Moderne invulling van 1:160 BW: het eindigen van de alimentatieverplichting bij samenwoning
Op grond van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) eindigt de alimentatieverplichting wanneer de ex-partner met zijn/haar nieuwe partner opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of samenwoont alsof zij gehuwd zijn/een geregistreerd partnerschap hebben.
Om een beroep te kunnen doen op dit laatste geval, moet er voldaan zijn aan de volgende (cumulatieve) vereisten:
- een duurzame affectieve relatie tussen de ex-partner en zijn/haar nieuwe partner;
- feitelijk samenwonen;
- een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging.
Onlangs heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in haar uitspraak op 26 januari 2017[1] een hedendaagse invulling gegeven aan de hierboven genoemde vereisten.
In deze uitspraak heeft de man een beroep gedaan op artikel 1:160 BW en (gemotiveerd) gesteld dat zijn ex-vrouw en haar nieuwe partner samenleven, dan wel samenleefden als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De man stelt dat zijn ex-vrouw per 12 juni 2014 is gaan samenwonen met haar nieuwe partner, waardoor zijn alimentatieverplichting met ingang van die datum is geëindigd. De vrouw is in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren.
Duurzame affectieve relatie
Partijen zijn het in de procedure eens dat er sprake is geweest van een affectieve relatie van duurzame aard tussen de vrouw en haar nieuwe partner. Zowel de vrouw als haar ex-partner hebben in de procedure verklaard dat zij gedurende drie tot vier jaar een zodanige relatie hebben gehad. Deze relatie is inmiddels verbroken.
Feitelijk samenwonen
De vrouw heeft via haar nieuwe partner de garage van de woning van de zoon van haar nieuwe partner enkele jaren als woning gebruikt. Een belangrijke reden om daar te gaan wonen was haar relatie met haar nieuwe partner. Toen de relatie tussen de vrouw en haar nieuwe partner ten einde liep, heeft zij die woning dan ook weer verlaten.
Het hof is van oordeel dat de voordelen van de bewoning van die garage door de vrouw onlosmakelijk samenhangen met de relatie die de vrouw met haar nieuwe partner had, waarbij het niets uitmaakt of zij deze voordelen genoot van haar nieuwe partner of van zijn zoon.
De garage had geen eigen nutsaansluitingen en de vrouw heeft gedurende haar verblijf gebruik gemaakt van de nutsaansluitingen van de woning van de zoon van haar nieuwe partner. Zij gebruikte de doucheruimte van de woning van haar nieuwe partner, alsmede zijn wasmachine en droger. De vrouw heeft niet gesteld of aangetoond dat zij een vergoeding betaalde voor het energie- en waterverbruik en voor het gebruik van de douche en de was- en drogerapparatuur, zodat het hof ervan uitgaat dat de nieuwe partner van de vrouw deze faciliteiten (direct of indirect via zijn zoon) gratis ter beschikking stelde aan de vrouw.
De garage was geen zelfstandige woning, maar was verbonden met de woning. De vrouw heeft niet gesteld of aangetoond dat de garage zonder medewerking van de vrouw niet betreden kon worden. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de doorgang tussen de garage en de woning steeds zonder enige belemmering beschikbaar was voor de vrouw en haar nieuwe partner.
Verder staat vast dat de vrouw – dagelijks – de doucheruimte en de bijkeuken met de wasmachine en droogtrommel gebruikte. Ook hieruit leidt het hof af dat de vrouw vrijelijk toegang had tot de woning.
Het feit dat de vrouw heeft verklaard dat niet haar nieuwe partner maar alleen de zoon van haar nieuwe partner de sleutel had van de garage, doet er volgens het hof niet aan af dat de vrouw vrij toegang had tot de door haar nieuwe partner gebruikte woning en dat wordt aangenomen dat haar nieuwe partner eveneens vrij toegang had tot de garage waarin de vrouw woonde.
Het hof oordeelt daarom dat er sprake is van een situatie waarbij partijen wonen in één en dezelfde woning, en tot alle ruimtes van die woning vrijelijk toegang hebben. Voorzieningen als de doucheruimte en bijkeuken met was- en droogfaciliteiten worden gemeenschappelijk gebruikt, hetgeen gelijk te stellen is met een situatie van samenwoning volgens het hof. Hieraan doet volgens het hof niet af dat partijen in dat pand de dag en nacht niet steeds gemeenschappelijk in dezelfde ruimtes doorbrachten.
Gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging
De vrouw verzorgde twee of meer dagen per week de avondmaaltijd. De vrouw heeft niet gesteld of aangetoond dat haar nieuwe partner haar daar enige vergoeding voor betaalde, zodat het hof ervan uitgaat dat de vrouw deze maaltijden bekostigde.
Haar nieuwe partner bracht daarnaast twee of meer keren per week de nacht bij de vrouw door. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw bij die gelegenheid zorgde voor het beddengoed en de handdoeken en voor het schoonhouden van de slaapruimte.
Deze feiten en omstandigheden leiden volgens het hof tot de conclusie dat er sprake was van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging. Het feit dat zich geen herenkleding of herenschoenen bevonden in de door de vrouw bewoonde garage, leidt volgens het hof niet tot een ander oordeel.
Hedendaagse opvatting
Het hof betrekt in zijn oordeel dat in de huidige tijd, waarin echtgenoten ook niet meer verplicht zijn tot samenwoning, het in het algemeen zeer goed mogelijk is dat personen die een duurzame affectieve relatie met elkaar hebben en samenleven in de zin van artikel 1:160 BW, kiezen voor een invulling van hun dagelijkse leven waarbij zij niet iedere dag en nacht met elkaar doorbrengen en waarbij zij niet alle financiële middelen met elkaar delen.
Deze vormen van een nieuwe relatie zien we de laatste tijd natuurlijk steeds meer. Partners behouden bijvoorbeeld steeds vaker hun eigen bankrekeningen en spaarrekeningen. Met deze uitspraak in het achterhoofd, dienen we ons wel bewust te zijn van de gevolgen die dit kan hebben voor een eventuele alimentatieverplichting of –recht.
Conclusie
Het hof komt tot het oordeel dat de vrouw niet is geslaagd in het leveren van het van haar verlangde tegenbewijs. Het hof neemt daarom aan dat de vrouw en haar nieuwe partner hebben samengewoond als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De alimentatieverplichting van de man eindigt (met terugwerkende kracht) met ingang van 12 juni 2014, nu uit het uittreksel uit de basisadministratie is gebleken dat de vrouw met ingang van die datum is ingeschreven op hetzelfde adres als haar nieuwe partner.
[1] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:245.