Gunnen door loting, mag dat?

06 okt 2016

 

De  titel van dit artikel behoeft wat nuancering. De voorliggende vraag is of een aanbestedende dienst een loting als ultimum remedium mag gebruiken om een keuze te maken tussen inschrijvingen die dezelfde [hoogste] score hebben behaald op de toepasselijke gunningscriteria. Anders gezegd, een methodiek waarmee loting eigenlijk als aanvullend gunningscriterium fungeert en waardoor de gunningsbeslissing uiteindelijk [ook] wordt gebaseerd op de uitkomst van de loting.

De Commissie van Aanbestedingsexperts [CvAE] heeft in een advies in oktober vorig jaar aangegeven dat de loting als aanvullende wijze van verdeling [en waarbij de loting onderdeel is van een meer omvattende vergelijkende toets] in strijd is met het aanbestedingsrecht als niet sprake is van het bijzondere geval dat beloning voor bepaalde diensten of de prijzen voor bepaalde leveringen in de nationale wet- en regelgeving zijn vastgelegd. Als zo’n ‘bijzonder geval’ niet aan de orde is moet de aanbestedende dienst op grond van artikel 2.114 en 2.115 Aanbestedingswet 2012 een vergelijkende toets uitvoeren, aldus de CvAE.

De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage heeft in december 2012 in de zaak waarover de CvAE genoemd advies had gegeven, echter een andere oordeel geveld, namelijk dat genoemde artikelen uit de Aanbestedingswet 2012 niet verbieden dat de loting wordt toegepast als onderdeel van een meer omvattende vergelijkende toets, mits eerst de verplichte vergelijking aan de hand van prijs- en/of kwaliteitscriteria heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat indien na een deugdelijke vergelijking op prijs- en kwaliteitscriteria, twee of meer inschrijvingen als economisch meest voordelige inschrijvingen worden beoordeeld, de loting dan een passend middel is om tot een uitslag te komen waarbij favoritisme wordt vermeden.

De kern van de vraag hier is hoe [nader genoemde] overweging 93 in de Richtlijn 2014/24/EU moet worden geïnterpreteerd. In deze overweging staat: "Gelet op de talrijke mogelijkheden om de prijs-kwaliteitsverhouding te beoordelen aan de hand van essentiële criteria, moet loting als enig middel voor de gunning van de opdracht moet worden vermeden."

Genoemde overweging 93 heeft betrekking op gevallen waarin de beloning voor bepaalde diensten of de prijzen voor bepaalde leveringen in nationale wet- en regelgeving zijn vastgesteld. De crux is dus of de bewuste zinsnede over de loting in genoemde overweging ook van belang is voor andere gevallen en zo ja welke betekenis daaraan dan moet worden gegeven.

Het feit dat overweging 93 uit de Richtlijn ziet op gevallen waarin de prijs wettelijk is gefixeerd, is van belang dat daarmee prijs dus geen variabele meer kan zijn in het kader van gunning. Gelet hierop kan worden verdedigd dat in die gevallen waarin de prijs niet is gefixeerd, overweging 93 van de Richtlijn geldt als een verplichting voor aanbestedende diensten om inschrijvingen op kwaliteit te vergelijken indien er niet meer kan vergeleken op prijs.

Hieraan kan de conclusie worden verbonden dat een loting kan fungeren als onderdeel van een meer omvattende vergelijkende toets wanneer er eerst een verplichte [en deugdelijke] vergelijking heeft plaatsgevonden aan de hand van prijs- en/of kwaliteitscriteria.

Aanbestedende diensten mogen bij het opstellen van de aanbestedingsdocumentatie dus enerzijds loting overwegen in geval meerdere inschrijvers de hoogste score hebben behaald maar moeten er anderzijds voor waken dat de scoremethodiek voldoende onderscheidend vermogen heeft zodat deze methodiek er niet toe zal leiden dat de facto wordt aangestuurd op loting omdat dit juist –evident–  haaks staat op de eerdergenoemde overweging 93 in de Richtlijn 2014/24/EU.

Zie ook Aanbestedingsrecht