Is rechtbank bevoegd tot schorsing bestuurder?
Ook rechtbank – naast Ondernemingskamer – bevoegd tot schorsing bestuurder
In beginsel is de schorsing van een bestuurder voorbehouden aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Maar wat als de eiser stelt een enquêteprocedure niet af te kunnen wachten? In dat geval kan ook de voorzieningenrechter in kort geding een bestuurder schorsen, aldus de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant in een uitspraak van 28 januari 2021. Deze uitspraak is hier te vinden.
Uitgangspunt: schorsing door OK
Het uitgangspunt is dat schorsing van een bestuurder van een besloten vennootschap door een rechter in beginsel is voorbehouden aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Dit volgt uit artikel 2:349a lid 2 en 3 BW en artikel 2:355 j° artikel 2:356 sub b BW. Dat geldt ook voor een schorsing bij wijze van onmiddellijke tijdelijke voorziening. Schorsing is volgens laatstgenoemde bepalingen aan de orde, indien het door de Ondernemingskamer gelaste onderzoek wanbeleid door de betrokken bestuurder aan het licht heeft gebracht. De Ondernemingskamer kan, volgens eerstgenoemde bepaling, ook voorafgaand aan een onderzoek, bij wege van onmiddellijke voorziening een bestuurder schorsen. Deze voorziening moet wel - gelet op de belangen van de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken - noodzakelijk zijn in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek. Deze voorziening kan, voorafgaand aan dat onderzoek, slechts wordt getroffen indien er naar voorlopig oordeel van de rechter gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen.
Bij spoed: ook voorzieningenrechter in kort geding
In zijn uitspraak van 28 januari 2021 oordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant dat in de aanloop naar een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer ook de voorzieningenrechter in kort geding bij wege van ordemaatregel een bestuurder kan schorsen. De eiser moet dan wel voldoende gemotiveerd aantonen dat zij een spoedeisend belang heeft bij een beslissing van de voorzieningenrechter. In de onderhavige zaak was er nog geen procedure aanhangig bij de Ondernemingskamer. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was om die reden op korte termijn geen voorlopige voorziening van de Ondernemingskamer te verwachten. Bovendien kon van eiser naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een procedure bij de Ondernemingskamer af zou wachten. Hoewel eiser, zoals de voorzieningenrechter ook erkent, voldoende gelegenheid gehad lijkt te hebben om een bodemprocedure bij de Ondernemingskamer aanhangig te maken (en in dat kader een voorlopige voorziening van de Ondernemingskamer uit te lokken), doet dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af aan haar spoedeisend belang op dit moment bij een in kort geding te verkrijgen voorlopige voorziening.
Rechtbank in beperktere mate toegerust
De voorzieningenrechter merkt nog wel op dat hij in veel beperktere mate dan de Ondernemingskamer is toegerust om een - gelet op de omstandigheden passende - ordemaatregel te treffen. Dit brengt beperkingen met zich mee ten aanzien van de in kort geding mogelijk te treffen voorzieningen.
Uitspraak
Ondanks het feit dat de voorzieningenrechter de vorderingen van eiser tot schorsing van de bestuurder inhoudelijk beoordeelt, komt hij uiteindelijk tot de conclusie dat hij geen redenen ziet om de bestuurder te schorsen. De vorderingen van eiser worden dan ook afgewezen.
Mocht u naar aanleiding van dit artikel vragen hebben, dan kunt u altijd contact opnemen met de sectie ondernemingsrecht van BG.legal. Wij kunnen u deskundig adviseren en bijstaan in geschillen met bestuurders en aandeelhouders.