Drie partijen in een aanbesteding treden op als aanbestedende dienst betekent; drie partijen dagvaarden
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].
In onderhavige zaak heeft de gedaagde partij HHNK [Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier] een Europees openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor meetdiensten op basis van het gunningcriterium economisch meest voordelige inschrijving.
In de Inschrijvingsleidraad is onder het kopje "aanbestedende dienst/aanbesteder" opgenomen dat HHNK de aanbesteding uitvoert mede namens HHSK [Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard] en WSHD [Waterschap Hollandse Delta]. Opdrachtgever is volgens de Inschrijvingsleidraad HHNK, HHSK en WSHD na gunning van de opdracht. Ook vermeldt de Inschrijvingsleidraad dat HHNK deze aanbesteding mede uitvoert namens HHSK en WSHD.
De voorzieningenrechter oordeelt dat in samenhang gelezen ondermeer bovengenoemde bepalingen uit de Inschrijvingsleidraad niet anders kunnen worden begrepen dan dat HHNK, HHSK en WSHD voor de onderhavige aanbesteding gezamenlijk als één aanbestedende dienst optreden, met HHNK als penvoerder. Mede gelet op de – eveneens gezamenlijk – te sluiten langdurige overeenkomst, kan de strekking van de aanbesteding aldus de voorzieningenrechter bezwaarlijk een andere dan dat na gunning van de opdracht aan de winnende inschrijver rechten en plichten in het leven worden geroepen voor HHNK, HHSK en WSHD gezamenlijk.
Met die stand van zaken acht de voorzieningenrechter de rechtsverhouding tussen HHNK, HHSK en WSHD, zowel onderling als in relatie tot de inschrijvers processueel ondeelbaar, in die zin dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van [alle drie] de aanbesteders gezamenlijk in dezelfde zin luidt. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar bovengenoemd arrest van de Hoge Raad.
De eisende partij zijnde Stedin heeft echter slechts HHNK als gedaagde opgeroepen in het onderhavige kort geding. Volgens vaste jurisprudentie is de consequentie daarvan dat Stedin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen aldus de voorzieningenrechter en overeenkomstig wordt beslist.
Overigens als doekje voor het bloeden overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat het geen twijfel lijdt dat de vordering van Stedin, indien zij wel ontvankelijk zou zijn geweest, zou zijn afgewezen omdat Stedin geen belang bij haar vordering zou hebben gehad aangezien herbeoordeling niet tot een ander resultaat zou hebben geleid.
De moraal van dit verhaal is dat inschrijvers en zeker hun verplichte procesvertegenwoordigers bij een voornemen tot het starten van een kort geding om een voorlopige gunning aan te vechten aan de hand van het gunningdocument in het voorkomende geval nauwgezet moeten inventariseren welke partijen mogelijk als één aanbestedende dienst optreden en er voor zorgen dat al die partijen ook daadwerkelijk als gedaagde in een kort geding worden opgeroepen. Opdat voorkomen wordt dat zoals in onderhavige zaak, voordat het überhaupt tot een bindend inhoudelijk oordeel kan komen, de eisende partij al niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
Zie ook Aanbestedingsrecht