Governance in de zorg: Een vanzelfsprekendheid of opgelegd?

18 jan 2016

Governance en beleid inzake goed bestuur en toezicht staan binnen de zorgbranche hoog op de agenda. Veel zorginstellingen maken een professionaliseringsslag en de brancheorganisaties als Actiz, GGZ Nederland en de NFU stimuleren de naleving van de Zorgbrede Governance Code [de ZGC]. Deze code uit 2010 wordt inmiddels breed gedragen en voor veel bestuurders en toezichthouders is naleving daarvan vanzelfsprekend. Opvallend is dan ook dat CZ Zorgkantoor, in het kader van de uitvoering van het inkoopbeleid op grond van de Wet langdurige zorg de verplichting heeft gesteld dat aangetoond dient te worden dat de code is ingevoerd. CZ Zorgkantoor verlangt in dat verband dat de ZGC geborgd moet zijn in de statuten van de zorginstelling. In augustus 2015 liet CZ de zorgaanbieders weten dat zij niet voor een overeenkomst voor de inkoop van zorg in aanmerking zouden komen indien hun statuten niet zouden voldoen aan de door CZ gestelde eisen. De zorgaanbieders die hier aanvankelijk niet aan voldeden hebben uiteindelijk hun statuten aangepast, maar werden vervolgens geconfronteerd met een overeenkomst voor de duur van slechts één jaar in plaats van de aanvankelijk beoogde twee jaar en met een tariefopslag die is beperkt tot 90% van het percentage van maximaal 3% waarvoor men eerder bij inkoop in aanmerking kon komen. Deze gang van zaken is door een aantal zorginstellingen met succes bij de rechter aangevochten. CZ Zorgkantoor stelde zich op het standpunt dat zij haar contracteervrijheid kon en mocht gebruiken om van de zorgaanbieders te verlangen dat zij hun statuten aanpassen. De rechter vindt ook dat CZ contracteervrijheid heeft, maar is van mening dat dat begrensd is door hetgeen in de ZGC geregeld is. CZ heeft bij de door haar gestelde toetredingseis wel een te respecteren belang, namelijk de borging van de positie van de leden van het toezichthoudend orgaan van de zorgaanbieder. Toezicht dient ertoe te leiden dat publieke gelden rechtmatig en doelmatig besteed worden. Wel is de voorzieningenrechter van mening dat de door CZ gestelde toetredingseisen duidelijk en tijdig gecommuniceerd dienen te worden. Daarvan was naar de mening van de rechter geen sprake. De zorgaanbieders mochten verlangen dat zij hun statuten pas zouden wijzigen nadat ten aanzien van alle punten van de ZGC helderheid zou zijn verkregen. Nadat die helderheid verkregen was resteerde nog slechts een viertal weken om de statuten aan te passen en dat is te kort, mede gelet op de procedure die voor een statutenwijziging gevolgd dient te worden. Dat betekent dat CZ onrechtmatig jegens de betreffende zorgaanbieders heeft gehandeld door de zorgaanbieders niet voor een overeenkomst van 2 jaar in aanmerking te laten komen omdat hun statuten niet [tijdig] voldeden aan de door CZ gestelde toetredingseis. CZ wordt om die reden bevolen de reeds met de zorgaanbieders gesloten overeenkomsten in het kader van de zorginkoopprocedure 2016 ter uitvoering van de Wet langdurige zorg aan te passen, in die zin dat een looptijd van twee jaar [in de plaats van één jaar] zal gelden en geen korting wordt toegepast op de maximale tariefopslag. Opgelegde governance-eisen zijn dus wel mogelijk, maar het zorgkantoor dient daarbij wel zorgvuldig en redelijk te handelen. Met proactief handelen en besturen kunnen dit soort geschillen in ieder geval voorkomen worden.

Kim Albert