Raad van State oordeelt dat aanleg geul mag, maar varen naar meer niet

30 nov 2015

Bij uitspraak van 25 november 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] geoordeeld over een vergunning van de staatssecretaris op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 [zaaknummer 201401736/4/R6, zie Uitspraak].

In deze zaak deed de Afdeling eerder al een tussenuitspraak. Destijds is de gemeenteraad van Kampen, het College van Gedeputeerde Staten van Flevoland en de staatssecretaris opgedragen om de besluiten die zij al hadden genomen ter uitvoering van het projectplan ‘Waterwet Inrichting IJsseldelta-Zuid’ [Het Reevediep] beter te onderbouwen.

De Afdeling overwoog destijds al dat door de aanleg van de geul rietlanden zouden verdwijnen. Daar leven en broeden beschermde vogelsoorten. Op grond van de zogenaamde ADC-toets [artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998] dienden zij aan te tonen dat hiervoor een dwingende reden van groot openbaar belang bestaat en daarvoor geen alternatieven bestaan. Ook diende de schade aan de natuur te worden gecompenseerd. Vervolgens lieten dezelfde overheden weten dat de genoemde ADC-toets is uitgevoerd.

De Afdeling komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de overheden de keuze voor het aanleggen van de geul voldoende hebben gemotiveerd. Ook is voldoende duidelijk gemaakt dat veiligheid een dwingende reden van groot openbaar belang vormt.

Er is een recreatievrije zone vastgesteld langs de rietoever tussen de jachthaven Roggebot en de Noordkant van de Reevedam. Bij de aansluiting van de vaarweg met het Drontermeer ontbreekt echter een dergelijke zone. Omdat het om ongeveer 12000 vaarbewegingen per jaar gaat met een piek tijdens het broedseizoen, hetgeen de Afdeling als niet gering betitelt, betekent dit dat de intensiteit van het gebruik van de vaarweg niet gelijkmatig zal zijn over het jaar en dat van een intensief gebruik juist sprake zal zijn tijdens het broedseizoen. Het standpunt dat verstoring niet zal plaatsvinden omdat het gebruik van de vaarweg voorspelbaar is en bij de vogels gewenning zou optreden is niet overtuigend naar de mening van de Afdeling.

Hieruit volgt dat de bezwaren tegen de geul niet slagen. De rechtsgevolgen van het plan en de vergunningen worden in zoverre in stand gelaten. Deze ontwikkelingen kunnen daarom wel doorgang vinden, aldus de Afdeling.

Maar dat geldt niet voor de aansluiting van de vaarweg op het Drontermeer. Dit omdat dit gedeelte van de vaarweg is gesitueerd binnen de verstoringsafstand van 150 meter tot de rietlanden.

Dit betekent dat de geul wel in zijn geheel kan worden aangelegd. Ook mag de vaarweg in gebruik worden genomen, maar varen en recreëren binnen een afstand van 150 meter van de rietlanden bij het aansluitpunt met het Drontermeer is niet toegestaan. Dat betekent dus dat de doorgaande vaarroute tussen de IJssel en het Drontermeer niet tot stand komt.

Het is nu aan de staatssecretaris om hiervoor een oplossing te bedenken, omdat dit uiteraard geen gewenste situatie is voor de scheepvaart. Voorlopig houdt deze uitspraak wel in dat de aansluiting van de vaarweg op het Drontermeer voor de scheepvaart ontbreekt.

Deze uitspraak toont onder meer aan de Afdeling actief bezig is met het kunnen vellen van een eindoordeel. Dit past in het streven naar finale geschilbeslechting. Een opdracht die de wetgever de rechter expliciet heeft meegegeven [artikel 8:41a Algemene wet bestuursrecht].

BG.legal