Uitspraak Hoge Raad leidt vaak tot hogere alimentatie
Vandaag heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de prejudiciële vraag van het Gerechtshof Den Haag: moet bij de bepaling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen rekening worden gehouden met het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit: i) in mindering te brengen op de behoefte van de kinderen; dan wel ii) in aanmerking te nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt?
Op 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen in werking getreden. Bij deze wet zijn de regelingen met betrekking tot de bijdrage van de overheid in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen herzien. In dat kader is de zogenoemde alleenstaande ouderkop geïntroduceerd als onderdeel van het kindgebonden budget.
De wetgever heeft in de loop der jaren diverse regelingen getroffen om ouders tegemoet te komen in de financiële lasten die verbonden zijn aan de verzorging en opvoeding van kinderen. Tot die regelingen behoort sinds 1 januari 2008 het kindgebonden budget. Alleenstaande ouders, die één of meer kinderen verzorgen, konden tot 1 januari 2015 aanspraak maken op een aanvullende inkomensondersteuning in de vorm van een alleenstaande oudertoeslag in het kader van een bijstandsuitkering en een alleenstaande ouderkorting.
De alleenstaande ouderkop vervangt deze alleenstaande oudertoeslag en alleenstaande ouderkorting. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil met deze tegemoetkoming twee doelen nastreven:
- aanvullende inkomensondersteuning van de alleenstaande ouder, die overeenkomt met de doelstelling van de oude regelingen, en;
- een tegemoetkoming in de kosten van de kinderen, als onderdeel van het kindgebonden budget.
De Hoge Raad geeft aan dat de wetgever bij de invoering van de Wet Hervorming Kindregelingen geen keuze heeft willen maken met betrekking tot de wijze waarop het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop bij de berekening van kinderalimentatie in aanmerking genomen dient te worden.
Ingevolge artikel 1:140 lid 1 BW zijn ouders verplicht om naar draagkracht te voorzien in de kosten van de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Deze kosten vormen de behoefte van het kind. De verplichting van de ouders om daarin te voorzien bestaat ongeacht de behoeftigheid van het kind, dus ook indien het kind zelf in zijn behoefte zou kunnen voorzien.
De overheidsregelingen om ouders tegemoet te komen in de financiële lasten, die verbonden zijn aan de verzorging en opvoeding van kinderen, verminderen de behoefte van het kind niet. Deze wordt immers gevormd door wat het kind nodig heeft. Het bestaan van de bedoelde regelingen laat voorts onverlet dat het aan de ouders is om in de behoefte van hun kind te voorzien. De overheidsondersteuning is dan ook daarop gericht. Met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop is beoogd om de verzorgende ouder inkomensondersteuning te bieden om in de behoefte van zijn kind[eren] te voorzien. Deze tegemoetkomingen verhogen dan ook de draagkracht van die ouder.
De Hoge Raad komt aldus tot de conclusie dat het kindgebonden budget, en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop, niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van die ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
Met deze uitspraak van de Hoge Raad komt er een einde aan de verwarring en verschillende interpretaties van de regels. In de praktijk zal de uitspraak er toe leiden dat veel betalende ouders meer alimentatie moeten gaan betalen. De uitspraak geldt echter niet met terugwerkende kracht. Daarnaast is de uitspraak niet automatisch van invloed op de huidige afspraken omtrent alimentatie, ouders moeten zelf actie ondernemen om de hoogte van de kinderalimentatie te wijzigen.