Verlaging alimentatie ondernemer wegens crisis
De hoogte van alimentatie wordt ondermeer begrensd door de draagkracht van de alimentatieplichtige. De draagkracht van een alimentatieplichtige ondernemer wordt vastgesteld aan de hand van de resultaten van diens bedrijf. Daarbij wordt op grond van de normen uit de rechtspraktijk uitgegaan van het gemiddelde van de resultaten in de laatste drie jaren. Inmiddels zijn er uitspraken waarin meer rekening wordt gehouden met de huidige crisissituatie.
Volgens de normen kan het gemiddelde van de resultaten in de laatste drie jaren afhankelijk van de situatie van de ondernemer worden bijgesteld. Steeds dient gekeken te worden naar de lijn die blijkt uit de jaarstukken van de laatste jaren. Indien er in een bepaald jaar bijvoorbeeld een lage winst is gemaakt moet worden bekeken wat daarvan de oorzaak is. Is het slechts een incidenteel slecht jaar, dan is het redelijk om met dat jaar geen rekening te houden in de middeling van de resultaten van de laatste drie jaren.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan een door de rechter of bij overeenkomst vastgestelde alimentatieplicht worden gewijzigd indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden. In een aantal recente uitspraken heeft de rechter een tegenvallend bedrijfsresultaat aangemerkt als een wijzigingsgrond. De rechter heeft daarbij het uitgangspunt van middeling, kijken naar de resultaten van de laatste drie jaren, ter zijde geschoven.
Het Hof Den Haag heeft in oktober 2011 de alimentatieplicht van de eigenaar van een klusbedrijf op nihil gesteld omdat er naar het oordeel van het Hof sprake was van tegenvallende bedrijfsresultaten. Door deze tegenvallende bedrijfsresultaten was het inkomen van de alimentatieplichtige gedaald tot onder het bijstandsniveau. Het Hof heeft hierbij opgemerkt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de bouwsector door de financiële crisis is getroffen. Het Hof gaat er hierbij van uit dat de tegenvallende bedrijfsresultaten niet door toedoen van de alimentatieplichtige zijn ontstaan. In deze casus is het Hof dan ook uitgegaan van de bedrijfsresultaten van het jaar 2010 en heeft het Hof niet gerekend met de gemiddelde bedrijfsresultaten over de laatste drie jaren.
De Rechtbank Zwolle heeft in dezelfde periode bepaald dat de draagkracht van de ondernemer niet moet worden vastgesteld aan de hand van de bedrijfsresultaten van de afgelopen drie jaren. Ook de Rechtbank Zwolle heeft daarbij overwogen dat het ontbreken van draagkracht niet te wijten is aan de persoon van de alimenatieplichtige. De betreffende ondernemer had last van de crisis. De rechtbank heeft in deze casus de alimentatieverplichting tot oktober 2010 op nihil gesteld maar vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat de alimentatieplicht met ingang van oktober 2010 weer herleeft. Uit de door de ondernemer overgelegde bedrijfsresultaten was het de Rechtbank gebleken dat de ondernemer wel degelijk in staat moet worden geacht om een aanzienlijk inkomen te verwerven.
Daarom heeft de Rechtbank bepaald dat zodra de crisis voorbij is, de ondernemer weer voldoende inkomsten zou kunnen verwerven en dan ook aan zijn alimentatieverplichting kan voldoen. Mocht de ondernemer niet in staat zijn om voldoende inkomen te verwerven waarbij dit niet aan hem te wijten is, staat het de ondernemer vrij om een procedure te starten tot verlaging of zelfs nihilstelling van de alimentatie.
Zoals hiervoor aangegeven is het uitgangspunt bij de vaststelling van de draagkracht van een ondernemer het gemiddelde van de bedrijfsresultaten van de afgelopen drie jaren. Hiervoor is een aantal gevallen aangegeven waarbij een uitzondering wordt gemaakt op dit uitgangspunt. Er zijn echter ook diverse uitspraken bekend waarbij de rechter het uitgangspunt hanteert dat niet gekeken wordt naar de bedrijfsresultaten van de laatste drie jaren maar naar de resultaten van de laatste vijf jaren. Immers op die manier kan een iets slechter jaar gecompenseerd worden door een ander wellicht beter jaar.
Daarnaast ontwikkelt zich de tendens dat rechters kijken naar de verwachte inkomsten. De ondernemer zal de rechter ervan moeten overtuigen dat zijn resultaten in de toekomst zodanig zullen teruglopen dat hij de alimentatie niet langer kan betalen.
Uit de weergave van de verschillende uitspraken van rechtbanken en hoven, kan opgemaakt worden dat het ongewis blijft en sterk afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval of de rechter het verhaal van de ondernemer volgt.