Vader mag zoon jaar lang niet zien

12 mrt 2013

Vader-mag-zoon-jaar-lang--472-200-300

In deze zaak hebben partijen hun relatie beëindigd. Zij hebben samen een kind. De vader heeft zijn zoon erkend. Ook heeft hij het gezag over hem. Na het verbreken van de relatie hebben partijen afgesproken dat een omgangsregeling zou gelden tussen de vader en zijn zoon van één weekend per 14 dagen. De omgangsregeling verliep goed tot het moment waarop de zoon niet meer naar zijn vader wilde gaan. De moeder heeft hierop een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, waarin zij de rechter verzoekt om de omgangsregeling tussen de vader en zijn zoon te schorsen dan wel te ontzeggen. De rechtbank heeft een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming nodig om meer informatie te krijgen. In een rapport adviseert de Raad de rechtbank om de omgang tussen vader en zoon voor een jaar te schorsen. De rechtbank neemt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming over en oordeelt dat de vader en zijn zoon voor de duur van een jaar elkaar niet mogen zien. De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en vecht de uitspraak aan bij het gerechtshof.

Het gerechtshof overweegt dat als uitgangspunt moet worden genomen dat de met het gezag be-klede ouder recht heeft op een zorgregeling met zijn kind, omdat het zorgen voor een kind een wezenlijk onderdeel uitmaakt van het ouderlijk gezag. Toch kan in sommige situaties het belang van het kind vereisen dat een ouder tijdelijk wordt verboden om contact met een kind te hebben. Ook is het mogelijk dat een ouder het recht op omgang kan worden ontzegd, als de omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Echter, een zodanige beslissing is aan te merken als een inbreuk op het privéleven en het familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Oftewel, dit soort beslissingen kunnen niet zomaar worden genomen door de rechter en moeten uitgebreid worden gemotiveerd.

Het gerechtshof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft en vindt dat de vader een jaar lang geen recht op omgang heeft met zijn zoon. Hoe komt het gerechtshof tot dit oordeel? Tijdens het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is bij de zoon de diagnose PDD-NOS vastgesteld. De moeder heeft na de procedure bij de rechtbank talloze maatregelen genomen ten behoeve van de ontwikkeling van de zoon. Zo heeft moeder op eigen initiatief zich gewend tot hulpinstanties, zodat zij leert omgaan met de gestelde diagnose. Dit in tegenstelling tot de vader. Hij heeft geen aantoonbare maatregelen genomen om meer inzicht te krijgen in de belevingswereld van zijn zoon.

Het gerechtshof is van oordeel dat de vader pas omgang kan hebben met zijn zoon als hij meer inzicht heeft gekregen in de zeer ernstige problematiek van zijn zoon. Het gerechtshof vindt dat vader eerst in staat moet zijn om zijn zoon te benaderen op een wijze die in het belang van zijn zoon is. Pas wanneer vader uit eigen beweging hulp zoekt om te leren omgaan met een kind met PDD NOS kan worden onderzocht of alsnog een omgangsregeling tussen de vader en het kind mogelijk is. Een zorgregeling tussen de vader en zijn zoon is onder de aanwezige omstandigheden in strijd met de zwaarwegende belangen van het kind, aldus het gerechtshof.

Als het aankomt op een afweging van de belangen van alle betrokkenen bij omgang prevaleren uiteindelijk de belangen van het kind. De rechter kan het recht op omgang ontzeggen indien de omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, dat het kind tot 12 jaar of ouder ernstige bezwaren tegen de omgang met zijn ouder heeft of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Kortom, als een rechter tot de conclusie komt dat ontzegging van de omgang in het belang van een kind is gelden er zware motiveringseisen. Het uitgangspunt is dat een ouder omgang dient te hebben met zijn kind.

dit artikel is geplaatst in "De Uitstraling", maart 2013

BG.legal