Blog van medewerkers
- voor elke EUR 7.900,- van de WOZ-waarde: 1 punt;
- voor elke EUR 120,- van de WOZ-waarde gedeeld door de oppervlakte van de woning: 1 punt.
Naar aanleiding van het woonakkoord van 13 februari 2013 is per 1 oktober jl. een nieuw woningwaarderingsstelsel (hierna WWS) in werking getreden. Aan de hand hiervan kan de maximale huurprijs van huurwoningen worden vastgesteld. Het systeem kent punten toe aan kwaliteitskenmerken van woningen, waarna verhuurders met behulp van een tabel kunnen afleiden welke huurprijs zij maximaal per woning in rekening mogen brengen. Hierbij geldt: hoe meer punten, hoe hoger de maximale huurprijs. Zo kent het voormalige WWS bijvoorbeeld een waardering voor: de oppervlakte, de energieprestatie, aantal sanitaire voorzieningen, woonvorm en woonomgeving, hinderlijke situaties, bijzondere voorzieningen en ligging in een schaarstegebied.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => het-nieuwe-wws-leidt-tot-huurprijsdiscussies [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 16:00:16 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 15:00:16 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/19/het-nieuwe-wws-leidt-tot-huurprijsdiscussies/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 7169 [post_author] => 19 [post_date] => 2015-10-19 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-19 00:00:00 [post_content] =>De Hoge Raad heeft op 16 oktober jl., zie Uitspraak [ECLI:NL:HR:2015:3099 (Duinzigt / X)] duidelijkheid gegeven over de vraag of een bemiddelingsbureau voor woonruimte een woning, die door een verhuurder wordt aangeboden, om niet op zijn website plaatst, aan een consument-huurder bemiddelingskosten in rekening mag brengen. De Hoge Raad concludeert dat er in die gevallen geen bemiddelingskosten in rekening gebracht mogen worden.
Tussen het bemiddelingsbureau en de verhuurder komt een bemiddelingsovereenkomst tot stand. Wie bemiddelt bij de totstandkoming van een overeenkomst en daarbij optreedt voor beide contractspartijen [de verhuurder en huurder], dient de wettelijke regeling met betrekking tot belangenverstrengeling in het oog te houden. Die regeling houdt in dat de bemiddelaar bij bemiddeling ter zake van koop of verkoop dan wel huur of verhuur van een onroerende zaak geen recht heeft op loon jegens de consument-koper of consument-huurder.
Indien een bemiddelingsbureau voor woonruimte een woning, die door een verhuurder wordt aangeboden, om niet op zijn website plaatst, is dan ook in beginsel sprake van een bemiddelingsovereenkomst tussen bemiddelingsbureau en verhuurder. Dat is slechts anders, indien de beheerder van de website stelt, dat de website alleen als ‘elektronisch prikbord’ functioneert, dat wil zeggen dat de beheerder daarvan niet de aspirant-verhuurder en -huurder van elkaar afschermt en het hun dus niet onmogelijk maakt dat zij rechtstreeks en zonder zijn tussenkomst met elkaar in contact treden om over de totstandkoming van een huurovereenkomst te onderhandelen. In dat geval is er in beginsel geen sprake van een bemiddelingsovereenkomst.
[post_title] => Vergoeding bij bemiddeling voor consument-huurder sterk beperkt [post_excerpt] =>De Hoge Raad heeft op 16 oktober jl., zie Uitspraak [ECLI:NL:HR:2015:3099 (Duinzigt / X)] duidelijkheid gegeven over de vraag of een bemiddelingsbureau voor woonruimte een woning, die door een verhuurder wordt aangeboden, om niet op zijn website plaatst, aan een consument-huurder bemiddelingskosten in rekening mag brengen. De Hoge Raad concludeert dat er in die gevallen geen bemiddelingskosten in rekening gebracht mogen worden.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => vergoeding-bij-bemiddeling-voor-consument-huurder-sterk-beperkt [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:54:51 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:54:51 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/19/vergoeding-bij-bemiddeling-voor-consument-huurder-sterk-beperkt/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 7164 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-09 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-09 00:00:00 [post_content] => Vandaag heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de prejudiciële vraag van het Gerechtshof Den Haag: moet bij de bepaling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen rekening worden gehouden met het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit: i) in mindering te brengen op de behoefte van de kinderen; dan wel ii) in aanmerking te nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt? Op 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen in werking getreden. Bij deze wet zijn de regelingen met betrekking tot de bijdrage van de overheid in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen herzien. In dat kader is de zogenoemde alleenstaande ouderkop geïntroduceerd als onderdeel van het kindgebonden budget. De wetgever heeft in de loop der jaren diverse regelingen getroffen om ouders tegemoet te komen in de financiële lasten die verbonden zijn aan de verzorging en opvoeding van kinderen. Tot die regelingen behoort sinds 1 januari 2008 het kindgebonden budget. Alleenstaande ouders, die één of meer kinderen verzorgen, konden tot 1 januari 2015 aanspraak maken op een aanvullende inkomensondersteuning in de vorm van een alleenstaande oudertoeslag in het kader van een bijstandsuitkering en een alleenstaande ouderkorting.De alleenstaande ouderkop vervangt deze alleenstaande oudertoeslag en alleenstaande ouderkorting. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil met deze tegemoetkoming twee doelen nastreven:
- aanvullende inkomensondersteuning van de alleenstaande ouder, die overeenkomt met de doelstelling van de oude regelingen, en;
- een tegemoetkoming in de kosten van de kinderen, als onderdeel van het kindgebonden budget.
De Hoge Raad geeft aan dat de wetgever bij de invoering van de Wet Hervorming Kindregelingen geen keuze heeft willen maken met betrekking tot de wijze waarop het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop bij de berekening van kinderalimentatie in aanmerking genomen dient te worden.
Ingevolge artikel 1:140 lid 1 BW zijn ouders verplicht om naar draagkracht te voorzien in de kosten van de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Deze kosten vormen de behoefte van het kind. De verplichting van de ouders om daarin te voorzien bestaat ongeacht de behoeftigheid van het kind, dus ook indien het kind zelf in zijn behoefte zou kunnen voorzien.
De overheidsregelingen om ouders tegemoet te komen in de financiële lasten, die verbonden zijn aan de verzorging en opvoeding van kinderen, verminderen de behoefte van het kind niet. Deze wordt immers gevormd door wat het kind nodig heeft. Het bestaan van de bedoelde regelingen laat voorts onverlet dat het aan de ouders is om in de behoefte van hun kind te voorzien. De overheidsondersteuning is dan ook daarop gericht. Met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop is beoogd om de verzorgende ouder inkomensondersteuning te bieden om in de behoefte van zijn kind[eren] te voorzien. Deze tegemoetkomingen verhogen dan ook de draagkracht van die ouder.
De Hoge Raad komt aldus tot de conclusie dat het kindgebonden budget, en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop, niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van die ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
Met deze uitspraak van de Hoge Raad komt er een einde aan de verwarring en verschillende interpretaties van de regels. In de praktijk zal de uitspraak er toe leiden dat veel betalende ouders meer alimentatie moeten gaan betalen. De uitspraak geldt echter niet met terugwerkende kracht. Daarnaast is de uitspraak niet automatisch van invloed op de huidige afspraken omtrent alimentatie, ouders moeten zelf actie ondernemen om de hoogte van de kinderalimentatie te wijzigen.
[post_title] => Uitspraak Hoge Raad leidt vaak tot hogere alimentatie [post_excerpt] =>Vandaag heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de prejudiciële vraag van het Gerechtshof Den Haag: moet bij de bepaling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen rekening worden gehouden met het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit: i) in mindering te brengen op de behoefte van de kinderen; dan wel ii) in aanmerking te nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt?
Op 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen in werking getreden. Bij deze wet zijn de regelingen met betrekking tot de bijdrage van de overheid in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen herzien. In dat kader is de zogenoemde alleenstaande ouderkop geïntroduceerd als onderdeel van het kindgebonden budget.
De wetgever heeft in de loop der jaren diverse regelingen getroffen om ouders tegemoet te komen in de financiële lasten die verbonden zijn aan de verzorging en opvoeding van kinderen. Tot die regelingen behoort sinds 1 januari 2008 het kindgebonden budget. Alleenstaande ouders, die één of meer kinderen verzorgen, konden tot 1 januari 2015 aanspraak maken op een aanvullende inkomensondersteuning in de vorm van een alleenstaande oudertoeslag in het kader van een bijstandsuitkering en een alleenstaande ouderkorting.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-hoge-raad-leidt-vaak-tot-hogere-alimentatie [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 16:01:17 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 15:01:17 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/09/uitspraak-hoge-raad-leidt-vaak-tot-hogere-alimentatie/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 7162 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-07 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-07 00:00:00 [post_content] =>
In een baanbrekend arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie [HvJEU] van 6 oktober 2015[1] is vastgesteld dat de persoonsgegevens van burgers van de Europese Unie in Amerika onvoldoende beschermd worden. Wat is er aan de hand?
Oostenrijker Schrems maakt sinds 2008 gebruik van Facebook. Inwoners van de Europese Unie die Facebook willen gebruiken moeten bij hun inschrijving een overeenkomst ondertekenen met Facebook Ireland, een dochteronderneming van Facebook Inc. uit de Verenigde Staten. Uit die overeenkomst vloeit voort dat de persoonsgegevens van de Europese gebruikers van Facebook geheel of gedeeltelijk worden doorgestuurd naar de servers van Facebook Inc. in de Verenigde Staten. In 2013 heeft Schrems bij de Ierse ‘Privacy Waakhond’ een klacht ingediend, waarbij is verzocht om Facebook Ireland te verbieden om persoonsgegevens door te sturen naar de Verenigde Staten. Hij heeft hierover geprocedeerd tot aan de Ierse High Court, welke op zijn beurt prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJEU.
Persoonsgegevens worden in de Europese Unie streng beschermd, omdat veel waarde wordt toegekend aan het grondrecht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer [oftewel grondrecht op privacy]. Vanwege de globalisering van de wereld en het bevorderen van de handel tussen de VS en de EU zijn er tussen beide machtsblokken evenwel afspraken gemaakt over de verzending van persoonsgegevens. Van belang is dat de bescherming van persoonsgegevens in een land buiten de Europese Unie, zo veel mogelijk gelijkwaardig moet zijn aan de Europese bescherming. Bij beschikking van de Europese Commissie[2] is daarom de zogenaamde veilige haven regeling [Safe Harbor] in het leven geroepen. Daaruit vloeit onder meer voort dat wanneer Amerikaanse bedrijven door middel van zelfcertificering toezicht houden op het verwerken van persoonsgegevens van burgers van de Europese Unie en daarbij de Safe Harbor regels in acht nemen, deze verwerking is toegestaan. Onder meer Facebook en Google maken gebruik van deze regeling.
Hoewel het arrest behoorlijk uitgebreid is, moest het HvJEU in wezen de vraag beantwoorden of de bescherming van Europese persoonsgegevens in de Verenigde Staten op deze manier voldoende gewaarborgd is. Een en ander werd vooral aangewakkerd door de onthullingen van klokkenluider Edward Snowden, waaruit onder meer blijkt dat Amerikaanse opsporingsdiensten op zeer grote schaal gegevens van [onder meer] burgers van de Europese Unie verzamelen en opslaan. Die gegevens krijgen de Amerikaanse autoriteiten onder meer in handen via Facebook. Europese burgers kunnen op hun beurt echter nauwelijks optreden tegen deze inbreuken door Amerikaanse opsporingsinstanties, omdat zij wel handelen volgens hun wettelijke bevoegdheden in Amerika.
Het HvJEU is gelet op deze omstandigheden van mening dat de persoonsgegevens van burgers van de Europese Unie in Amerika niet voldoende beschermd worden. Om die reden verklaart het HvJEU de beschikking ongeldig.
Dit betekent dus dat de zogenaamde veilige haven regeling niet langer rechtsgeldig is. Het arrest wordt gezien als een overwinning van het grondrecht op privacy. Wat hiervan het gevolg zal zijn is nog even de vraag. Het Nederlandse College Bescherming Persoonsgegevens heeft in een eerste reactie aangegeven dat deze uitspraak het belang van de bescherming van persoonsgegevens nog eens onderstreept. De Europese toezichthouders zullen op korte termijn gezamenlijk reageren.
Het is in ieder geval enigszins geruststellend om te constateren dat het HvJEU de vrijheid van haar burgers bij het maken en onderhouden van een Facebookprofiel, beschermt tegen ongebreidelde Amerikaanse inbreuken op de persoonlijke levenssfeer.
[post_title] => Europese Facebook gegevens worden onvoldoende beschermd in Amerika [post_excerpt] =>In een baanbrekend arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie [HvJEU] van 6 oktober 2015[1] is vastgesteld dat de persoonsgegevens van burgers van de Europese Unie in Amerika onvoldoende beschermd worden. Wat is er aan de hand?
Oostenrijker Schrems maakt sinds 2008 gebruik van Facebook. Inwoners van de Europese Unie die Facebook willen gebruiken moeten bij hun inschrijving een overeenkomst ondertekenen met Facebook Ireland, een dochteronderneming van Facebook Inc. uit de Verenigde Staten. Uit die overeenkomst vloeit voort dat de persoonsgegevens van de Europese gebruikers van Facebook geheel of gedeeltelijk worden doorgestuurd naar de servers van Facebook Inc. in de Verenigde Staten. In 2013 heeft Schrems bij de Ierse ‘Privacy Waakhond’ een klacht ingediend, waarbij is verzocht om Facebook Ireland te verbieden om persoonsgegevens door te sturen naar de Verenigde Staten. Hij heeft hierover geprocedeerd tot aan de Ierse High Court, welke op zijn beurt prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJEU.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => europese-facebook-gegevens-worden-onvoldoende-beschermd-in-amerika [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:57:46 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:57:46 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/07/europese-facebook-gegevens-worden-onvoldoende-beschermd-in-amerika/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 7163 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-07 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-07 00:00:00 [post_content] =>Nederland wil in 2020 een reductie van 20% realiseren van emissies van broeikasgassen binnen de Europese Unie ten opzichte van I990. Over de vraag hoe dat moet gebeuren is al veel gezegd en geschreven. Onderstaand heb ik dit in een notendop verwoord.
Warmtevisie
Om de uitstoot van CO2 terug te dringen en energie te besparen stimuleert het kabinet de overstap van gas naar duurzame warmte.
Op 2 april 2015 maakte minister Kamp de warmtevisie van het kabinet bekend. Volgens deze visie wordt onder meer ingezet op het stimuleren van de verwarming van Nederlandse huizen en bedrijven minder door gas en meer door duurzame warmte en restwarmte worden verwarmd. Zo kan energie worden bespaard en CO2-uitstoot worden teruggedrongen.
Bijna zestig procent van alle energie die in Nederland wordt verbruikt, is voor de opwekking van warmte. Denk aan de cv-ketel, het douchen, afwassen of de hoge temperaturen die nodig zijn voor productie in de industrie. In bijna heel Nederland wordt hiervoor nu gas gebruikt.
Minister Kamp: “Veel van deze opgewekte warmte gaat nu nog verloren en kan nuttiger worden ingezet. Dat kan bijvoorbeeld door restwarmte uit de industrie via een warmtenet aan te bieden aan huishoudens en bedrijven. Dit bespaart energie én levert tot 75 procent minder CO2-uitstoot op ten opzichte van een huishouden met een cv-installatie. De kansen die warmtetechnologie biedt voor de toekomst moeten we niet laten liggen”, aldus Kamp.
Om de verdere ontwikkeling van duurzame vormen van warmtelevering te bevorderen, gaat het kabinet de wet- en regelgeving voor warmtelevering hervormen. Zo wordt gewerkt aan een nieuw marktmodel voor onder andere warmtenetten, zodat de markt voor duurzame warmte meer gaat lijken op de markten voor elektriciteit en gas. Dit draagt bij aan de leveringszekerheid en zorgt voor een toekomstbestendige warmtevoorziening.
Nu wil de overheid ondersteuning bieden bij het ontwikkelen van warmteprojecten. Zo heeft het kabinet 3,6 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een proefboring om warmte uit de diepe aarde te halen in het Westland. Deze warmte kan in potentie voor 80 procent in de Westlandse warmtevraag voorzien. Warmte uit de diepe aarde is daarnaast geschikt voor productieprocessen in sectoren als de glastuinbouw, textielindustrie, papierindustrie en voedingsmiddelenindustrie, waarbij hoge temperaturen nodig zijn.
“Dit is een goed moment om de warmtevoorziening te moderniseren en te verduurzamen, omdat in veel steden het gasnet aan renovatie of vervanging toe is. Ook bereiden we ons hiermee voor op een vermindering van de gaswinning en het in de toekomst anders inzetten van de Nederlandse gasvoorraden”, aldus Kamp.
Warmtewet
De Warmtewet geldt nog maar sinds 1 januari 2014 maar er is al een stevige evaluatie aangekondigd. Minister Kamp verwacht de evaluatie begin 2016 gereed te hebben. De vernieuwde Warmtewet wil hij eind 2016 aan de Tweede Kamer voorleggen
De huidige Warmtewet moet ervoor zorgen dat huishoudens die zijn aangesloten op een collectieve warmtevoorziening niet te veel betalen voor warmte. Het is duidelijk gericht aan de consument maar blijkt het aspect ‘duurzaamheid’ in de praktijk een ondergeschoven kindje te zijn.
Omdat huishoudens die zijn aangesloten op een warmtenet vaak niet kunnen kiezen wie hun warmteleverancier wordt, is de wet in het leven geroepen. De wet moet voor deze huishoudens de warmtelevering zeker stellen en voorkomen dat de betreffende energieleverancier te veel in rekening brengt.
In de Warmtewet is daarom een maximumtarief voor warmte vastgelegd, die gebaseerd is op de prijs van gas. De bedoeling is dat huishoudens die zijn aangesloten op een collectieve warmtevoorziening, niet méér gaan betalen voor warmte dan huishoudens met een gasaansluiting. Dit wordt ook wel het Niet-Meer-Dan-Anders-tarief [NMDA] genoemd.
De Autoriteit Consument & Markt houdt toezicht op de leveranciers van stads- en blokverwarming.
Wat wil Kamp?
Uit een brief van 7 juli 2014 en de Warmtevisie van 2 april 2015 van Kamp blijkt dat de minister onder andere de navolgende herzieningen in gedachten heeft:
- Stimuleren dat er ‘open netten’ komen, waarbij meerdere producenten, warmtebronnen en leveranciers een rol spelen. Onderzocht zal worden of het mogelijk is om regelgeving te ontwikkelen die eigenaren van een warmtenet verplichten hieraan mee te werken (Third Party Access-regulering).
- Ook wil hij het NMDA-principe kritisch bezien en integraal betrekken bij de evaluatie.
- Uitzonderen van Vereniging van Eigenaren met gebouw gebonden installaties van de verplichtingen die op grond van de Warmtewet voor een leverancier gelden.
- Het toestaan van correctiefactoren voor de ligging van de woning en transportleidingen.
- Verduidelijking van een aantal definities in de Warmtewet, zoals die van verbruiker, leverancier, warmtewisselaar en afleverset.
- Het doorberekenen van de kosten van warmtekostenverdelers aan de verbruikers.
'Open netten'
Als gezegd wil Kamp onder meer open netten stimuleren. Onder meer het bestuur van Warmtenetwerk pleit hier ook voor. Warmtenetwerk wil concrete maatregelen zien die de aanleg van deze infrastructuur vergemakkelijkt. Er wordt gewezen op voorbeeldlanden als de Scandinavische landen en Duitsland, waar aangetoond zou zijn dat deze transitie naar warmte mogelijk is. Er moet dus flink geïnvesteerd [blijven] worden in dergelijke infrastructuur.
Tot slot
In de uitvoeringsagenda die verwerkt is in de Warmtevisie zijn plannen opgenomen die gericht zijn op de aanleg van dergelijke restwarmtenetten. Maar dat moet ook wel want 2020 komt snel dichterbij. Om de doelstellingen te kunnen behalen moeten nog flinke stappen gezet worden. Uit veel reacties op de Warmtevisie blijkt dat er waardering is voor de analyse, maar is een kritiekpunt dat de maatregelen nog concreter moeten zijn.
Het is dan ook spijtig dat de nog zo jonge Warmtewet, waar toch vele jaren aan gesleuteld is, waarschijnlijk nu al toe is aan grondige renovatie omdat het niet het gewenste instrument is om de beoogde doelstelling [aanzienlijke reductie van CO2 en besparing van energie] te bereiken.
De urgentie wordt op het ministerie gevoeld en er wordt gewerkt aan verbeteringen in wetgeving en uitvoering. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald zullen we maar zeggen. Want er moet nog flink gespurt worden om de doelstelling in 2020 te kunnen behalen.
[post_title] => Prachtige doelstelling om de CO2 uitstoot te reduceren. Maar hoe wil de minister dat doen? [post_excerpt] =>Nederland wil in 2020 een reductie van 20% realiseren van emissies van broeikasgassen binnen de Europese Unie ten opzichte van I990. Over de vraag hoe dat moet gebeuren is al veel gezegd en geschreven. Onderstaand heb ik dit in een notendop verwoord.
Warmtevisie
Om de uitstoot van CO2 terug te dringen en energie te besparen stimuleert het kabinet de overstap van gas naar duurzame warmte.
Op 2 april 2015 maakte minister Kamp de warmtevisie van het kabinet bekend. Volgens deze visie wordt onder meer ingezet op het stimuleren van de verwarming van Nederlandse huizen en bedrijven minder door gas en meer door duurzame warmte en restwarmte worden verwarmd. Zo kan energie worden bespaard en CO2-uitstoot worden teruggedrongen.
Bijna zestig procent van alle energie die in Nederland wordt verbruikt, is voor de opwekking van warmte. Denk aan de cv-ketel, het douchen, afwassen of de hoge temperaturen die nodig zijn voor productie in de industrie. In bijna heel Nederland wordt hiervoor nu gas gebruikt.
Minister Kamp: “Veel van deze opgewekte warmte gaat nu nog verloren en kan nuttiger worden ingezet. Dat kan bijvoorbeeld door restwarmte uit de industrie via een warmtenet aan te bieden aan huishoudens en bedrijven. Dit bespaart energie én levert tot 75 procent minder CO2-uitstoot op ten opzichte van een huishouden met een cv-installatie. De kansen die warmtetechnologie biedt voor de toekomst moeten we niet laten liggen”, aldus Kamp.
Om de verdere ontwikkeling van duurzame vormen van warmtelevering te bevorderen, gaat het kabinet de wet- en regelgeving voor warmtelevering hervormen. Zo wordt gewerkt aan een nieuw marktmodel voor onder andere warmtenetten, zodat de markt voor duurzame warmte meer gaat lijken op de markten voor elektriciteit en gas. Dit draagt bij aan de leveringszekerheid en zorgt voor een toekomstbestendige warmtevoorziening.
Nu wil de overheid ondersteuning bieden bij het ontwikkelen van warmteprojecten. Zo heeft het kabinet 3,6 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een proefboring om warmte uit de diepe aarde te halen in het Westland. Deze warmte kan in potentie voor 80 procent in de Westlandse warmtevraag voorzien. Warmte uit de diepe aarde is daarnaast geschikt voor productieprocessen in sectoren als de glastuinbouw, textielindustrie, papierindustrie en voedingsmiddelenindustrie, waarbij hoge temperaturen nodig zijn.
“Dit is een goed moment om de warmtevoorziening te moderniseren en te verduurzamen, omdat in veel steden het gasnet aan renovatie of vervanging toe is. Ook bereiden we ons hiermee voor op een vermindering van de gaswinning en het in de toekomst anders inzetten van de Nederlandse gasvoorraden”, aldus Kamp.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => prachtige-doelstelling-om-de-co2-uitstoot-te-reduceren-maar-hoe-wil-de-minister-dat-doen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:57:09 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:57:09 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/07/prachtige-doelstelling-om-de-co2-uitstoot-te-reduceren-maar-hoe-wil-de-minister-dat-doen/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 7165 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-07 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-07 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 7 oktober 2015 (zaaknummer 201500510/1/R3) is geoordeeld over het besluit van 25 november 2014 waarbij de gemeenteraad van Zundert het bestemmingsplan ‘Sint Bavostraat 106’ heeft vastgesteld.Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 7 oktober 2015 (zaaknummer 201500510/1/R3) is geoordeeld over het besluit van 25 november 2014 waarbij de gemeenteraad van Zundert het bestemmingsplan ‘Sint Bavostraat 106’ heeft vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer Plus Vastgoed beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft onder meer Lidl Nederland GmbH een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => overaanbod-van-winkelruimte-einde-oefening [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 15:03:40 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 14:03:40 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/07/overaanbod-van-winkelruimte-einde-oefening/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7161 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-05 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-05 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 30 september 2015, zie Uitspraak [zaaknummer: 201502662/1/R2] is geoordeeld over het besluit van 10 februari 2015, kenmerk 2014-084, waarbij de gemeenteraad van Houten heeft besloten het bestemmingsplan "Bedrijfsverplaatsing (appellant)" niet vast te stellen. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.De gemeenteraad heeft een grote mate van beleidsvrijheid bij het vaststellen of niet vaststellen van een bestemmingsplan, maar moet de gemeenteraad dit wel doen met een deugdelijke motivering en kenbare belangenafweging. De vraag is of dat hier het geval is. Het gemeentebestuur heeft veel speelruimte en de Afdeling toetst deze speelruimte terughoudend.
Waar gaat het om?
In het besluit van 10 februari 2015 is naast de beslissing geen motivering daarvan vermeld. Bij brief van 19 februari 2015 is dit besluit aan appellant bekendgemaakt. In de brief staat:
"De raad heeft besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen. De redenen hiervoor zijn onder andere:
1. Onvoldoende zekerheid ten aanzien van het onderwerp ‘spuitzones’ en de gehanteerde systematiek o.b.v. het onderzoek ‘Nijmegen’.
2. Het niet of onvoldoende voldoen van het bestemmingsplan aan de uitgangspunten van de Visie verplaatsing niet-agrarische bedrijven binnen het buitengebied."
4. Appellant betoogt dat het besluit ontoereikend gemotiveerd is en dat de raad haar belangen niet bij het besluit heeft betrokken.
Appellant betoogt voorts dat de raad ten onrechte aan de weigering het bestemmingsplan vast te stellen ten grondslag heeft gelegd dat onvoldoende zekerheid bestaat over de spuitzones. Zij stelt dat de raad, voor zover er al onduidelijkheid over de spuitzones bestond, gehouden was dat te doen onderzoeken.
Voorts is een locatiespecifiek onderzoek naar de spuitzones verricht. Uit dat rapport blijkt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is als op een gedeelte van de perceelgrens een windhaag wordt aangebracht en in stand gehouden en voor een klein deel van het perceel een gebruiksbeperking geldt. Dit rapport is volgens appellant ten onrechte door de raad niet bij de besluitvorming betrokken.
Appellant betoogt dat de raad voorts ten onrechte aan de weigering het plan vast te stellen ten grondslag heeft gelegd dat het plan niet of onvoldoende voldoet aan de uitgangspunten van de "Visie verplaatsing niet-agrarische bedrijven binnen het buitengebied" die door de raad op 7 oktober 2014 is vastgesteld. Dit standpunt van de raad is volgens appellant niet onderbouwd. Zij stelt dat de verplaatsing van haar bedrijven de aanleiding vormde voor het opstellen van de Visie Bedrijfsverplaatsing. Volgens appellant is in de toelichting van het voorliggende plan onderbouwd dat de bedrijfsverplaatsing een maatschappelijke meerwaarde kent.
De raad stelt in het verweerschrift dat door het gebruik van de woorden "onder andere" in de brief van 19 februari 2015, waarmee het besluit tot het niet vaststellen van het bestemmingsplan aan appellant is bekendgemaakt, duidelijk blijkt dat niet alle redenen die ten grondslag liggen aan het besluit in de brief zijn vermeld. De gehele onderbouwing van het besluit wordt duidelijk uit het verslag van de raadsvergadering van 10 februari 2015. Enkele elementen uit dat verslag worden in het verweerschrift opgesomd. Ter zitting heeft de raad verklaard dat in het verweerschrift voor de belangenafweging en de onderbouwing van de besluitvorming is verwezen naar het verslag en dat niet is beoogd in het verweerschrift alsnog een op zichzelf staande motivering van het besluit tot het niet vaststellen van het bestemmingsplan te geven.
Ten aanzien van de weigering in verband met onduidelijkheid over de spuitzones, merkt de raad in het verweerschrift op dat pas na het bestreden besluit uit de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, zie uitspraak [zaaknummer: 201402301/1/R3] duidelijk is geworden dat voorzien moet worden in een locatiespecifiek onderzoek ten aanzien van de spuitzones. Ook met de kennis van die uitspraak zou het besluit volgens de raad gelijkluidend zijn. De raad erkent dat op grond van het voorheen geldende plan een woning op elke plaats binnen het perceel kon worden gesitueerd. Omdat het thans voorliggende plan drie bedrijfswoningen betreft, vindt volgens de raad een verzwaring van de gevoelige functie wonen plaats, zodat alleen al daarom aandacht zou moeten worden geschonken aan het onderwerp spuitzones. De raad wijst erop dat de voorwaardelijke verplichting om een windhaag op te richten en in stand te houden was opgenomen in het plan dat aan de raad ter besluitvorming was voorgelegd.
De raad stelt voorts dat het opgestelde rapport van onvoldoende kwaliteit was en derhalve niet bij de besluitvorming is betrokken en dat appellant daarvan op de hoogte is gebracht. De maatregelen die in dat rapport zijn voorgesteld, zijn volgens de raad reeds opgenomen in het plan dat aan de raad is voorgelegd. Voor zover appellant stelt dat de Beleidsnota Gewasbescherming en Ruimtelijke Ordening niet bij de besluitvorming is betrokken, stelt de raad dat die beleidsnota ten tijde van het bestreden besluit nog niet was vastgesteld.
Ten aanzien van de weigering in verband met het niet of onvoldoende voldoen aan de uitgangspunten van de Visie bedrijfsverplaatsing, benadrukt de raad in het verweerschrift dat dit slechts één van de argumenten is geweest voor het niet vaststellen van het plan. Niet elke reden voor het niet vaststellen van het plan wordt door elke raadsfractie gedragen, zodat de afwegingen uiteenlopend en divers zijn, aldus de raad. Uit het verslag van de raadsvergadering wordt dit duidelijk en daaruit valt op te maken welke onderbouwing aan het standpunt van de raad ten grondslag ligt, zo stelt de raad in het verweerschrift. In de Visie Bedrijfsverplaatsing staat dat bedrijfsverplaatsing binnen het buitengebied mogelijk is als sprake is van een maatschappelijke meerwaarde. Volgens de raad heeft de verplaatsing van de bedrijven van appellant geen maatschappelijke meerwaarde. De raad betrekt daarbij dat het gaat om de verplaatsing van een niet-agrarisch bedrijf naar een locatie die is gelegen te midden van boomgaarden in een landelijk gebied en dat onduidelijk is welk probleem door de verplaatsing wordt opgelost. Daarbij geeft de raad de voorkeur aan verplaatsing naar een bedrijventerrein.
Wat zegt de rechter?
Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 30 september 2015, zie Uitspraak [zaaknummer: 201502662/1/R2] is geoordeeld over het besluit van 10 februari 2015, kenmerk 2014-084, waarbij de gemeenteraad van Houten heeft besloten het bestemmingsplan "Bedrijfsverplaatsing (appellant)" niet vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => bestemmingsplan-onderuit-als-huiswerk-onvoldoende-is [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 15:03:34 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 14:03:34 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/05/bestemmingsplan-onderuit-als-huiswerk-onvoldoende-is/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7160 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-09-28 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-09-28 00:00:00 [post_content] => Het zal bekend zijn dat het arbeidsrecht ingrijpend is veranderd op grond van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) en dat per 1 juli 2015 nogmaals belangrijke wijzigingen zijn doorgevoerd. Kantonrechters dienen op verzoeken tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te beslissen aan de hand van deze nieuwe regelgeving, maar lijken nog zoekende te zijn. Dat heeft in het prille bestaan van de WWZ al geleid tot onderling tegenstrijdige beslissingen. Deze tegenstrijdige beslissingen vloeien deels voort uit pro forma procedures: procedures waarbij werkgever en werknemer de afspraken die zij al in goed overleg hebben gemaakt, willen laten vastleggen in een rechterlijke beschikking in plaats van in slechts een vaststellingsovereenkomst. Deze mogelijkheid was onder het oude recht gemeengoed. Er wordt dan een toneelstukje opgevoerd in het verzoek- en verweerschrift, omdat partijen onderling al volledige overeenstemming hebben bereikt over de condities van de beëindiging. Partijen delen de kantonrechter op voorhand mede af te zien van een mondelinge behandeling. Het resultaat van dit toneelstukje is de ontvangst per post van een beschikking en daarmee dus ook een executoriale titel. Met die titel kan een werknemer de deurwaarder opdracht geven het bedrag te incasseren indien de vergoeding niet zou worden betaald door de werkgever. De beschikking is bij een slechte betalingsmoraal van de werkgever dus “sterker” dan de vaststellingsovereenkomst. Er bestaan ook andere redenen om een pro forma procedure te starten, maar in dit artikel richt ik mij op de pro forma procedures die uitsluitend die executoriale titel ten doel hebben.De vraag is namelijk wat de toekomstige rol en mogelijkheden van de pro forma beschikking zullen zijn. Naast de inperking van de gevallen waarin partijen überhaupt nog bij de kantonrechter terecht kunnen, is de kantonrechter op grond van de WWZ ook beperkt in zijn mogelijkheden ten aanzien van de inhoud van de beschikking. Daarbij gaat het onder andere om de vaststelling van de datum van de ontbinding en de toewijzing van vergoedingen.
De WWZ biedt in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst nog slechts ruimte voor een beperkt aantal (schade)vergoedingen. Zo is de vergoeding naar billijkheid in het kader van de reguliere ontbindingsprocedure, waarbinnen ook andere vergoedingen konden worden toegewezen, vervangen door slechts twee mogelijke vergoedingen: de transitievergoeding en de billijke vergoeding. En de laatste is in tegenstelling tot voorheen, behoudens enkele uitzonderingen, slechts toewijsbaar bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever of werknemer, wat door de kantonrechter moet worden getoetst. Daardoor komt het voor dat de kantonrechter wel tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan overgaan, maar de tussen partijen al overeengekomen andersoortige vergoeding wordt afgewezen, omdat ernstige verwijtbaarheid niet als grond is aangevoerd. Te denken valt bijvoorbeeld aan de outplacementvergoeding, vergoeding advocaatkosten of de ontslagvergoeding die is vastgesteld op grond van een sociaal plan. Ook zijn er kantonrechters die de transitievergoeding niet opnemen in de beschikking, nu deze al uit de wet voortvloeit.
Het opgevoerde toneelstukje heeft in dat geval niet tot de door partijen gewenste executoriale titel voor de vergoedingen geleid. Het komt ook voor dat een kantonrechter een praktische oplossing verkiest en de gewenste inhoud toch opneemt in een beschikking, maar gegarandeerd is dit zeker niet. Daarnaast wordt soms een vrijblijvende woordkeuze in de beschikking gehanteerd, wat tot problemen kan leiden wanneer de werknemer tot incasso wil overgaan.
Hoe nu verder? Want ook na invoering van de WWZ is de wens blijven bestaan om gemaakte afspraken in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vast te leggen in een “sterker” document dan de vaststellingsovereenkomst. Dat blijkt alleen al uit de gepubliceerde beschikkingen sinds 1 juli 2015. Mijns inziens zouden partijen die een executoriale titel beogen zich met de getekende vaststellingsovereenkomst beter tot een notaris kunnen wenden. Een notariële akte is immers ook een executoriale titel, indien deze akte aan enkele voorwaarden voldoet.
De notariële vaststellingsovereenkomst biedt voordelen ten opzichte van de tegenwoordig onzekere en uitgeklede pro forma procedure. Ten eerste is de notaris in tegenstelling tot de kantonrechter niet gehouden aan de bovenomschreven beperkingen uit de WWZ ten aanzien van de verschillende soorten vergoedingen. Een notaris kan een akte verlijden die inhoudelijk gebaseerd is op een tussen werkgever en werknemer bereikte beëindigingsovereenkomst. Hierbij lopen partijen dus niet het risico op afwijzing van vorderingen.
Daarnaast zijn de kosten (hoogstwaarschijnlijk) beperkter in het notariële traject. Voor een pro forma procedure is de verzoeker griffierecht verschuldigd aan de rechtbank en aan het opstellen van een verzoek- en verweerschrift zijn in de regel ook kosten verbonden.
Tot slot is sprake van een korte doorlooptijd, want bij beëindiging op grond van een vaststellingsovereenkomst ontstaat al na veertien dagen duidelijkheid. Dat is namelijk de bedenktermijn die de wetgever de werknemer heeft gegeven indien partijen onderling overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Binnen deze termijn kan de werknemer zonder opgave van redenen tot ontbinding van de vaststellingsovereenkomst overgaan. Let wel, deze ontbindingstermijn zal ook bij een notarieel traject moeten worden gerespecteerd.
Na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst kan de advocaat die een executoriale titel wenst dus beter contact opnemen met de notaris in plaats van het toneelstukje van de pro forma procedure opvoeren. Daarmee wordt dan ook direct tegemoet gekomen aan de wil van de wetgever, voor wie de pro forma procedures vanwege de onnodige belasting van de rechterlijke macht al jaren een doorn in het oog zijn.
Dirk School [post_title] => WWZ en pro forma: waarom niet naar de notaris voor een executoriale titel? [post_excerpt] =>Het zal bekend zijn dat het arbeidsrecht ingrijpend is veranderd op grond van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) en dat per 1 juli 2015 nogmaals belangrijke wijzigingen zijn doorgevoerd. Kantonrechters dienen op verzoeken tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te beslissen aan de hand van deze nieuwe regelgeving, maar lijken nog zoekende te zijn. Dat heeft in het prille bestaan van de WWZ al geleid tot onderling tegenstrijdige beslissingen. Deze tegenstrijdige beslissingen vloeien deels voort uit pro forma procedures: procedures waarbij werkgever en werknemer de afspraken die zij al in goed overleg hebben gemaakt, willen laten vastleggen in een rechterlijke beschikking in plaats van in slechts een vaststellingsovereenkomst.
Deze mogelijkheid was onder het oude recht gemeengoed. Er wordt dan een toneelstukje opgevoerd in het verzoek- en verweerschrift, omdat partijen onderling al volledige overeenstemming hebben bereikt over de condities van de beëindiging. Partijen delen de kantonrechter op voorhand mede af te zien van een mondelinge behandeling. Het resultaat van dit toneelstukje is de ontvangst per post van een beschikking en daarmee dus ook een executoriale titel. Met die titel kan een werknemer de deurwaarder opdracht geven het bedrag te incasseren indien de vergoeding niet zou worden betaald door de werkgever. De beschikking is bij een slechte betalingsmoraal van de werkgever dus “sterker” dan de vaststellingsovereenkomst. Er bestaan ook andere redenen om een pro forma procedure te starten, maar in dit artikel richt ik mij op de pro forma procedures die uitsluitend die executoriale titel ten doel hebben.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => wwz-en-pro-forma-waarom-niet-naar-de-notaris-voor-een-executoriale-titel [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2019-07-05 10:10:11 [post_modified_gmt] => 2019-07-05 08:10:11 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/09/28/wwz-en-pro-forma-waarom-niet-naar-de-notaris-voor-een-executoriale-titel/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7167 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-09-23 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-09-23 00:00:00 [post_content] =>
Op 10 september 2015 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een ook voor de Nederlandse rechtspraktijk belangrijke uitspraak gedaan over wat als arbeidstijd dient te gelden wanneer werknemers vanuit huis naar klanten gaan alwaar ze een opdracht uitvoeren.
De regeling op het gebied van arbeidstijden in Nederland is vastgelegd in de Arbeidstijdenwet. In die wet valt geen definitie van arbeidstijd terug te vinden. De regels in de bewuste wet zijn gebaseerd op de Europese Arbeidstijdenrichtlijn [richtlijn 2003/88/EG]. In die richtlijn is in artikel 2 bepaald dat onder arbeidstijd moet worden verstaan “de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken” alsmede dat rusttijd is gedefinieerd als “de tijd die geen arbeidstijd is”.
Het hoeft geen betoog dat gelet op de definitie van arbeidstijd in de richtlijn, er enorm veel gesteggeld kan worden over de vraag wanneer nu wel en niet sprake is van arbeidstijd of rusttijd, zeker nu de arbeidsmarkt steeds meer flexibiliseert.
De feiten in de Tyco zaak [zaaknummer C-266/14] zijn samengevat als volgt. Tyco is een bedrijf dat beveiligingssystemen installeert en onderhoudt in een groot deel van Spanje. Tot 2011 had Tyco regionale kantoren van waaruit de werknemers naar klanten gingen. Het reizen vanuit die regiokantoren naar de klanten, en visa versa, werd als arbeidstijd beschouwd. Nadat in 2011 Tyco haar regiokantoren had opgeheven, liet Tyco haar werknemers vanuit huis direct naar de klanten gaan. Hiertoe kregen de werknemers een bedrijfsauto tot hun beschikking en moesten zij met regelmaat bij een regionale expediteur langs om gereedschap, apparaten en onderdelen op te halen. Via de door Tyco aan haar werknemers verstrekte mobiele telefoons, kregen de werknemers reisinstructies en moesten de werknemers aan Tyco informatie verstrekken over hun werkzaamheden. Vanaf dat moment zag Tyco de reistijd woonplaats – klanten [en visa versa] niet als arbeidstijd, maar als rusttijd. Het gevolg was dat werknemers van Tyco soms wel 3 uur lang onderweg waren van huis naar de eerste klant en welke tijd door Tyco als “rusttijd” werd gezien.
Het Europese Hof die vooropstelt dat de strekking van de richtlijn is dat minimumvoorschriften hebben te gelden om de levens- en arbeidsomstandigheden van werknemers te verbeteren, stelt dat nu personeel van Tyco niet meer naar kantoor hoefde te komen, de reistijd [van huis naar de klant] niet ineens als vrije tijd kan gelden. Het feit dat werknemers van Tyco hun werkdag thuis beginnen en eindigen, vloeit rechtstreeks voort uit de keuze van Tyco om de regionale kantoren af te schaffen en niet uit een verlangen van de werknemers zelf, zo stelt het hof. Een andersluidende uitleg zou in strijd zijn met de Europese Arbeidstijdenrichtlijn die voorziet in regels op het gebied van rusttijden en maximale reistijden.
Met dit arrest geeft het Europese Hof meer duidelijkheid over het begrip “arbeidstijd”. Reistijd van huis naar een klant [en visa versa] en onder de omstandigheden zoals die in de Tyco zaak golden, vormt arbeidstijd en zal dan ook in loon moeten worden betaald. Met betrekking tot de beloning geldt wel de belangrijke kanttekening dat het Europese Hof in de Tyco zaak tevens overweegt dat de richtlijn in beginsel niet van toepassing is op de beloning van werknemers, zodat het aan het nationale recht is om de hoogte daarvan te bepalen.
In ieder geval, de Tyco uitspraak biedt aanknopingspunten voor werknemers om in soortgelijke situaties als in voornoemde zaak, met succes te stellen dat de reistijd in kwestie als arbeidstijd zal moeten worden vergoed. Verder zal het Tyco arrest gevolg kunnen hebben voor branches waarin er via een CAO geen afspraken gelden voor doorbetaling van reistijden. Ook lijkt een logisch gevolg van de Tyco uitspraak te moeten zijn dat in gevallen waarin de reistijd arbeidstijd is, die reistijd ook moet worden meegeteld bij het bepalen van de maximale werktijd op grond van de Arbeidstijdenwet met als gevolg dat werknemers veel eerder aan een maximum werktijd per dag of per week komen te zitten.
Afsluitend, gelet ook op de toenemende flexibilisering van arbeid mag verwacht worden dat naar aanleiding van het Tyco arrest de nodige geschillen op het gebied van reizen, arbeidstijden en de bijbehorende compensatie, nog beslecht zullen moeten worden.
[post_title] => Tyco arrest; reistijd van en naar een opdracht is arbeidstijd [post_excerpt] =>Op 10 september 2015 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een ook voor de Nederlandse rechtspraktijk belangrijke uitspraak gedaan over wat als arbeidstijd dient te gelden wanneer werknemers vanuit huis naar klanten gaan alwaar ze een opdracht uitvoeren.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => tyco-arrest-reistijd-van-en-naar-een-opdracht-is-arbeidstijd [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:15:36 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:15:36 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/09/23/tyco-arrest-reistijd-van-en-naar-een-opdracht-is-arbeidstijd/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7068 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-09-18 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-09-18 00:00:00 [post_content] =>Iedereen kent hem wel, de KitKat. Deze wafel met chocolade eromheen bestaat sinds 1935, en – leuk wetenswaardigheidje – werd in eerste instantie verkocht als Rowntree’s Chocolate Crisp. Tegenwoordig valt KitKat onder Nestlé.
Bij het grote publiek is het teken KitKat op de verpakking van de chocolade wel bekend. Wat Nestlé echter heeft geprobeerd is om ook de vorm, of beter gezegd het grafisch weergegeven driedimensionale teken, in te schrijven als merk in het Verenigd Koninkrijk. Bijgaand staat de afbeelding die Nestlé als merk wil doen inschrijven.
Het Engelse Cadbury [ook bekend van de chocolade], heeft oppositie gevoerd tegen de inschrijving van dit merk. Nestlé en Cadbury zijn al jaren in een juridische strijd verwikkeld, waarbij ze inmiddels zijn aanbeland bij de High Court of Justice of England and Wales. Vanwege juridische onduidelijkheden, heeft de High Court zogenaamde prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie voor de Europese Unie. Die vragen hebben betrekking op de uitleg van de Europese merkenrichtlijn. Uiteindelijk blijft het eindoordeel aan de Engelse rechter.
Zonder te veel in de juridische details te willen treden, hebben de antwoorden van het HvJEU in zijn arrest van 16 september 2015, hoogstwaarschijnlijk tot gevolg dat de afbeelding zoals hierboven weergegeven niet als merk kan worden ingeschreven in het Verenigd Koninkrijk. Er zijn allerlei juridische argumenten voor en tegen in te brengen, maar dat voert nu te ver.
Wat overblijft is de eventuele inburgering. Het is nu aan de High Court of Justice om te bepalen of het merk zoals Nestlé dat wil inschrijven, al ‘onderscheidend vermogen’ had voor de inschrijving, oftewel al was ingeburgerd bij de relevante doelgroep van consumenten. Mocht de rechter vinden dat dat het geval is, dan kan de vorm van een KitKat mogelijk toch juridisch beschermd worden. Zo niet, dan kunnen concurrenten de vorm van een KitKat ook gebruiken, zonder bang te hoeven zijn dat zij daarmee inbreuk maken op de rechten van Nestlé.
Een KitKat zal er niet minder door smaken.
[post_title] => Is de vorm van een KitKat ook een merk? [post_excerpt] =>Iedereen kent hem wel, de KitKat. Deze wafel met chocolade eromheen bestaat sinds 1935, en – leuk wetenswaardigheidje – werd in eerste instantie verkocht als Rowntree’s Chocolate Crisp. Tegenwoordig valt KitKat onder Nestlé.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => is-de-vorm-van-een-kitkat-ook-een-merk [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:17:47 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:17:47 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/09/18/is-de-vorm-van-een-kitkat-ook-een-merk/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7168 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-19 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-18 22:00:00 [post_content] => Naar aanleiding van het woonakkoord van 13 februari 2013 is per 1 oktober jl. een nieuw woningwaarderingsstelsel (hierna WWS) in werking getreden. Aan de hand hiervan kan de maximale huurprijs van huurwoningen worden vastgesteld. Het systeem kent punten toe aan kwaliteitskenmerken van woningen, waarna verhuurders met behulp van een tabel kunnen afleiden welke huurprijs zij maximaal per woning in rekening mogen brengen. Hierbij geldt: hoe meer punten, hoe hoger de maximale huurprijs. Zo kent het voormalige WWS bijvoorbeeld een waardering voor: de oppervlakte, de energieprestatie, aantal sanitaire voorzieningen, woonvorm en woonomgeving, hinderlijke situaties, bijzondere voorzieningen en ligging in een schaarstegebied. In het nieuwe WWS is de waardering voor zelfstandige woonruimtes op de schop gegaan. Dit betekent dat onder meer de waardering voor onzelfstandige woonruimtes ongewijzigd blijft. Nieuw is dat de WOZ-waarde van woningen een rol gaat spelen. Deze gaat namelijk voor 25 % de grens voor de maximale huurprijs bepalen. De waardering op basis van WOZ-waarde vervangt de waarderingsgrondslagen woonruimte en woonomgeving, hinderlijke situaties en ligging in schaarstegebieden. Hiernaast geldt een fictieve WOZ-waarde van EUR 40.000 indien de WOZ-waarde heel laag is of zelfs geheel ontbreekt. De puntentoekenning op basis van de WOZ-waarde werkt als volgt:- voor elke EUR 7.900,- van de WOZ-waarde: 1 punt;
- voor elke EUR 120,- van de WOZ-waarde gedeeld door de oppervlakte van de woning: 1 punt.
Naar aanleiding van het woonakkoord van 13 februari 2013 is per 1 oktober jl. een nieuw woningwaarderingsstelsel (hierna WWS) in werking getreden. Aan de hand hiervan kan de maximale huurprijs van huurwoningen worden vastgesteld. Het systeem kent punten toe aan kwaliteitskenmerken van woningen, waarna verhuurders met behulp van een tabel kunnen afleiden welke huurprijs zij maximaal per woning in rekening mogen brengen. Hierbij geldt: hoe meer punten, hoe hoger de maximale huurprijs. Zo kent het voormalige WWS bijvoorbeeld een waardering voor: de oppervlakte, de energieprestatie, aantal sanitaire voorzieningen, woonvorm en woonomgeving, hinderlijke situaties, bijzondere voorzieningen en ligging in een schaarstegebied.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => het-nieuwe-wws-leidt-tot-huurprijsdiscussies [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 16:00:16 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 15:00:16 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/19/het-nieuwe-wws-leidt-tot-huurprijsdiscussies/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1453 [max_num_pages] => 146 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 600cfce844c9f788e13bb756e9864eb6 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:bac30d7b4265140c104a09bfa57c42c9:0.69708100 17486516780.19032700 1748651679 [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )