toetsing van het gemeentelijk bestemmingsplan maar analyseer ook de relevante provinciale regelgeving.
Zie ook branche Water & Energie