Jurisprudentie overzicht vijfde maand Omgevingswet

14 jun 2024

Inleiding

In het vijfde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij de rechtspraak gepubliceerd in mei. Zowel overgangsrechtelijke zaken als inhoudelijke zaken zijn voorbij gekomen. Een belangrijke conclusie is deze maand uitgebracht door staatsraad advocaat-generaal Nijmeijer, hierin wordt antwoord gegeven op vragen van de ABRvS over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen. Over deze conclusie hebben wij in een eerder blog de belangrijkste aspecten uiteengezet.

Inhoudelijk

Dit geschil draait om een omgevingsvergunning voor het oprichten van een tijdelijke grondopslag. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de beoordelingsregels die het toetsingskader vormen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Hieruit volgt dat er sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (EFTAL). Een aspect dat bij de beoordeling van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties een rol kan spelen is verkeersveiligheid. De rechtsvraag is of het college het onderdeel verkeersveiligheid voldoende heeft meegewogen. Het college heeft volgens de voorzieningenrechter het aspect verkeersveiligheid nadrukkelijk betrokken in de besluitvorming door vergunningvoorschriften op te nemen die de verkeersveiligheid op de locatie beschermen. Het college heeft het aspect ook voldoende geborgd in de omgevingsvergunning. Hierdoor heeft het college in redelijkheid kunnen overwegen dat er geen verkeersonveilige situatie zal ontstaan door de tijdelijke grondopslag.

Deze uitspraak ziet op een handhavingsbesluit onder de Omgevingswet. Het gaat om evenementen die in strijd zijn met het omgevingsplan. Een activiteit die in strijd is met het omgevingsplan vereist een omgevingsvergunning. Omdat er in het geschil geen omgevingsvergunning was verleend, is er een bevoegdheid voor het college om handhavend op te treden. Hiertoe werd een verzoek gedaan, het college weigerde dit verzoek echter, met de stelling dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning wel was ingediend en er dus concreet zicht is op legalisatie. Tegen deze weigering werd bezwaar ingediend, maar tegen die tijd was de omgevingsvergunning verleend en was er dus niet langer sprake van een overtreding op grond van de Omgevingswet.

Onder de Omgevingswet is het niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten wanneer het gaat om een geval dat is aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. In deze zaak is een vergunning verleend om wolven te verstoren door ze te beschieten met een paintballgeweer. Onder de Omgevingswet is de wolf een beschermd dier, uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) volgt namelijk dat het verbod geldt voor dieren die zijn genomen in de Habitatrichtlijn, hieronder valt de wolf. De Faunabescherming komt op tegen de verlening van de omgevingsvergunning, zij stellen dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van de omgevingsvergunning; de noodzaak en het ontbreken van alternatieven is volgens hen onvoldoende aangetoond. De voorzieningenrechter oordeelt dat zowel de noodzaak als het ontbreken van alternatieven inderdaad onvoldoende is onderbouwd. Omdat het bezwaar van de Faunabescherming een redelijke kans van slagen heeft mag de omgevingsvergunning nog niet worden gebruikt.

Overgangsrecht

In dit geding kwam voor het eerst het overgangsrecht voor voorbereidingsbesluiten aan bod.
In 2023 is een voorbereidingsbesluit genomen waarin is besloten dat voor een perceel een bestemmingsplan zal worden voorbereid, hierbij is bepaald dat het verboden is het gebruik van het perceel te wijzigen. Hiermee kan vooruitlopend op het bestemmingsplan worden bewerkstelligd dat het perceel niet alsnog in gebruik wordt genomen. Uit artikel 4.14 lid 1 en 4 van de Omgevingswet en artikel 4.103 lid 2 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat de geldigheidsduur van een voorbereidingsbesluit tot 1 jaar en 6 maanden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet doorloopt. Hieruit volgt dus dat het voorbereidingsbesluit nog steeds van kracht is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet of daarna. In deze zaak was het nog niet ter inzage gelegd en blijft het voorbereidingsbesluit dus geldig.

Wanneer vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet een gedoogplicht is opgelegd op grond van de Waterwet, dan blijft op grond van artikel 4.5, onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk is.

Deze zaak betreft een besluit op een verzoek om handhavend op te treden tegen het ontbreken van een projectplan. Voor dit soort besluiten is geen overgangsrecht geregeld in de Invoeringswet Omgevingswet. Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold een plicht om voor de wijziging van een waterstaatswerk een projectplan vast te stellen. Onder de Omgevingswet is dit veranderd in een bevoegdheid om een projectbesluit te nemen. Doordat er geen overgangsrecht is, kan het ontbreken van een projectplan niet meer worden aangemerkt als een overtreding.

Door het college van burgemeester en wethouders werd in deze zaak een overtreding vastgesteld. Het ging om een erfafscheiding die niet voldeed aan de regels voor vergunningvrij bouwen. Wanneer vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet een last onder dwangsom is opgelegd voor een overtreding blijft het oude recht van toepassing, dat is het geval in deze zaak. Ondanks dat het oude recht van toepassing is, blikt de voorzieningenrechter vooruit of onder de Omgevingswet er ook sprake is van een overtreding. Hierover concludeert de voorzieningenrechter dat ook onder de Omgevingswet de erfafscheiding niet als vergunningvrij zal worden aangemerkt.

Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne.

Rutger Boogers