Bestuurdersaansprakelijkheid moet heel precies worden onderbouwd

20 okt 2022

Wie stelt een vordering op een ander te hebben, moet dit heel concreet onderbouwen. Dat merkte een schuldeiser die werd opgezadeld met een tweede pandrecht en beweerde daardoor schade te hebben geleden.

Een bestuurder van een besloten vennootschap (bv) leent 150.000 euro. Tot zekerheid van de terugbetaling verstrekt hij een eerste pandrecht op de voorraden en inventaris van het bedrijf. Van terugbetaling komt het niet meer: de bv gaat failliet. De schuldeiser stapt naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Daar blijkt dat de bestuurder de voorraden en inventaris al eerder had verpand aan de bank. Door toe te zeggen dat de schuldeiser een eerste pandrecht kreeg – wat de bestuurder niet kon waarmaken – heeft de schuldeiser schade geleden, zo stelt zij.

Beklamelcriterium

De vraag is of de bestuurder voor dit handelen persoonlijk aansprakelijk is. Dat is alleen het geval als hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Indien de bestuurder namens de bv een verbintenis aangaat en die niet nakomt, kan hij persoonlijk aansprakelijk zijn als hij wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de bv niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Dit heet het Beklamelcriterium.

Tweede pandrecht

Volgens het hof gaat de bestuurder vrijuit. Ja, het ging om een tweede pandrecht. De schuldeiser kon, nu de bestuurder de lening niet terugbetaalde, de voorraden en inventaris niet verkopen, omdat de bank het eerste recht daarop had. Maar daar gaat het in de kern niet om. De vraag is: wist de bestuurder dat de schuldeiser schade zou lijden nu het ging om een tweede pandrecht? Dát had de schuldeiser moeten bewijzen, en dat heeft hij niet gedaan. Het feit dat de schuldeiser geen eerste maar tweede pandrecht heeft verkregen, betekent nog niet dat deze daardoor schade lijdt. Daarvan is pas sprake als de bv de geldlening niet terugbetaalt en geen verhaal biedt. De schuldeiser had dus concreet moeten stellen en bewijzen dat de bestuurder wist of behoorde te weten dat de bv haar verplichtingen uit hoofde van de geldlening niet zou nakomen en daarvoor ook geen verhaal zou bieden.

Stelplicht

De schuldeiser beweert dat de bv ten tijde van de geldlening in financiële problemen zat (waardoor de bestuurder had kunnen weten dat hij de lening niet kon aflossen), maar onderbouwt dit niet. Nu de schuldeiser niet heeft voldaan aan haar stelplicht, kan er niet van worden uitgegaan dat de schade die zij stelt te hebben geleden door het niet verkrijgen van een eerste pandrecht voorzienbaar was op het moment dat de bestuurder de verplichting tot het vestigen van dit pandrecht zou zijn aangegaan. Dat leidt ertoe dat de bestuurder niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor deze schade.

Wanneer u vragen heeft kunt u contact opnemen met de sectie insolventierecht.

BG.legal