De bodemverhuurconstructie heeft zijn langste tijd gehad

26 feb 2013

Banken plegen kapitaalintensieve bedrijven nogal eens te financieren op de zekerheid die geboden kan worden in de vorm van een pandrecht op de machines. Vrijwel altijd zijn die machines te kwalificeren als bodemzaken. De fiscus heeft daarop een bodemvoorrecht en als de fiscus vóór een faillissement bodembeslag gelegd heeft gaat dat voor het pandrecht van de bank. Dat maakt het voor banken niet interessant om dergelijke financieringen aan te bieden, maar daar heeft de praktijk iets op gevonden in de vorm van de bodemverhuurconstructie. Daarmee kan de bank de bodem van de belastingplichtige onder de zaken vandaan trekken en kan ze zich bij voorrang boven de fiscus verhalen op de opbrengst. Deze oplossing werd door de Hoge Raad gedoogd maar was het Ministerie van Financiën natuurlijk een doorn in het oog.

Daarom is in het Belastingplan 2013 de Invorderingswet 1990 aangepast met een nieuw artikel 22 bis. In lid 2 van dat artikel is opgenomen dat houders van pandrechten of overige derden, die geheel of gedeeltelijk recht hebben op een bodemzaak, gehouden zijn de belastingdienst mededeling te doen van het voornemen hun rechten met betrekking tot deze bodemzaak uit te oefenen, dan wel van het voornemen enigerlei andere handelingen te verrichten of te laten verrichten waardoor die zaak niet meer kwalificeert als bodemzaak. Daarna heeft de fiscus vier weken de tijd om te beslissen of hij al dan niet overgaat tot uitoefening van zijn bodemrecht. Pandhouders, leasemaatschappijen en leveranciers onder eigendomsvoorbehoud dienen zich gedurende die periode te onthouden van het uitoefenen van hun rechten. Doen zij geen melding dan zijn ze verplicht de executiewaarde van de bodemzaak af te dragen aan de fiscus, tot maximaal het bedrag van de belastingschuld van de belastingschuldige. De regeling is al vanaf 1 januari 2013 van toepassing op nieuwe gevallen, maar voor bestaande gevallen geldt een overgangstermijn van drie maanden.
Vóór 1 april mag de zekerheidsgerechtigde dus nog rechten uitoefenen zonder de verplichte melding aan de fiscus.

Op de nieuwe regeling is veel kritiek gekomen, ondermeer door van Raad van State. Hij is van mening dat dergelijke ingrijpende regelingen voorafgegaan moeten worden door een inhoudelijk debat over het bodemvoorrecht. Dit klemt te meer omdat de regeling haastwerk is geweest met het oog op het binnen halen van meer belasting. Desondanks is de regeling per 1 januari 2013 van kracht. Maatschappelijke organisaties als de Nederlandse Vereniging van Banken, VNO/NCW, de Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen en MKB Nederland vrezen dat de verdere versterking van het bodemrecht negatieve gevolgen zal hebben voor de financiering van vooral industriële ondernemingen. Dat is logisch, omdat de regeling de verhaalspositie van banken uitholt.

Banken maar ook particuliere financiers die zich van pandrechten bedienen zullen dus op zoek moeten naar nieuwe ontsnappingsmogelijkheden, wat weer een nieuw kat en muis spel zal ontketenen. Als financiers al iets willen, dan is het verstandig dat nog vóór 1 april te doen, zolang nog geen meldingsplicht geldt. Welke mogelijkheden er zijn verschilt per geval, maar dat het net zich rond de bodemverhuurconstructie aan het sluiten is moge duidelijk zijn.

 

BG.legal