Zijn Bitcoins geld?

19 apr 2018

Omstreeks 2009 kwamen de eerste Bitcoins in omloop. Aanvankelijk werd deze cryptovaluta gedolven in peer-to-peer verband door op internet blockchains van transacties op te zetten in een open source. Deze blockchains zijn voor elke deelnemer toegankelijk en volledig transparant en toch onttrekt deze handel in valuta zich aan overheidstoezicht. Dat maakt deze onderlinge handel interessant voor criminele activiteiten en zo is op darkweb alles te koop in Bitcoin wat de wet verbiedt. Of het nu gaat om wapens, drugs, gokken of witwassen, sodom en gomorra zijn er heilig bij.

Van 2009 tot 2016 zijn 100 miljoen transacties in Bitcoin geregistreerd, van 2016 tot 2018 is dat aantal al gestegen tot 300 miljoen. Het valt dus niet te ontkennen dat Bitcoin, maar ook andere cryptovaluta’s enorm aan populariteit winnen, niet in de laatste plaats door de enorme waarde-explosie die zich in de afgelopen jaren heeft afgetekend. Die toename van waarde heeft een groot aantal speculanten aangetrokken en niet alleen uit crimineel milieu. Cryptovaluta is populair geworden bij een groter publiek en de gelukkigen zij daarmee zelfs miljonair geworden.

Het is evident dat onze samenleving verder digitaliseert en we staan aan de vooravond van de derde stroming automatisering die artificial intelligence heet. Het is dus niet intelligent om cryptovaluta nog langer te demoniseren als “het geld van de onderwereld”. Het zal niet lang meer duren voor crytogeld een geduchte concurrent is van de meer “wereldse” valuta, zonder dat de wereld daar nog banken en overheden voor nodig heeft. In dat licht is het dus ook geen gekke gedachte dat Bitcoins een plaats krijgen in een juridisch landschap om te kunnen bepalen hoe daar in situaties mee om te moeten gaan. Toch is de juridische duiding van Bitcoins niet eenvoudig en nog niet volledig uitgekristalliseerd. Enkele voorbeelden.

Op 31 januari 2012 liet de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BQ9251) zich in een strafzaak uit over de vraag of een virtueel amulet en masker in het spel Runescape aangemerkt kunnen worden als een “goed” in de zin van artikel 310 Sr. De verdachte had zich onder andere verweerd met de stelling dat de “goederen” uit het spel slechts bestaan uit bits en bytes en om die reden niet als zodanig kwalificeren. De Hoge Raad kwam tot de conclusie dat de in het spel opgebouwde bezittingen reële waarde hebben, die kunnen worden afgenomen en door inspanning en tijdsinvestering zijn verworven of zijn te verwerven. Bovendien had de bezitter over deze waarden de feitelijke en exclusieve heerschappij. Deze elementen maakten dat de virtuele waarden volgens de Hoge Raad kwalificeren als “goed” in de zin van artikel 310 Sr. De aangelegde criteria lijken één op één te passen op de bezittingen in Bitcoins die een houder in zijn “wallet” kan hebben.

In de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 22 oktober 2015 (C-264/15; Hedqvist) stond de vraag centraal of de bemiddeling bij het omwisselen van Bitcoins in Zweedse Kronen aangemerkt wordt als een met BTW belaste transactie. Het ging over de uitleg van de artikelen 2, lid 1 en 135, lid 1 van de BTW richtlijn 2006/112/EG. Het oordeel luidde dat het hier ging om het verlenen van een dienst onder bezwarende titel, die een van BTW vrijgestelde handeling vormt.

Dat komt volgens het Hof omdat het verhandelen van Bitcoins geen handel is in een “goed” in de zin van de richtlijn (artikel 2) maar het leveren van een dienst, die bovendien vrijgesteld is van BTW heffing (artikel 135) omdat “…de handelingen betreffende niet traditionele valuta’s, dat wil zeggen andere dan de munten die in een of meerdere landen het wettelijke betaalmiddel vormen, voor zover deze valuta’s door de partijen bij een transactie zijn aanvaard als alternatief betaalmiddel op de wettelijke betaalmiddelen en geen ander doel hebben dan te worden gebruikt als betaalmiddel, financiële handelingen vormen.”  Volgens het Hof zou binnen de context en de doelstelling van artikel 135, lid 1, sub e, deze bepaling worden uitgehold als ze alleen gericht zou zijn op handelingen die betrekking hebben op traditionele valuta’s. Omdat vast staat dat Bitcoins enkel tot doel hebben te dienen als betaalmiddel en door partijen daarbij als zodanig worden geaccepteerd, meent het Hof dat de handel in Bitcoins gelijk gesteld moet worden met de handel in reguliere valuta’s. Rechtvaardigt dit de conclusie dat Bitcoins dus als geld kunnen worden gezien in de zin van artikel 6:112 BW en 6:114 BW?

Deze vraag lag voor bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:4219). In die zaak hadden koper en verkoper een overeenkomst gesloten voor de levering van een aantal Bitcoins tegen een afgesproken prijs, welke afspraak door verkoper niet werd nagekomen. De rechtbank oordeelde in eerste aanleg dat Bitcoins niet kunnen worden gezien als geld in de zin van afdeling 6.1.11 BW, maar kwalificeren als ruilmiddel. Volgens de rechtbank kan de Bitcoin niet dienen ter voldoening van een verplichting tot betaling van een geldsom en dient een vordering met als grondslag artikel 6:125 BW te stranden. De verkoper is slecht schadeplichtig op grond van 6:74 BW wegens niet nakoming. Omdat koper de overeenkomst wegens niet nakoming inmiddels had ontbonden vorderde die in hoger beroep een schadevergoeding anders dan in geld, namelijk door het alsnog leveren van de resterende Bitcoins. Dit deel wijst het Hof af omdat de schade eenvoudig in geld uit te drukken is. De subsidiaire vordering voor schadevergoeding met een beroep op artikel 6:125 BW wijst het Hof ook af omdat het Hof van mening is dat dit artikel geen betrekking heeft op waarde schommelingen van gekochte maar niet geleverde goederen. Ook als kapstok kan het artikel geen dienst doen omdat het ziet op vertraging in de nakoming van een verplichting tot betaling van een geldsom. Nu het artikel niet kan dienen als grondslag voor de vordering, meent het hof dat om die reden niet onderzocht hoeft te worden of Bitcoins als geld in de zin van artikel 6:112 of 6:114 BW zijn aan te merken. Een gemiste kans.

Uit lagere en meer recente rechtspraak is wellicht een indicatie af te leiden over het antwoord op de vraag of Bitcoins geld zijn.

De rechtbank Midden-Nederland deed uitspraak op 7 december 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:6646) in een zaak waarin eiser levering van een aantal computers met de daarop geminede Ethers (een kleine broer van Bitcoins) eiste. De rechtbank wees die vordering toe en moest oordelen over de vraag of op afgifte van de Ethers een dwangsom kon worden gesteld op grond van artikel 611a Rv. Op de betaling van een geldsom kan immers geen dwangsom gesteld worden, op het leveren van goederen wel. De rechtbank zocht voor de beantwoording van die vraag aansluiting bij de Hedqvist uitspraak van het Europese Hof uit 2015 en concludeerde dat de Ethers niet hoofdzakelijk werden gebruikt als betaalmiddel en met dat doel door sommige marktdeelnemers worden geaccepteerd. Daarom vond de rechtbank de Ethers geen geld in de zin van afdeling 6.1.11 BW en wees de vordering tot het verbeuren van dwangsommen toe.

Bitcoins duiken ook op in een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:869). In januari 2018 is KOINZ veroordeeld tot betaling van de miningopbrengst van een aantal Bitcoins op verbeurte van een dwangsom. Daaraan voldoet KOINZ niet en daarom vraagt eiser het faillissement aan. Voor het aanvragen van het faillissement moet eiser een verifieerbare vordering te hebben. De rechtbank kwalificeert Bitcoins als op zich staande waarde-bestanden, die bij een betaling rechtstreeks door de betaler aan de begunstigde worden geleverd. Hieruit volgt dat een Bitcoin een waarde vertegenwoordigt en overdraagbaar is. De rechtbank meent dat een Bitcoin hiermee kenmerken vertoont van een vermogensrecht en dat een betaling in Bitcoin dus te beschouwen is als een vordering die voor verificatie in aanmerking komt. De vordering van eiser op KOINZ is bovendien een verbintenis die strekt tot betaling in Bitcoins waaraan KOINZ niet heeft voldaan. Van een vorderingsrecht is dus summierlijk gebleken, aldus de rechtbank. Vervolgens constateert de rechtbank dat de term “betalen” niet alleen ziet op het betalen van een geldvordering, maar meer algemeen op voldoening aan een verbintenis. Omdat KOINZ de verbintenis aan eiser niet heeft voldaan en er steunvorderingen zijn, concludeert de rechtbank dat KOINZ verkeert in de toestand dat ze heeft opgehouden te betalen en verklaart KOINZ failliet.

Deze laatste overweging van de rechtbank komt verraderlijk dicht bij het gebruiken van cryptovaluta als betaalmiddel, die met dat doel door marktdeelnemers worden geaccepteerd. Zouden Bitcoins dan toch kunnen kwalificeren als geld? Voorlopig moet de conclusie zijn dat de rechtspraak verdeeld is. En dat kan ook niet anders. De rechtspraak heeft de taak ontwikkelingen in de maatschappij juridisch te duiden en in te passen in rechtsfiguren die voortkomen uit wetten, richtlijnen, verdragen en andere bronnen die recht scheppen. Zo lang die wetten e.d. niet aangepast worden aan maatschappelijke veranderingen, die bovendien ontwikkelen met de snelheid van het licht, dan is het niet zo raar dat die juridische duiding soms mank gaat en achter actualiteiten aan loopt. Afdeling 6.1.11 BW stamt uit 1992, toen de eerste stroming automatisering met de opkomst van de PC nog moest beginnen. En in dat juridische landschap moeten nu Bitcoins ingebed worden, wat bijna onmogelijk is. De enige oplossing is dat de wet aangepast wordt, waarin de maatschappelijke ontwikkeling van cryptovaluta een eigen plaats krijgt. Niet dat de wet aangepast moet worden voor elke internet-gril, maar Bitcoins en andere cryptovaluta zijn dat stadium inmiddels voorbij. Deze betaalmiddelen nemen in rap tempo klassiek betalingsverkeer over, zonder dat banken en overheden daar nog veel van kunnen vinden. Dat is maatschappelijk te belangrijk en het verdient daarom meer rechtszekerheid dan een versnipperde rechtspraak.

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date, 13 april 2018.