Fatale fout bij aanbesteding
Uitspraak Rechtbank Den-Haag 20 mei 2014 [ECLI: NL: RBDHA: 2014: 6203]. Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbesteding aangekondigd betreffende werkzaamheden om en nabij de Oosterscheldekering. Het ARW 2012 is van toepassing verklaard. In aanbestedingsstukken is bepaald dat de inschrijving dient te geschieden op het bij de aanbestedingsleidraad gevoegde inschrijvingsbiljet dan wel op een geheel overeenkomstig daaraan opgesteld biljet.
Een van de inschrijvers vergeet zijn inschrijvingsbiljet en zijn eigen verklaring in te dienen. Rijkswaterstaat biedt de inschrijver de gelegenheid om de ontbrekende stukken alsnog in te leveren. De inschrijver maakt hiervan gebruik maar Rijkswaterstaat verklaart de inschrijving alsnog ongeldig omdat bij de inschrijving geen inschrijvingsbiljet was gevoegd.
De inschrijver start een kort geding. De voorzieningenrechter onderzoekt de mogelijkheid om de fout in deze kwestie te herstellen. Het uitgangspunt is dat een aanbestedende dienst bij de beoordeling van inschrijvingen moet uitgaan van de inschrijvingen zoals deze bij het sluiten van de inschrijvingstermijn zijn ontvangen. De beginselen van gelijke behandelingen transparantie verzetten zich in beginsel tegen de mogelijkheid dat een inschrijver zijn inschrijving nadien nog wijzigt of aanvult. Volgens vaste jurisprudentie kan daar slechts in uitzonderlijke gevallen een uitzondering op worden gemaakt indien een inschrijving klaarblijkelijk een eenvoudige precisering behoeft of om kennelijke materiële fouten recht te zetten mits de wijziging/aanvulling er niet toe leidt dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld. Het maken van een dergelijke uitzondering is echter uitgesloten in geval van een ontbrekend stuk [of ontbrekende informatie] dat [die] op straffe van uitsluiting moet worden verstrekt. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar diverse uitspraken van het Europese Hof van Justitie.
Het ANW 2012 en de aanbestedingsleidraad bepalen dat het inschrijvingsbiljet bij inschrijving moet worden ingediend. Zo niet is de inschrijving ongeldig. Gelet hierop en met inachtneming van voornoemd uitgangspunt is er aldus de voorzieningenrechter, geen plaats voor herstel, in die zin dat de inschrijver de gelegenheid wordt gesteld het inschrijvingsbiljet alsnog in te dienen. Rijkswaterstaat is dan ook op goede gronden teruggekomen van de eerder de inschrijver geboden mogelijkheid om het inschrijvingsbiljet alsnog in te dienen.
Het vertrouwensbeginsel waar de inschrijver nog een beroep op doet, biedt de inschrijver geen soelaas. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het in het aanbestedingsrecht geldende gelijkheidsbeginsel prevaleert boven het vertrouwensbeginsel. De vorderingen van de inschrijver worden afgewezen. De fout door het inschrijvingsbiljet niet tijdig in te dienen, wordt de inschrijver fataal. Zijn inschrijving is en blijft ongeldig.