Intrekking aanbestedingsprocedure niet onrechtmatig

26 jun 2017

 

Onregelmatigheden in een aanbestedingsprocedure leiden tot intrekking van de aanbesteding. De onderaannemer van een inschrijver acht de Staat [de aanbesteder is het Rijksvastgoedbedrijf] aansprakelijk voor beweerdelijk geleden schade. Volgens de onderaannemer is het aan het Rijksvastgoedbedrijf zelf te wijten dat de aanbestedingsprocedure is ingetrokken en door deze intrekking heeft de onderaannemer schade geleden, bestaande uit onder meer gemaakte kosten in het kader van de aanbesteding.

De rechtbank overweegt allereerst dat de onderaannemer uitsluitend op grond van onrechtmatige daad een schadevergoeding kan vorderen. De onderaannemer heeft zelf als gegadigde of inschrijver niet deelgenomen aan de aanbestedingsprocedure en hierdoor wordt de rechtsverhouding tussen de onderaannemer en de Staat dan ook niet rechtstreeks beheerst door het aanbestedingsrecht maar door de civielrechtelijke regels van de onrechtmatige daad.

Voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad dient te zijn voldaan aan een vijftal vereisten, te weten een onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de schade en tot slot moet sprake zijn van “relativiteit “ [ een voldoende belang bij de vordering ].

De rechtbank stelt vast dat de inschrijver van de onderaannemer een ongeldige inschrijving heeft gedaan. Hieruit volgt dat ook zonder de door de onderaannemer aan de Staat verweten gedragingen de aanbestedingsprocedure niet tot gunning aan de inschrijver van de onderaannemer – en daarmee indirect aan de onderaannemer – had kunnen leiden. Hierdoor bestaat er geen causaal verband tussen de aan de Staat verweten gedragingen en de door de onderaannemer gestelde schade.

Daar komt bij dat in de aanbestedingsleidraad het Rijksvastgoedbedrijf expliciet heeft bedongen dat zij altijd het recht heeft de aanbesteding tussentijds te beëindigen en dat kosten die gemaakt zijn in verband met een inschrijving niet in aanmerking komen voor vergoeding. Ook in het geval dat de Staat in dezen onrechtmatig gehandeld zou hebben, zoals de onderaannemer gesteld heeft, maak niet, zonder bijkomende omstandigheden, dat de door de onderaannemer gemaakte kosten anders beoordeeld moeten worden, aldus de rechtbank.

Bezien vanuit de positie van de onderaannemer leert deze uitspraak dat in zijn rechtsverhouding tot de aanbesteder, niet het aanbestedingsrecht geldt en dat een schadevergoeding gebaseerd moet zijn op de niet gemakkelijk te bewijzen onrechtmatige daad. Verder zal de onderaannemer de beweerdelijke schade en wat als onrechtmatig handelen van de aanbesteder wordt gekwalificeerd, aan elkaar moeten kunnen koppelen. Voor dit laatste is het noodzakelijk dat de onderaannemer een scherp oog houdt op de rechtspositie van haar inschrijver in de aanbesteding. Meer concreet, als de beweerdelijke onrechtmatigheid wordt weggedacht, had dit dan geleid tot gunning aan de inschrijver van de onderaannemer? Wordt dit laatste zoals in onderhavige zaak negatief beantwoord, wordt  aan één van de vijf cumulatieve vereisten van onrechtmatige daad al niet voldaan.

En tot slot, de onderaannemer moet zich er rekenschap van geven dat de aanbesteder veelal in de aanbestedingsstukken vastgelegd zal hebben dat zij te allen tijde het recht heeft de aanbestedingsprocedure in te trekken zonder een kosten- of schadevergoeding te moeten betalen aan de inschrijver/gegadigde. De uitspraak van de rechtbank lijkt erop te wijzen dat vanwege voornoemde clausule zelfs in het geval van een onrechtmatig handelen van de aanbesteder, de onderaannemer zonder te stellen bijkomende omstandigheden niet zondermeer een recht kan doen gelden op vergoeding van kosten/schade waarvan in de aanbestedingsstukken immers expliciet is bepaald dat hiervan geen financiële compensatie wordt geboden.

Zie uitspraak

Zie ook Aanbestedingsrecht