De wettelijke rente bij aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad

19 jan 2018

De pleger van de onrechtmatige daad is gehouden de schade te vergoeden die de ander als gevolg van deze daad heeft geleden. Deze schade bestaat uit vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft, aldus artikel 6:95 BW. Een belangrijk nadeel dat door de betrokkene wordt geleden is de schade die de betrokkene heeft geleden over de periode waarop hij/zij op deze vergoeding heeft moeten wachten. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de ontwaarding van de vordering als gevolg van inflatie. De wijze van vaststelling van deze schade vormt op zichzelf al voldoende stof tot discussie. In het belang van de rechtszekerheid is daarom gekozen voor een vastgesteld gefixeerd percentage, de zogeheten wettelijke rente. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste aspecten van de wettelijke rente bij aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Aan bod komen respectievelijk de fixatie van de schade, de opeisbaarheid en de verhouding met de wettelijke handelsrente.

De wettelijke rente is neergelegd in artikel 6:119 BW en bestaat uit de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest, aldus lid 1. Onder geldsom wordt verstaan "alle geldschulden, zowel uit overeenkomst of andere rechtshandeling als rechtstreeks uit de wet, daaronder begrepen vorderingen tot schadevergoeding, onverschillig op welke grond de schadevergoeding verschuldigd is", aldus de wetgever.1 Over de hoogte van het rentepercentage bieden de minister van Justitie en de minister van Financiën bij algemene maatregel van bestuur duidelijkheid. Dit is verankerd in artikel 6:120 BW.

Gefixeerde vertragingsschade

De invoering van een gefixeerd percentage zorgt ervoor dat de schuldeiser niet hoeft te bewijzen dat als gevolg van vertraging schade wordt geleden en hoe groot deze schade is geweest. Dit komt de rechtszekerheid ten goede. Aan de andere kant vertegenwoordigt dit bedrag ook alle schade die is opgetreden als gevolg van de vertraging in de betaling van een geldsom. Er kan dan ook naast de wettelijke rente geen aanspraak worden gemaakt op andere vertragingsschade. De wettelijke rente is echter van regelend recht. Lid 3 van artikel 6:119 BW biedt de mogelijkheid dat partijen onderling in plaats van de wettelijke rente een hoger rentepercentage overeenkomen. Deze bedongen rente treedt dan in de plaats van de wettelijke rente. Lid 3 lijkt echter vooral van belang wanneer sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis. Het zal in de praktijk immers niet vaak voorkomen dat partijen expliciet overeenkomen om een hogere rente te hanteren. Overigens heeft de rechter wel de mogelijkheid om in afwijking van artikel 6:119 lid 1 de werkelijke schade toe te wijzen. Zo bestond in een arrest uit 2015 de vertragingsschade uit het betalen van rente voor een lening, welke afgelost had kunnen worden, indien de betaling van de schuldenaar eerder was gevolgd. De renteverplichtingen uit hoofde van de lening waren echter hoger dan de vergoeding op grond van artikel 6:119 lid 1 BW. Aangezien de schuldenaar geen verweer had gevoerd tegen de betaling van de rente op de lening, werd geacht dat de schuldenaar deze vergoeding aanvaardt in plaats van de wettelijke rente.2

Een uitzondering op het uitgangspunt dat het bedrag aan wettelijke rente alle schade vertegenwoordigt die is opgetreden als gevolg van de vertraging in de betaling van een geldsom is te vinden in artikel 6:125 lid 1 BW: "Artikel 119 laat onverlet het recht van de schuldeiser op vergoeding van de schade die hij heeft geleden, doordat na het intreden van het verzuim de koers van het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt, zich ten opzichte van die van het geld van een of meer andere landen heeft gewijzigd." Lid 2 van artikel 6:125 BW begrenst het eerste lid: "Het vorige lid is niet van toepassing, indien de verbintenis strekt tot betaling van Nederlands geld, de betaling in Nederland moet geschieden en de schuldeiser op het tijdstip van het ontstaan van de verbintenis zijn woonplaats in Nederland had." De toepassing van dit artikel zal echter niet snel voorkomen ingeval van een onrechtmatige daad.

Opeisbaarheid en rente op rente

Artikel 6:119 BW zegt dat de wettelijke rente verschuldigd is over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening in verzuim is geweest. De wet lijkt duidelijk te zijn over de vraag wanneer het verzuim intreedt ingeval van een onrechtmatige daad. Artikel 6:83 BW aanhef en onder b bepaalt: "Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad..." In veel gevallen is echter denkbaar dat de schade ten tijde van de daad nog niet vaststaat. De Hoge Raad overwoog in zijn arrest uit 2017: "het feit dat de omvang van een vordering voorshands nog niet vaststaat, brengt niet mee dat die vordering nog niet opeisbaar is. Ook indien de omvang van een vordering tot schadevergoeding pas in een later stadium komt vast te staan - bijvoorbeeld na bewijslevering, dan wel in een afzonderlijke procedure zoals een schadestaat, een procedure voor een buitenlandse rechter of een arbitraal geding - is die vordering opeisbaar vanaf het moment dat de schade is geleden en aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan." In de Parlementaire Geschiedenis wordt hieraan toegevoegd: "maar wordt de schade vastgesteld op bepaalde in concreto gemaakte kosten (bijv. in geval van letselschade, ziekenhuiskosten), dan zal men kunnen aannemen dat de opeisbaarheid pas ontstaat, doordat de benadeelde deze kosten opeisbaar verschuldigd wordt. Zo zal het ook bij schade die van een toekomstige onzekere gebeurtenis afhangt, verschil maken of deze schade bij voorbaat wordt vastgesteld op een bedrag ineens, dan wel aan de aansprakelijke persoon een uitkering wordt opgelegd waarvan de termijnen pas in de toekomst telkens opeisbaar zullen worden."

De veelvoorkomende omstandigheid dat het langere tijd zal duren voordat de aansprakelijkheid of de omvang van de vordering vaststaat, heeft ook tot gevolg dat de rentevordering op haar beurt ook weer verhoogd kan worden met rente, de zogenaamde rente op rente. Artikel 6:119 lid 2 BW zegt dat "telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, vermeerderd wordt met de over dat jaar verschuldigde rente." Dit betekent dat van rechtswege na een jaar de rente op haar beurt ook weer met rente wordt belast. Wanneer met toepassing van lid 2 van artikel 6:119 BW partijen echter een hogere rente hebben bedongen of in het geval de rechter de werkelijke schade uit hoofde van de vertraging van toepassing verklaart, wordt lid 2 eveneens van toepassing geacht.3

Wettelijke rente versus wettelijke handelsrente

Naast de wettelijke rente is als gevolg van de inwerkingtreding van Richtlijn 2000/35/EG, inmiddels opgevolgd door Richtlijn 2011/7/EU van 16 februari 2011, artikel 6:119a BW ingevoerd, waarin de wettelijke handelsrente is verankerd. Deze Richtlijn had ten doel om betalingsachterstanden bij handelstransacties te voorkomen en gaf een regeling voor alle handelstransacties tussen ondernemingen en onderneming en overheidsinstanties, wanneer de transactie betrekking had op het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen een vergoeding. Een onderdeel van het wijzigingspakket om betalingsachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen, was de toepasselijkheid van een hoger rentetarief om ondernemingen te stimuleren tijdig te betalen.

Hoewel de casus geen betrekking had op een schadevergoeding uit onrechtmatige daad, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch in het arrest van 10 oktober 2017 meer duidelijkheid verschaft over de toepasselijkheid van de wettelijke handelsrente. Het Gerechtshof verwijst naar een eerdere uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 december 2016. In dat arrest wordt het begrip 'handelstransactie' gedefinieerd als iedere transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding. Onder onderneming wordt in dat kader volgens het Hof van Justitie verstaan: elke organisatie die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze door slechts één persoon wordt uitgeoefend. Om te bepalen of een persoon in die hoedanigheid, in het kader van een gestructureerde en duurzame zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit handelt en of bijgevolg de door hem gesloten transacties handelstransacties in de zin van die bepaling zijn, moeten dan ook alle betrokken omstandigheden in de beschouwing worden betrokken. Als voorbeelden van dergelijke omstandigheden worden genoemd: het feit dat de betrokken persoon onder zijn handelsnaam of beroepsnaam handelt en dat voor de gesloten transactie een factuur wordt uitgereikt.4

Voor toepassing van de wettelijke handelsrente is het van belang dat de vordering haar grondslag blijft vinden in de vertraging tot nakoming. Wanneer de schuldeiser besluit gebruik te maken van de mogelijkheid tot ontbinding ingevolge artikel 6:265 BW ontstaat een hieruit voortvloeiende schadevergoeding. In een arrest uit 2016 kwam de Hoge Raad tot de overweging dat deze schadevergoeding geen vertraagde vordering tot nakoming betreft en dan ook niet onder de werking van artikel 6:119a BW valt.5

Ondanks het feit dat de wettelijke handelsrente in de praktijk met enige regelmaat onder de noemer "wie niet waagt, wie niet wint" wordt gevorderd als schade uit een onrechtmatige daad, wordt deze vordering in de regel terecht afgewezen. De verwerende partij dient hier evenwel alert op te zijn en verweer te voeren.

Conclusie

Hoewel de wet veel duidelijkheid verschaft over de wettelijke rente ingeval van een onrechtmatige daad is deze niet in beton gegoten. Ondanks verwoede pogingen om de wettelijke handelsrente toegepast te krijgen ingeval van onrechtmatige daad, lijkt de deur inmiddels definitief te zijn gesloten. Het rentepercentage is echter niet geheel gefixeerd. Naast de mogelijkheid die de wet aan partijen biedt om een hoger rentepercentage overeen te komen, kan de benadeelde partij zich ook gemotiveerd in een procedure op het standpunt stellen dat een ander percentage zou moeten worden gehanteerd. De rechter heeft de mogelijkheid de daadwerkelijke schade toe te wijzen. Wanneer de wederpartij vervolgens ook nalaat het bedrag te betwisten, loopt deze een vergroot risico dat alsnog een hoger rentebedrag zal worden toegewezen.

Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date, 31 december 2017.

BG.legal