Publicatie
- mensen die een scheiding overwegen en kinderen hebben;
- ondernemers die een scheiding overwegen;
- mensen die uit elkaar willen, maar waarbij tussen hen grote verschillen bestaan in balans, kennis en/of verwerking.
Gefixeerde vertragingsschade
De invoering van een gefixeerd percentage zorgt ervoor dat de schuldeiser niet hoeft te bewijzen dat als gevolg van vertraging schade wordt geleden en hoe groot deze schade is geweest. Dit komt de rechtszekerheid ten goede. Aan de andere kant vertegenwoordigt dit bedrag ook alle schade die is opgetreden als gevolg van de vertraging in de betaling van een geldsom. Er kan dan ook naast de wettelijke rente geen aanspraak worden gemaakt op andere vertragingsschade. De wettelijke rente is echter van regelend recht. Lid 3 van artikel 6:119 BW biedt de mogelijkheid dat partijen onderling in plaats van de wettelijke rente een hoger rentepercentage overeenkomen. Deze bedongen rente treedt dan in de plaats van de wettelijke rente. Lid 3 lijkt echter vooral van belang wanneer sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis. Het zal in de praktijk immers niet vaak voorkomen dat partijen expliciet overeenkomen om een hogere rente te hanteren. Overigens heeft de rechter wel de mogelijkheid om in afwijking van artikel 6:119 lid 1 de werkelijke schade toe te wijzen. Zo bestond in een arrest uit 2015 de vertragingsschade uit het betalen van rente voor een lening, welke afgelost had kunnen worden, indien de betaling van de schuldenaar eerder was gevolgd. De renteverplichtingen uit hoofde van de lening waren echter hoger dan de vergoeding op grond van artikel 6:119 lid 1 BW. Aangezien de schuldenaar geen verweer had gevoerd tegen de betaling van de rente op de lening, werd geacht dat de schuldenaar deze vergoeding aanvaardt in plaats van de wettelijke rente.2 Een uitzondering op het uitgangspunt dat het bedrag aan wettelijke rente alle schade vertegenwoordigt die is opgetreden als gevolg van de vertraging in de betaling van een geldsom is te vinden in artikel 6:125 lid 1 BW: "Artikel 119 laat onverlet het recht van de schuldeiser op vergoeding van de schade die hij heeft geleden, doordat na het intreden van het verzuim de koers van het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt, zich ten opzichte van die van het geld van een of meer andere landen heeft gewijzigd." Lid 2 van artikel 6:125 BW begrenst het eerste lid: "Het vorige lid is niet van toepassing, indien de verbintenis strekt tot betaling van Nederlands geld, de betaling in Nederland moet geschieden en de schuldeiser op het tijdstip van het ontstaan van de verbintenis zijn woonplaats in Nederland had." De toepassing van dit artikel zal echter niet snel voorkomen ingeval van een onrechtmatige daad.Opeisbaarheid en rente op rente
Artikel 6:119 BW zegt dat de wettelijke rente verschuldigd is over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening in verzuim is geweest. De wet lijkt duidelijk te zijn over de vraag wanneer het verzuim intreedt ingeval van een onrechtmatige daad. Artikel 6:83 BW aanhef en onder b bepaalt: "Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad..." In veel gevallen is echter denkbaar dat de schade ten tijde van de daad nog niet vaststaat. De Hoge Raad overwoog in zijn arrest uit 2017: "het feit dat de omvang van een vordering voorshands nog niet vaststaat, brengt niet mee dat die vordering nog niet opeisbaar is. Ook indien de omvang van een vordering tot schadevergoeding pas in een later stadium komt vast te staan - bijvoorbeeld na bewijslevering, dan wel in een afzonderlijke procedure zoals een schadestaat, een procedure voor een buitenlandse rechter of een arbitraal geding - is die vordering opeisbaar vanaf het moment dat de schade is geleden en aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan." In de Parlementaire Geschiedenis wordt hieraan toegevoegd: "maar wordt de schade vastgesteld op bepaalde in concreto gemaakte kosten (bijv. in geval van letselschade, ziekenhuiskosten), dan zal men kunnen aannemen dat de opeisbaarheid pas ontstaat, doordat de benadeelde deze kosten opeisbaar verschuldigd wordt. Zo zal het ook bij schade die van een toekomstige onzekere gebeurtenis afhangt, verschil maken of deze schade bij voorbaat wordt vastgesteld op een bedrag ineens, dan wel aan de aansprakelijke persoon een uitkering wordt opgelegd waarvan de termijnen pas in de toekomst telkens opeisbaar zullen worden." De veelvoorkomende omstandigheid dat het langere tijd zal duren voordat de aansprakelijkheid of de omvang van de vordering vaststaat, heeft ook tot gevolg dat de rentevordering op haar beurt ook weer verhoogd kan worden met rente, de zogenaamde rente op rente. Artikel 6:119 lid 2 BW zegt dat "telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, vermeerderd wordt met de over dat jaar verschuldigde rente." Dit betekent dat van rechtswege na een jaar de rente op haar beurt ook weer met rente wordt belast. Wanneer met toepassing van lid 2 van artikel 6:119 BW partijen echter een hogere rente hebben bedongen of in het geval de rechter de werkelijke schade uit hoofde van de vertraging van toepassing verklaart, wordt lid 2 eveneens van toepassing geacht.3Wettelijke rente versus wettelijke handelsrente
Naast de wettelijke rente is als gevolg van de inwerkingtreding van Richtlijn 2000/35/EG, inmiddels opgevolgd door Richtlijn 2011/7/EU van 16 februari 2011, artikel 6:119a BW ingevoerd, waarin de wettelijke handelsrente is verankerd. Deze Richtlijn had ten doel om betalingsachterstanden bij handelstransacties te voorkomen en gaf een regeling voor alle handelstransacties tussen ondernemingen en onderneming en overheidsinstanties, wanneer de transactie betrekking had op het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen een vergoeding. Een onderdeel van het wijzigingspakket om betalingsachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen, was de toepasselijkheid van een hoger rentetarief om ondernemingen te stimuleren tijdig te betalen. Hoewel de casus geen betrekking had op een schadevergoeding uit onrechtmatige daad, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch in het arrest van 10 oktober 2017 meer duidelijkheid verschaft over de toepasselijkheid van de wettelijke handelsrente. Het Gerechtshof verwijst naar een eerdere uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 december 2016. In dat arrest wordt het begrip 'handelstransactie' gedefinieerd als iedere transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding. Onder onderneming wordt in dat kader volgens het Hof van Justitie verstaan: elke organisatie die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze door slechts één persoon wordt uitgeoefend. Om te bepalen of een persoon in die hoedanigheid, in het kader van een gestructureerde en duurzame zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit handelt en of bijgevolg de door hem gesloten transacties handelstransacties in de zin van die bepaling zijn, moeten dan ook alle betrokken omstandigheden in de beschouwing worden betrokken. Als voorbeelden van dergelijke omstandigheden worden genoemd: het feit dat de betrokken persoon onder zijn handelsnaam of beroepsnaam handelt en dat voor de gesloten transactie een factuur wordt uitgereikt.4 Voor toepassing van de wettelijke handelsrente is het van belang dat de vordering haar grondslag blijft vinden in de vertraging tot nakoming. Wanneer de schuldeiser besluit gebruik te maken van de mogelijkheid tot ontbinding ingevolge artikel 6:265 BW ontstaat een hieruit voortvloeiende schadevergoeding. In een arrest uit 2016 kwam de Hoge Raad tot de overweging dat deze schadevergoeding geen vertraagde vordering tot nakoming betreft en dan ook niet onder de werking van artikel 6:119a BW valt.5 Ondanks het feit dat de wettelijke handelsrente in de praktijk met enige regelmaat onder de noemer "wie niet waagt, wie niet wint" wordt gevorderd als schade uit een onrechtmatige daad, wordt deze vordering in de regel terecht afgewezen. De verwerende partij dient hier evenwel alert op te zijn en verweer te voeren.Conclusie
Hoewel de wet veel duidelijkheid verschaft over de wettelijke rente ingeval van een onrechtmatige daad is deze niet in beton gegoten. Ondanks verwoede pogingen om de wettelijke handelsrente toegepast te krijgen ingeval van onrechtmatige daad, lijkt de deur inmiddels definitief te zijn gesloten. Het rentepercentage is echter niet geheel gefixeerd. Naast de mogelijkheid die de wet aan partijen biedt om een hoger rentepercentage overeen te komen, kan de benadeelde partij zich ook gemotiveerd in een procedure op het standpunt stellen dat een ander percentage zou moeten worden gehanteerd. De rechter heeft de mogelijkheid de daadwerkelijke schade toe te wijzen. Wanneer de wederpartij vervolgens ook nalaat het bedrag te betwisten, loopt deze een vergroot risico dat alsnog een hoger rentebedrag zal worden toegewezen. Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date, 31 december 2017. [post_title] => De wettelijke rente bij aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => de-wettelijke-rente-bij-aansprakelijkheid-uit-onrechtmatige-daad [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-01-03 10:54:53 [post_modified_gmt] => 2022-01-03 09:54:53 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=17416 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 11789 [post_author] => 8 [post_date] => 2017-12-20 10:49:40 [post_date_gmt] => 2017-12-20 09:49:40 [post_content] => Jaren geleden heb ik mij zeer druk gemaakt als advocaat voor een vader met twee kinderen waarvan de moeder naar Amerika wilde verhuizen. De vader zag de kinderen twee dagen door de week en om de week het gehele weekend. De moeder had een nieuwe vriend in Amerika en wilde daar naartoe verhuizen met de kinderen. De vader was het daar niet mee eens, omdat het ondraaglijk voor hem was om de kinderen niet elke week bij zich te hebben. Een rechtszaak en een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming kwamen eraan te pas om te voorkomen dat moeder zou verhuizen en dat de vader het contact met zijn kinderen zou verliezen. In die tijd hadden we nog geen WhatsApp of facetime, zodat slechts per telefoon contact mogelijk was. Toch besliste de rechtbank destijds dat moeder met de kinderen mocht vertrekken. Een zware klap voor cliënt. Inmiddels zijn er heel wat jaren verstreken en is de rechtspraak op dit punt volop in beweging. Zo had ik jaren later een cliënt waarvan de ex-vrouw met 5 jarig kind was vertrokken naar haar nieuwe vriend in Emmen. De inzet van die procedure was dat het kind bij vader in de gewone woonplaats van het kind zou moeten verblijven en dus terugkeren uit Emmen. Daarin gaf de rechtbank mijn cliënt gelijk, met name omdat het in het belang van het kind is in de eigen thuissituatie op te groeien. LET OP! Als partijen gezamenlijk gezag hebben, heb je toestemming van de andere ouder nodig om te verhuizen. Ook al is dat maar een paar kilometer verderop. Wat nu als de ander geen toestemming geeft ? Dan kan er in een procedure vervangende toestemming worden gevraagd bij de rechtbank. De belangen van beide partijen en het kind worden afgewogen door de rechtbank en de uitslag daarvan is niet op voorhand te zeggen. Als je niet met een goed onderbouwd verhaal komt, is de kans groot dat de verhuisdozen weer uitgepakt kunnen worden. Verhuizen zonder toestemming kan een ouder duur komen te staan: de rechter kan dan beslissen dat een ouder moet terugverhuizen of dat de kinderen bij de andere ouder gaan wonen. Mochten partijen in een zodanige probleemsituatie zitten, kan je er ook voor kiezen om een mediationtraject te volgen. Aan de mediationtafel worden dan alle onderliggende belangen besproken en wellicht kan er dan alsnog een voor beide partijen draaglijke oplossing worden gevonden. Dat is zeker in het belang van de kinderen die het betreft, en uiteraard ook voor de ouders. De vfasadvocaten en mediators van Bogaerts en Groenen advocaten staan u graag bij. Zij leveren laagdrempelige en hoogwaardige kwaliteit. Elke donderdagochtend van 09.00 tot 10.30 u is er een gratis spreekuur in Villa Oldenburg te Vught. Ook in Oisterwijk, Tilburg, Boxtel en Son is er een gratis spreekuur. [post_title] => Na een echtscheiding verhuizen met je kinderen? Let op! [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => echtscheiding-verhuizen-kinderen-let-op [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-11-29 15:37:27 [post_modified_gmt] => 2021-11-29 14:37:27 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl?p=11789 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 11780 [post_author] => 16 [post_date] => 2017-12-18 10:31:22 [post_date_gmt] => 2017-12-18 09:31:22 [post_content] => Het is weer volop in het nieuws. Met name aanrijdingen met wild. Op de Veluwe lopen momenteel een record aantal wilde zwijnen rond. Het aantal aanrijdingen met wilde zwijnen op de Veluwe is het afgelopen jaar dan ook flink gestegen, maar ook in andere natuurgebieden in Nederland. Als een aanrijding plaats vindt dekt de verzekering dan de schade? Wat als je remt voor een dier en de auto achter je rijdt achterop? Wie is er aansprakelijk? Aanrijding dier en verzekering In geval van botsing met een dier heb je alleen dekking voor de autoschade als je beperkt casco of volledig casco bent verzekerd. Dus bij alleen een WA dekking draai jezelf voor de schade op. Heb je onverhoopt letselschade opgelopen dan is deze letselschade gedekt als je een schade verzekering inzittende hebt afgesloten [SVI]. Heb je een aanrijding met een huisdier en ben je alleen WA verzekerd dan kan je de schade verhalen op de eigenaar [indien bekend] van het dier. Achterop aanrijding door remmen voorste partij voor dieren Twee rechtsregels zijn hierbij van belang:- Je mag niet remmen zonder verkeersnoodzaak
- Je moet voldoende afstand houden om je voertuig tot stilstand te kunnen brengen
- Pas je snelheid aan in bosrijk gebied
- Let op wildsignaleringsborden
- Hou de wegbermen in de gaten op aanwezigheid van dieren
De term "burenrecht" roept onwillekeurig een associatie op met De Rijdende Rechter en elkaar om futiliteiten in het haar vliegende particulieren. Toch is die conclusie niet geheel terecht. Ook voor ondernemers kan hinder van buren serieuze proporties aannemen en tot hoge schade leiden. Het burenrecht staat dan ineens in een ander daglicht en naarmate de financiële belangen oplopen, neemt ook het besef toe dat deze osmose tussen zakenrecht en verbintenissenrecht serieus genomen moet worden.
In deze bijdrage zal ik een recente uitspraak van de Hoge Raad centraal stellen, waarin is uitgemaakt dat het verkeren in een rechtmatige situatie, toch kan leiden tot het onrechtmatig toebrengen van hinder. Ik zal ter adstructie van de grote belangen twee voorbeelden van dergelijke situaties bespreken. Het onderwerp zal ik inbedden in een beschouwing over de jurisprudentie op dit gebied en de ontwikkelingen daarin. De conclusie zal zijn dat niet elke vorm van overlast als hinder aan te merken valt en dat niet elke vorm van hinder onrechtmatig is. De omstandigheden van elk concreet geval zijn bepalend voor deze afweging.
Op 16 juni 2017 wees de Hoge Raad arrest in een kwestie waarin stankoverlast werd toegebracht door een pluimveebedrijf aan een nabij gelegen park met recreatiewoningen.1 In Groesbeek werd door appellanten een pluimveebedrijf geëxploiteerd tussen 2002 en 2008. De gemeente verleende bij herhaling vergunningen, die telkens werden vernietigd maar de gemeente gedoogde gedurende zeker periodes het bedrijf. In dezelfde periode lag in de buurt van het pluimveebedrijf het villapark "De Zeven Heuvelen". De eigenaren van de recreatiewoningen hadden al die jaren hinder ondervonden van de stank van het pluimveebedrijf en vorderden in een procedure een verklaring voor recht dat al die jaren de hinder onrechtmatig was en dat ze recht hebben op schadevergoeding, die bestond uit de verminderde huurwaarde van de recreatiewoningen tussen 2002 en 2008. De rechtbank wees de vorderingen grotendeels toe en ook het gerechtshof bekrachtigde grotendeels dat vonnis. Het hof moest voor zijn uitspraak wel aansluiting zoeken bij een rapport van de zijde van verweerders op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), die pas op 1 januari 2007 in werking was getreden. Op basis daarvan kon het hof de stankoverlast als "onaangenaam tot zeer onaangenaam" kwalificeren. Hier klaagden de exploitanten van het pluimveebedrijf natuurlijk over in cassatie, omdat ze meenden dat de onrechtmatige situatie op grond van de Wgv pas kon ingaan op 1 januari 2007, omdat anders impliciet terugwerkende kracht gegeven zou worden aan de wet. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de exploitanten en betrekt in zijn oordeel de wettelijke regeling van artikel 5:37 BW en de daarover gewezen arresten. Volgens de Hoge Raad is voor de vraag of in deze situatie sprake was van onrechtmatige geurhinder niet zonder meer bepalend of werd voldaan aan de destijds geldende publiekrechtelijke regelgeving. Mede omdat de voordien geldende beleidsregels geen bruikbare milieutechnische inzichten boden voor de vaststelling van het geurhinderniveau, heeft het hof in dit geval 'inspiratie geput' uit de maatstaven van de Wgv. De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn op art. 5:37 BW gegronde oordeel te baseren op een rapport waarin het feitelijke geurhinderniveau was berekend naar objectieve maatstaven volgens recente inzichten.
Eerder in 1972 maakte de Hoge Raad al uit dat het antwoord op de vraag of en in hoeverre een door de overheid verstrekte vergunning invloed heeft op de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig die vergunning handelt, maar daarbij schade of hinder toebrengt aan anderen, afhangt van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, alles in verband met de omstandigheden van het geval2. Daarbij geldt wel dat de vergunninghouder er in het algemeen van uit mag gaan dat hij de aan hem verleende vergunning mag gebruiken voor het doel waarvoor die is verstrekt.3 Het blijft dus uitkijken, zo veel maakt het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2017 wel duidelijk. Hoewel voldaan is aan publiekrechtelijke regelgeving in een bepaalde periode, kan latere wetgeving een zodanige invulling geven aan het begrip hinder, dat die hinder onrechtmatig is over een ruimere periode. Dit vraagt om een nadere beschouwing van de begrippen hinder en onrechtmatig. Daarvoor zal ik aanhaken bij twee voorbeelden uit de praktijk, die duidelijk maken welke omstandigheden tot hinder kunnen leiden en met welke enorme belangen dat gepaard kan gaan.
De eerste situatie doet zich voor op een bedrijventerrein waar een modestylist al sinds 2006 een atelier heeft met een showroom voor zeer exclusieve avondkleding. Het bedrijfspand ligt in een rij van 10 gelijke panden. Dit pand is van het buurpand gescheiden door een muur van kalkzandsteen. Zo lang de styliste haar bedrijf voert, heeft ze geen last van haar buurman, die in het buurpand een bedrijf heeft voor de verwerking van groente. Als die buurman het pand verlaat, vestigt zich een bedrijf dat zich bezig houdt met de productie van voer voor katten en honden. Voor dit productieproces wordt een verhoogde vloer aangelegd met een put voor de afvoer van water, omdat de productieruimte elke dag schoon gespoten moet worden. Kort na de vestiging van het nieuwe bedrijf krijgt de styliste last van een erg vervelende geur van rottend vlees dat voortgebracht wordt door het vleesverwerkende bedrijf en dat in haar bedrijfsruimte door dringt. De stank is zo indringend, dat klanten die haar showroom bezoeken direct te kennen geven deze situatie zeer onaangenaam te vinden. Daar komt na korte tijd nog bij dat door de muur water de showroom binnen dringt dat ook naar rottend vlees stinkt. De styliste beklaagt zich hierover bij de buren, maar bij herhaling blijft het water door de muur heen dringen en ontstaan schimmelplekken en roest op de stalen delen. Hoe zeer de veroorzaker dit probleem ook probeert op te lossen met deskundigen, onderzoeken en diverse kleine ingrepen, de oorzaak wordt niet weggenomen. De situatie is uiteindelijk zodanig dat de styliste haar bedrijf niet meer kan uitoefenen zoals ze normaal gewend was en dus niet meer het vrije genot van haar bedrijfspand heeft. Zij derft zeer aanzienlijke inkomsten en vreest dat haar pand onverkoopbaar wordt. Uiteindelijk zal de voorzieningenrechter er aan te pas komen om een voorlopige voorziening te geven om verdere inbreuken te staken. In dat geding staat de vraag centraal of de overlast kwalificeert als hinder in de zin van artikel 5:37 BW, of die onrechtmatig is en of een voorziening gerechtvaardigd is.
Een ander voorbeeld doet zich voor in de binnenstad van een grote gemeente. Daar woont een man op leeftijd al meer dan twintig jaar in een woning tegenover een parkeerterrein dat grenst aan de achterzijde van een kantoorgebouw. De auto's die van dat parkeerterrein gebruik maken rijden dat terrein op en af via een in-/uitrit die ongeveer dertig meter verderop gelegen is. Het parkeerterrein grenst ook aan de achterzijde van een gebouw dat aangekocht wordt door een ondernemer die daarin een centrum voor dagbesteding van gehandicapten wil vestigen. Deze ondernemer koopt tegelijk met het pand ook het parkeerterrein, en wil dat deels ten behoeve van de eigen bezoekers gaan gebruiken. Een ander deel van het terrein wordt afgesplitst en doorverkocht aan een bedrijf in de directe omgeving. De oude ingang blijft op het deel dat aan de nieuwe eigenaar verkocht is, en de koper van het bedrijfspand legt een nieuwe in-/uitrit aan op eigen terrein. Daarvoor heeft de ondernemer geen vergunning nodig, een melding bij de gemeente volstaat volgens de APV. Die melding wordt correct gedaan en de gemeente keurt de aanleg van de nieuwe in-/uitrit goed. Nadat die is aangelegd klaagt de eerder genoemde bewoner van het huis dat pal tegenover de nieuwe in-/uitrit ligt over lichthinder van auto's die met koplampen bij hem naar binnen schijnen bij het verlaten van het parkeerterrein. De man meent dat hij woongenot derft en vordert in een procedure dat de in-/uitrit verlegd wordt naar de andere zijde van het terrein op verbeurte van dwangsommen. De ondernemer verzet zich omdat de keuze voor de ligging van de in-/uitrit niet willekeurig was. Op termijn mag hij op het parkeerterrein namelijk woningen bouwen en dan heeft hij de in-/uitrit op deze plek nodig om via een strook toegang te kunnen blijven houden tot de achterkant van zijn bedrijfspand. Als de in-/uitrit verlegd zou moeten worden, zal de woningbouw in de toekomst niet door kunnen gaan en daarmee leidt de ondernemer een enorme schade. Ook in de procedure die hierover gevoerd wordt staat dezelfde vraag centraal.
Deze voorbeelden maken duidelijk dat ondernemers in een hachelijke situatie kunnen komen als zich, hoewel sprake is van een volstrekt legale situatie, toch onrechtmatige hinder voor doet, die tot schade leidt, waarvan de belangen behoorlijk kunnen oplopen. De juridische grondslag voor onrechtmatige hinder is te vinden in artikel 5:37 BW, waarin verwezen wordt naar artikel 6:162 BW. Hier vermengt het zakenrecht van boek 5 BW zich dus met het verbintenissenrecht van boek 6 BW.
Artikel 5:37 BW luidt: "Een eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun".
De opsomming in dit artikel is niet limitatief, daar kan ook het veroorzaken van wateroverlast of lichthinder onder worden volstaan4. Onder "erf" moet worden verstaan iedere onroerende zaak, waaronder ook een gebouw zonder de grond moet worden begrepen5. Reeds om die reden is artikel 5:37 BW rechtstreeks van toepassing op de eigenaar van een gebouw.
De aard en de inhoud van de rechten en verplichtingen die toekomen aan, dan wel rusten op een huurder/gebruiker, die op grond van een huurovereenkomst met de eigenaar bevoegd is tot het gebruik van het pand, kunnen in samenhang met de aard en de strekking van het burenrecht meebrengen dat bepalingen van burenrecht van overeenkomstige toepassing zijn op de gebruiker/niet-eigenaar6. Om die reden is artikel 5:37 ook van toepassing op de huurder/gebruiker. Dit geldt zowel voor het veroorzaken van hinder als voor het ondergaan van hinder.
Door de Hoge Raad is in 1991 uitgemaakt: "De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt - daargelaten de betekenis van ter zake geldende specifieke wettelijke regels - af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor aangebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden"7, en dat is sindsdien vaste rechtspraak.
Voorts is van belang of degene die hinder ervaart zich gevestigd heeft vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij "een zekere mate van hinder" eerder hebben te dulden, maar in het eerste geval zeker niet8. Degene met de "oudste rechten" gaat dus voor.
Per geval moet bezien worden of sprake is van hinder. Daarvoor moeten de vier door de Hoge Raad geformuleerde aspecten nagelopen worden. De aard van de hinder kan gelegen zijn in geluid, stank, licht, maar ook in water, explosiegevaar, brandgevaar, overlast van dieren en overhangende takken. Hinder moet wel voldoende ernstig zijn om als onrechtmatig gekwalificeerd te kunnen worden. In het algemeen wordt aanvaard dat enige vorm van hinder wel geduld moet worden, in een tolerante omgang met elkaar. Als hinder zich eenmalig voordoet kan bezwaarlijk van onrechtmatig handelen gesproken worden. Als hinder gedurende een langere periode aanhoudt, wordt eerder een onrechtmatige daad aangenomen. Voorts moet sprake zijn van schade, omdat de gedraging net als onrechtmatige daad kan kwalificeren. Artikel 5:37 BW noemt niet voor niets artikel 6:162 BW in, zodat ook aan de eisen van dat artikel moet worden voldaan. Daarnaast spelen als sluitstuk in de beoordeling van hinder de omstandigheden van het geval een rol, waarmee een rechter doorgaans alle kanten uit kan.
Bij de beoordeling van de geleden schade wordt primair gekeken naar de materiële schade, gelegen in de normale vermogensschade zoals beschadigde goederen, gederfde winst, maar ook doordat de benadeelde een advocaat in heeft moeten schakelen, om de problemen op te lossen. Hiermee is aan het conditio-sine-qua-non-vereiste voldaan. De kosten die gemaakt zijn, moeten redelijk en in redelijkheid gemaakt zijn en in een zodanig verband met de onrechtmatige gedragingen staan dat ze aan de veroorzaker kunnen worden toegerekend. Daarmee zijn de gemaakte advocaatkosten als schade toewijsbaar, los van de vraag of uiteindelijk de schade ten gronde komt vast te staan.9
Daarnaast kan onder omstandigheden ook gekeken worden naar immateriële schade bijvoorbeeld omdat een benadeelde continue in angst leeft dat de overlast zich op een onverwacht moment zal realiseren.10
Een rechtsingang die dicht tegen onrechtmatige hinder op grond van 5:37 BW aan ligt is misbruik van recht. Artikel 3:13 lid 2 BW regelt: "Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij verleend is of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen."
Dit artikel regelt de belangenafweging die noodzakelijk is, wil gebruik van een recht niet als misbruik van recht (3:13 lid 1 BW) aangeduid kunnen worden. de eerste twee gronden voor misbruik zullen niet vaak voorkomen, de derde grond des te vaker. Het belang van de ondernemers in het eerder genoemde voorbeeld is er louter in gelegen het eigen bedrijf uit te kunnen oefenen. Beiden zijn daartoe bevoegd en hebben dat recht. Toch kan zich de situatie voordoen dat de uitoefening van het bedrijf van de een, misbruik van recht ten opzichte van de ander oplevert, indien de afweging van beider belangen doorwegen naar degene die hinder ervaart van de ander. Die belangen moeten gewogen worden en op redelijkheid worden getoetst. Komt vast te staan dat een rechthebbende dat recht in redelijkheid niet kan uitoefenen ten koste van een ander dan is misbruik van recht gegeven als die bevoegdheid toch wordt uitgeoefend.
De conclusie is dat als iemand hinder toebrengt aan een ander, eerst vast moet komen staan of die hinder onrechtmatig is, voor dat er tegen opgetreden kan worden. Wat onder onrechtmatige hinder wordt verstaan is in de jurisprudentie uitgewerkt. Het hebben van een recht en het verkeren in een rechtmatige situatie is geen garantie dat het uitoefenen van dat recht geen misbruik oplevert. Als in die rechtmatige toestand onrechtmatige hinder wordt toegebracht, is de weg naar de rechter geopend. In alle gevallen blijft het dus oppassen.
Noten
Marc Heuvelmans
Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date 2017-0114, 22-09-2017.
[post_title] => Onrechtmatige hinder
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => onrechtmatige-hinder
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:56:57
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:57
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bgadvocaten.nl?p=11676
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 12125
[post_author] => 8
[post_date] => 2018-05-03 12:04:30
[post_date_gmt] => 2018-05-03 10:04:30
[post_content] =>
Een scheiding is een moeilijk proces, niet alleen in emotioneel opzicht. Partners maken zich wellicht zorgen over hun bezit; raakt u dit nu grotendeels kwijt? Het is daarom prettig om snel duidelijkheid te hebben over de zakelijke aspecten van de scheiding. Allereerst zal bekeken moeten worden of u op huwelijkse voorwaarden of in gemeenschap van goederen bent gehuwd.
Financiële afspraken worden bij een scheiding vastgelegd in een zogenoemd scheidingsconvenant. Overeenkomsten over wonen en kinderen staan daar eveneens in. Het opstellen van een convenant is niet verplicht, maar wel aan te raden. Het convenant vormt onderdeel van het verzoekschrift. Dat is het verzoek aan de rechtbank om te scheiden.
Uiteindelijk moet een rechter het convenant bekrachtigen. Het zorgt ervoor dat de gevolgen van een scheiding (snel en goed) geregeld kunnen worden. Daarnaast kunnen ook banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen vragen om het echtscheidingsconvenant. Dit gebeurt bijvoorbeeld als rekeningen op een andere naam moeten worden gezet.
Wat staat er in een echtscheidingsconvenant?
Ieder echtscheidingsconvenant is anders, omdat elke situatie anders is. Er staan afspraken in over de woning (huur of koop), (minderjarige) kinderen en financiële middelen. Het is belangrijk om in elk geval over de volgende punten afspraken te maken:
– De woning: Blijft één van de partners in de echtelijke woning? Hoe worden woonlasten verdeeld?
– De boedel: Waaruit bestaat die? Hoe verdelen de partners deze op een eerlijke manier?
– Financiële middelen: Hoe verdelen partners spaartegoeden, een erfenis of (als die er zijn) de schulden?
– Kinder- en partneralimentatie: Wie betaalt hoeveel en in welke ge vallen mag dat bedrag worden gewijzigd?
– Pensioen: Wat gebeurt er met uw pensioen of dat van uw partner?
Wanneer zijn de afspraken bindend? In sommige gevallen is het moeilijk om het samen eens te worden. In zo’n geval kan een advocaat uitkomst bieden. Een voordeel: een advocaat kan ervoor zorgen dat de gemaakte afspraken afdwingbaar worden bij een rechter. Een advocaat dient het echtscheidingsconvenant tegelijk met het verzoek tot echtscheiding in bij de rechtbank. Het document krijgt dan een executoriale titel. Dat betekent dat de afspraken afdwingbaar zijn.
Het is ook mogelijk om in een mediation afspraken te maken die worden vastgelegd in een convenant. U zult dan wel beiden aan de mediationtafel moeten aanschuiven.
De sectie Familierechtadvocaten van Bogaerts & Groenen advocaten willen u daarbij graag helpen. Zij leveren laagdrempelige en hoogwaardige kwaliteit. Elke donderdagochtend van 09.00 tot 10.30 u is er een gratis spreekuur in Villa Oldenburg te Vught. Ook in Oisterwijk, Tilburg, Boxtel en Son zijn de spreekuren gratis. Voor meer informatie; neem contact op met Liedeke Floris (088-1410800).
Dit artikel is gepubliceerd in 073Magazine, mei 2018
[post_title] => Afspraken over financiële gevolgen na een echtscheiding
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => afspraken-over-financiele-gevolgen-na-een-echtscheiding
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2020-01-28 08:56:43
[post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:43
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bgadvocaten.nl?p=12125
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 164
[max_num_pages] => 17
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 335dd7eaccf2408d143f9f5a49f99c14
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
- ECLI:NL:HR:2017:1106.
- HR 10 maart 1972, NJ 1972/278: Vermeulen/Lekkerkerker.
- HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823: Ludlage/Van Paradijs.
- Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Rechtbank Amsterdam van 22 september 2011. [ECLI:NL:RBAMS:2011:BT2463] waarin de rechtbank bij de toepassing van artikel 5:37 BW onrechtmatige hinder als gevolg van wateroverlast aangenomen heeft. Maar ook: Hof Den Bosch 28 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1534, r.o. 5.6.3.: Speelkooi Terneuzen.
- MvA II, parl. Gesch. Inv.w. 5, P. 1031.
- Hoge Raad 24 januari 1992, NJ 1992/280/1:Van Beek/Jansen en ook Hof Den Bosch 28 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1534, r.o. 5.6.3.: Speelkooi Terneuzen.
- HR 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:191:ZC0235, Overwaaiende zaden, net als: HR 15 februari 1991, NJ 1992, 639: Aalscholvers.
- Hoge Raad 18 september 1998, NJ 1999/69: Bijenspat.
- HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586: Mark Four/Apotex, in navolging van HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423: B/London Verzekeringen N.V.
- Hoge Raad 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1106 en Rechtbank Zeeland- West-Brabant 21 september 2016: ECLI:NL:RBZWB:2016:5915.
19 apr 2018
12 apr 2018
18 dec 2017
27 nov 2017
23 okt 2017