Economische Eigendom, hoe werkt dat?

30 aug 2022

Het meest verstrekkende recht op een goed (een (on)roerende zaak of een vorderingsrecht), is het eigendomsrecht. De eigenaar van een goed heeft de onbeperkte macht om over dat goed te beschikken. De eigenaar kan het goed gebruiken, uit-/belenen, belasten met een beperkt recht, het genot ervan trekken en de eigendom aan een ander overdragen. Het begrip eigendom is echter niet zo eenduidig als het lijkt, er zijn namelijk verschillende soorten eigendom. Tot 1992 kenden we de figuur van de zekerheidseigenaar, ook wel “fiduciair eigenaar” genoemd. De fiduciaire eigendomsoverdracht  werd gebruikt als vorm van zekerheid in financieringstransacties. Deze vorm van eigendom is afgeschaft met de komst van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in 1992, waarin artikel 3:84 lid 3 BW de zekerheidseigendom als een ongeldige titel van eigendomsoverdracht bestempelt. In de financieringspraktijk worden daarvoor in de plaats sindsdien de figuren van (bezitloos) pandrecht op roerende zaken en hypotheek op onroerende zaken gebruikt.

De eigendom van een goed kan in twee delen uiteenvallen, de juridische eigendom en de economische eigendom. Met deze splitsing vallen ook de bevoegdheden van de juridische en de economische eigenaar uiteen. De juridische eigenaar blijft bevoegd om de eigendom over te dragen aan derden en te belasten met een beperkt recht. De economisch eigenaar komen alle genots- en gebruiksrechten, waaronder de vruchten van een goed, toe. De economische eigendomsoverdracht komt het meest voor bij de eigendom van onroerende zaken. In dat geval blijft de juridische eigenaar de rechthebbende op de zaak zelf en blijft die ook als eigenaar ingeschreven staan in het openbaar register. Ook voor het vestigen of het doorhalen van een recht van hypotheek is de handtekening nodig van de juridische eigenaar. Omdat de juridische eigendom ontdaan is van alle genots- en gebruiksrechten en alleen een zuiver juridisch recht overblijft, heet dit “bloot” eigendom.

Burgerlijk wetboek

In het Burgerlijk Wetboek is eigendom in artikel 1 van boek 5 gedefinieerd als het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken en eigenaar te worden van de zaak afgescheiden vruchten. Dit artikel gaat er vanuit dat de juridische en de economische eigenaar steeds verenigd zijn in één persoon. En dat terwijl in de praktijk tot 1992 de figuur van de economische eigenaar al wel bekend was. In de parlementaire geschiedenis bij het nieuw Burgerlijk Wetboek is beschreven dat de wetgever het destijds niet nodig vond aan dat onderscheid een wettelijke basis te geven: Het verdient geen aanbeveling de figuur van economische eigenaar in het Burgerlijk Wetboek in te voeren. De positie van degene die houder van een zaak is op grond van een obligatoire overeenkomst of een beperkt zakelijk recht, dient te worden bepaald door de regels betreffende die overeenkomst of dat zakelijk recht en niet door andere regels die aan de economische eigendom - wat men daar ook onder mag verstaan - zouden moeten zijn verbonden. Men kan het begrip “economisch eigenaar” ook in verband brengen met de in het huidige recht bekende fiduciaire eigendom, waarvan in de praktijk vooral de eigendomsoverdracht tot zekerheid van belang is en waarbij men verder pleegt te denken aan figuren als de Engelse trust. In het nieuwe BW zullen deze echter niet zijn toegelaten (...). Ook in dit opzicht verdient het derhalve geen aanbeveling het begrip “economische eigendom” in het nieuwe wetboek te introduceren." [1]

Wat moet dan precies verstaan worden onder het begrip economisch eigendom, als het Burgerlijk Wetboek het niet regelt?

Tegen dit begrip liep de belastingdienst aan bij het heffen van overdrachtsbelasting. De heffing daarvan vond plaats bij eigendomsverkrijging, de juridische eigendomsverkrijging wel te verstaan. Om de betaling van overdrachtsbelasting te voorkomen of uit te stellen werd in de praktijk gebruik gemaakt van de economische eigendomsoverdracht. De economische eigendom van een onroerende zaak werd daarbij overgedragen aan een derde, eventueel verzwaard met een optie van de economisch gerechtigde om op eerste afroep de juridische eigendom te leveren. Omdat de fiscus daardoor inkomsten mis liep of te laat ontving, is in 1995 de Wet Belastingen Rechtsverkeer uitgebreid met de definitie van de economische eigendomsoverdracht, die vanaf dat moment leidde tot dezelfde heffing van belasting. Artikel 2 lid 2 van die wet bepaalt dat onder verkrijging mede wordt verstaan de verkrijging van de economische eigendom. Onder economische eigendom wordt verstaan: “een samenstel van rechten en verplichtingen met betrekking tot … onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, dat een belang bij die zaken of rechten vertegenwoordigt. Het belang omvat ten minste enig risico van waardevermindering en komt toe aan een ander dan de eigenaar of beperkt gerechtigde.”

Met de laatste zin van lid 2 is overigens uitgesloten dat een zuivere koopoptie uitgesloten is van het begrip economische eigendomsverkrijging. Met deze definitie wordt duidelijk dat het bij economische eigendom gaat om economisch belang, dat het risico van waardevermindering inhoudt.

Economische eigendom

Doorgaans wordt de economische eigendom overgedragen in een akte, hetzij onderhands, hetzij notarieel. Als die akte opgemaakt is, blijft de juridische eigenaar als zodanig zichtbaar in het openbare register, maar de economische eigenaar blijft onzichtbaar. Daarom schrijft artikel 54 lid 1 van de WBR voor dat binnen 2 weken na ondertekening van de akte de aangifte overdrachtsbelasting gedaan moet worden, op straffe van een boete.

In de rechtspraak is nader uitgewerkt in welke gevallen het gaat om economische eigendom en welke aspecten daarvoor een rol spelen. Op de eerste plaats is van belang dat economische eigendom geen goederenrechtelijke werking heeft [2]. De juridisch eigenaar kan nog steeds de onroerende zaak verkopen en juridisch leveren aan een ander dan de economisch gerechtigde. Die wordt dan juridisch eigenaar zonder aan het contract met de economisch eigenaar vast te zitten. De nieuwe juridisch eigenaar kan zich als volledig eigenaar gedragen en de voormalige juridische eigenaar, die het gebruiks- en genotsrecht niet meer kan verstrekken aan de economisch eigenaar, pleegt vanaf dat moment wanprestatie, die tot schadevergoeding strekt. Dat kan anders zijn als sprake is van huur, of uit de overeenkomst een huurovereenkomst afgeleid kan worden en de economisch eigenaar als huurder kwalificeert. Koop breekt immers geen huur, maar voor huur moet wel huur betaald worden en bij economische eigendomsoverdracht wordt meestal een koopsom ineens betaald voor die eigendom. De economisch gerechtigde zal zich dan ook na overdracht aan een derde doorgaans niet op huur beroepen.

Ook de vraag of de economisch eigenaar bezitter is in de zin van de wet is door de Hoge Raad al beantwoord in 2000 in de zin dat de economisch eigenaar een onroerende zaak niet houdt voor zichzelf, maar voor de juridische eigenaar[3]. De lagere rechtspraak volgt die leer[4].

Met de overdracht van economische eigendom wordt geen eigendom overgedragen. Het goederenrecht is op een dergelijke “overdracht” niet van toepassing. Dat zou ook niet kunnen omdat artikel 3:84 lid 3 BW aan de rechtshandeling die de strekking mist een goed na overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, een geldige titel voor overdracht (vereist op grond van artikel 3:84 lid 1 BW) onthoudt.

Overdracht

Verbintenisrechtelijk is de overdracht van economische eigendom te duiden als het verschaffen van een subjectief (persoonlijk) recht jegens de eigenaar van een zaak inhoudende het recht op het economische belang van de juridische eigendom van een zaak[5]. Hiermee wordt gedoeld op het bestaan van een aantal verbintenisrechtelijke rechten en verplichtingen met betrekking tot een goed, die niet in alle gevallen dezelfde inhoud hoeven te hebben[6]. Met de introductie van de verbintenisrechtelijke werking van de economische eigendom, dringt zich ook de vraag op wanneer onder welke omstandigheden een overeenkomst beschouwd mag worden als een economische eigendomsoverdracht. Recent heeft de Hoge Raad zich hierover gebogen in een zaak tussen twee voormalige beherende vennoten in een commanditaire vennootschap[7].

In deze zaak gaat het over de inbreng van landbouwgronden door een commanditaire vennoot in een CV, waarbij de dochter van de commandite, samen met haar echtgenoot beherende vennoten zijn. Na einde van dat huwelijk moet de echtgenoot uittreden als beherend vennoot en eist hij een deel van de waardevermeerdering van de landbouwgronden. De commanditaire vennoot en haar dochter stellen zich op het standpunt dat in de CV alleen een gebruiksrecht ingebracht is, maar dat het niet ging om inbreng van de economische eigendom in de CV. Daarover procederen partijen en bij de rechtbank krijgt de ex-echtgenoot gelijk, hij mag delen in de waardevermeerdering. Het hof haalt dat vonnis onderuit en komt tot de conclusie dat er gaan sprake is geweest van in breng van economische eigendom. Bij de Hoge Raad ligt de vraag andermaal voor of sprake is van economische eigendomsoverdracht en hoe de vennootschapsakte uitgelegd moet worden. De toets is immers een verbintenisrechtelijke en dan dringt zich bij onduidelijkheid direct de Haviltex doctrine op.

Allereerst heeft te gelden dat de onderhandse akte die tussen partijen opgemaakt is, dwingende bewijskracht heeft op grond van artikel 157 lid 2 Rv, behoudens tegenbewijs. In de akte tussen de partijen was geen bepaling opgenomen waaruit afgeleid kon worden dat de economische eigendom in de CV was ingebracht, of dat het risico van waardevermindering voor risico van de CV zou komen. Dat criterium is leidend voor de beoordeling of sprake is van economische eigendom of niet. Het hof constateerde dat de akte zelf geen aanknopingspunt bood en de Hoge Raad volgde daarin. Dat betekent dat de akte uitgelegd moet worden om te bezien of via uitleg misschien toch tot een andere conclusie gekomen kan worden. De Hoge Raad bevestigt dat de vraag of sprake is van economische eigendom, zodanig dat dit een recht op een aandeel in de waardestijging meebrengt, afhangt van het samenstel van concrete verbintenissen dat tussen de juridische eigenaar en de derde tot stand gekomen is. Als uit de akte zelf de overeenkomst tussen partijen onvoldoende blijkt, waardoor de akte dwingend bewijs op zou leveren, dan moet aan de hand van de Haviltex-maatstaf beoordeeld worden of de overeenkomst die belichaamd is in de CV-akte aldus moet worden uitgelegd dat de economische eigendom is ingebracht en de uitgetreden vennoot meedeelt in de waardestijging.

Het hof

Het hof had de door de eiser aangedragen feiten en omstandigheden niet gewogen of was daar onvoldoende gemotiveerd aan voorbij gegaan. In zoverre slagen de cassatieklachten die daartegen werden ingebracht en moest de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigen, met verwijzing.

Wel werd duidelijk dat het begrip economische eigendom geen vastomlijnde inhoud heeft. Inbreng van de economische eigendom kan inhouden dat niet slechts het gebruik of genot wordt ingebracht, maar dat ook de waarde daarvan tot het bedrijfsvermogen van de vennootschap gaat behoren, zodat de waardevermeerdering of -vermindering voor rekening van de vennootschap komt[8].

De ex-vennoot had bepleit dat in de akte een crediteringsbeding stond, dat de waarde van de gronden op de balans van de vennootschap stond en dat de rente en kosten ten aanzien van de gronden werden betaald door de vennootschap. De Hoge Raad achtte deze omstandigheden van belang en honoreerde de cassatieklacht dat het hof hiermee onvoldoende rekening had gehouden. Het hof had bovendien miskent dat ook de wijze waarop partijen uitvoering aan de CV-akte hadden gegeven van belang is en had geen aandacht besteed aan de vraag of het verweer van de beide andere vennoten waarom de vennootschap op deze manier was aangegaan (het besparen van successierechten) te rijmen was met hun standpunt dat slechts een gebruiksrecht ingebracht was.

Het arrest van de Hoge Raad leert dat economische eigendom geen vastomlijnd begrip is en dat het verbintenisrechtelijk moet worden benaderd. Het heeft geen goederenrechtelijke werking en de tekst van de akte waarin de economische eigendom is vastgelegd moet duidelijkheid bieden. Als in de akte zelf geen voldoende aanknopingspunten te vinden zijn die het aannemen van economische eigendom ondersteunen, moet met inachtneming van alle omstandigheden van het geval en met toepassing van de Haviltex-maatstaf beoordeeld worden of de bedoeling van partijen alsnog de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van economische eigendomsoverdracht. Het meest leidende criterium daarvoor is het risico van waardevermindering, maar zeker niet het enige. Een leer voor de praktijk is dat het duidelijk benoemen van economische eigendomsoverdracht of juist het uitsluiten ervan een aanbeveling is, om lange procedures over de uitleg van de overeenkomst te voorkomen.

Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date.

[1]  (Parl. Gesch. BW Boek 5 1981, p. 17-18 (EV I)

[2] Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV 2013/581; Asser/Bartels & Van Velten 5 2017/16

[3] HR 18 februari 2000, NJ 2000/278 en HR 21 juni 2000; ECLI:NL:HR:2000:AA6254

[4] rechtbank Den Haag op 31 maart 2021; ECLI:NL:RBDHA:2021:3160

[5] rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 februari 2018; ECLI:NL:RBZWB:2018:739

[6] HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9687

[7] HR 10 juni 2022; ECLI:NL:HR:2022:852

[8] HR 9 april 2010; ECLI:NL:HR:2010:BL1127

Marc Heuvelmans