Publicatie

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 9
            [news-type] => publicatie
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 9
            [news-type] => publicatie
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => 
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => publicatie
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => publicatie
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => publicatie
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 28
            [name] => Publicatie
            [slug] => publicatie
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 28
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 155
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 28
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (28)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 80, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 11676
                    [post_author] => 7
                    [post_date] => 2017-10-23 14:50:10
                    [post_date_gmt] => 2017-10-23 12:50:10
                    [post_content] => 
De term "burenrecht" roept onwillekeurig een associatie op met De Rijdende Rechter en elkaar om futiliteiten in het haar vliegende particulieren. Toch is die conclusie niet geheel terecht. Ook voor ondernemers kan hinder van buren serieuze proporties aannemen en tot hoge schade leiden. Het burenrecht staat dan ineens in een ander daglicht en naarmate de financiële belangen oplopen, neemt ook het besef toe dat deze osmose tussen zakenrecht en verbintenissenrecht serieus genomen moet worden. In deze bijdrage zal ik een recente uitspraak van de Hoge Raad centraal stellen, waarin is uitgemaakt dat het verkeren in een rechtmatige situatie, toch kan leiden tot het onrechtmatig toebrengen van hinder. Ik zal ter adstructie van de grote belangen twee voorbeelden van dergelijke situaties bespreken. Het onderwerp zal ik inbedden in een beschouwing over de jurisprudentie op dit gebied en de ontwikkelingen daarin. De conclusie zal zijn dat niet elke vorm van overlast als hinder aan te merken valt en dat niet elke vorm van hinder onrechtmatig is. De omstandigheden van elk concreet geval zijn bepalend voor deze afweging. Op 16 juni 2017 wees de Hoge Raad arrest in een kwestie waarin stankoverlast werd toegebracht door een pluimveebedrijf aan een nabij gelegen park met recreatiewoningen.1 In Groesbeek werd door appellanten een pluimveebedrijf geëxploiteerd tussen 2002 en 2008. De gemeente verleende bij herhaling vergunningen, die telkens werden vernietigd maar de gemeente gedoogde gedurende zeker periodes het bedrijf. In dezelfde periode lag in de buurt van het pluimveebedrijf het villapark "De Zeven Heuvelen". De eigenaren van de recreatiewoningen hadden al die jaren hinder ondervonden van de stank van het pluimveebedrijf en vorderden in een procedure een verklaring voor recht dat al die jaren de hinder onrechtmatig was en dat ze recht hebben op schadevergoeding, die bestond uit de verminderde huurwaarde van de recreatiewoningen tussen 2002 en 2008. De rechtbank wees de vorderingen grotendeels toe en ook het gerechtshof bekrachtigde grotendeels dat vonnis. Het hof moest voor zijn uitspraak wel aansluiting zoeken bij een rapport van de zijde van verweerders op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), die pas op 1 januari 2007 in werking was getreden. Op basis daarvan kon het hof de stankoverlast als "onaangenaam tot zeer onaangenaam" kwalificeren. Hier klaagden de exploitanten van het pluimveebedrijf natuurlijk over in cassatie, omdat ze meenden dat de onrechtmatige situatie op grond van de Wgv pas kon ingaan op 1 januari 2007, omdat anders impliciet terugwerkende kracht gegeven zou worden aan de wet. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de exploitanten en betrekt in zijn oordeel de wettelijke regeling van artikel 5:37 BW en de daarover gewezen arresten. Volgens de Hoge Raad is voor de vraag of in deze situatie sprake was van onrechtmatige geurhinder niet zonder meer bepalend of werd voldaan aan de destijds geldende publiekrechtelijke regelgeving. Mede omdat de voordien geldende beleidsregels geen bruikbare milieutechnische inzichten boden voor de vaststelling van het geurhinderniveau, heeft het hof in dit geval 'inspiratie geput' uit de maatstaven van de Wgv. De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn op art. 5:37 BW gegronde oordeel te baseren op een rapport waarin het feitelijke geurhinderniveau was berekend naar objectieve maatstaven volgens recente inzichten. Eerder in 1972 maakte de Hoge Raad al uit dat het antwoord op de vraag of en in hoeverre een door de overheid verstrekte vergunning invloed heeft op de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig die vergunning handelt, maar daarbij schade of hinder toebrengt aan anderen, afhangt van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, alles in verband met de omstandigheden van het geval2. Daarbij geldt wel dat de vergunninghouder er in het algemeen van uit mag gaan dat hij de aan hem verleende vergunning mag gebruiken voor het doel waarvoor die is verstrekt.3 Het blijft dus uitkijken, zo veel maakt het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2017 wel duidelijk. Hoewel voldaan is aan publiekrechtelijke regelgeving in een bepaalde periode, kan latere wetgeving een zodanige invulling geven aan het begrip hinder, dat die hinder onrechtmatig is over een ruimere periode. Dit vraagt om een nadere beschouwing van de begrippen hinder en onrechtmatig. Daarvoor zal ik aanhaken bij twee voorbeelden uit de praktijk, die duidelijk maken welke omstandigheden tot hinder kunnen leiden en met welke enorme belangen dat gepaard kan gaan. De eerste situatie doet zich voor op een bedrijventerrein waar een modestylist al sinds 2006 een atelier heeft met een showroom voor zeer exclusieve avondkleding. Het bedrijfspand ligt in een rij van 10 gelijke panden. Dit pand is van het buurpand gescheiden door een muur van kalkzandsteen. Zo lang de styliste haar bedrijf voert, heeft ze geen last van haar buurman, die in het buurpand een bedrijf heeft voor de verwerking van groente. Als die buurman het pand verlaat, vestigt zich een bedrijf dat zich bezig houdt met de productie van voer voor katten en honden. Voor dit productieproces wordt een verhoogde vloer aangelegd met een put voor de afvoer van water, omdat de productieruimte elke dag schoon gespoten moet worden. Kort na de vestiging van het nieuwe bedrijf krijgt de styliste last van een erg vervelende geur van rottend vlees dat voortgebracht wordt door het vleesverwerkende bedrijf en dat in haar bedrijfsruimte door dringt. De stank is zo indringend, dat klanten die haar showroom bezoeken direct te kennen geven deze situatie zeer onaangenaam te vinden. Daar komt na korte tijd nog bij dat door de muur water de showroom binnen dringt dat ook naar rottend vlees stinkt. De styliste beklaagt zich hierover bij de buren, maar bij herhaling blijft het water door de muur heen dringen en ontstaan schimmelplekken en roest op de stalen delen. Hoe zeer de veroorzaker dit probleem ook probeert op te lossen met deskundigen, onderzoeken en diverse kleine ingrepen, de oorzaak wordt niet weggenomen. De situatie is uiteindelijk zodanig dat de styliste haar bedrijf niet meer kan uitoefenen zoals ze normaal gewend was en dus niet meer het vrije genot van haar bedrijfspand heeft. Zij derft zeer aanzienlijke inkomsten en vreest dat haar pand onverkoopbaar wordt. Uiteindelijk zal de voorzieningenrechter er aan te pas komen om een voorlopige voorziening te geven om verdere inbreuken te staken. In dat geding staat de vraag centraal of de overlast kwalificeert als hinder in de zin van artikel 5:37 BW, of die onrechtmatig is en of een voorziening gerechtvaardigd is. Een ander voorbeeld doet zich voor in de binnenstad van een grote gemeente. Daar woont een man op leeftijd al meer dan twintig jaar in een woning tegenover een parkeerterrein dat grenst aan de achterzijde van een kantoorgebouw. De auto's die van dat parkeerterrein gebruik maken rijden dat terrein op en af via een in-/uitrit die ongeveer dertig meter verderop gelegen is. Het parkeerterrein grenst ook aan de achterzijde van een gebouw dat aangekocht wordt door een ondernemer die daarin een centrum voor dagbesteding van gehandicapten wil vestigen. Deze ondernemer koopt tegelijk met het pand ook het parkeerterrein, en wil dat deels ten behoeve van de eigen bezoekers gaan gebruiken. Een ander deel van het terrein wordt afgesplitst en doorverkocht aan een bedrijf in de directe omgeving. De oude ingang blijft op het deel dat aan de nieuwe eigenaar verkocht is, en de koper van het bedrijfspand legt een nieuwe in-/uitrit aan op eigen terrein. Daarvoor heeft de ondernemer geen vergunning nodig, een melding bij de gemeente volstaat volgens de APV. Die melding wordt correct gedaan en de gemeente keurt de aanleg van de nieuwe in-/uitrit goed. Nadat die is aangelegd klaagt de eerder genoemde bewoner van het huis dat pal tegenover de nieuwe in-/uitrit ligt over lichthinder van auto's die met koplampen bij hem naar binnen schijnen bij het verlaten van het parkeerterrein. De man meent dat hij woongenot derft en vordert in een procedure dat de in-/uitrit verlegd wordt naar de andere zijde van het terrein op verbeurte van dwangsommen. De ondernemer verzet zich omdat de keuze voor de ligging van de in-/uitrit niet willekeurig was. Op termijn mag hij op het parkeerterrein namelijk woningen bouwen en dan heeft hij de in-/uitrit op deze plek nodig om via een strook toegang te kunnen blijven houden tot de achterkant van zijn bedrijfspand. Als de in-/uitrit verlegd zou moeten worden, zal de woningbouw in de toekomst niet door kunnen gaan en daarmee leidt de ondernemer een enorme schade. Ook in de procedure die hierover gevoerd wordt staat dezelfde vraag centraal. Deze voorbeelden maken duidelijk dat ondernemers in een hachelijke situatie kunnen komen als zich, hoewel sprake is van een volstrekt legale situatie, toch onrechtmatige hinder voor doet, die tot schade leidt, waarvan de belangen behoorlijk kunnen oplopen. De juridische grondslag voor onrechtmatige hinder is te vinden in artikel 5:37 BW, waarin verwezen wordt naar artikel 6:162 BW. Hier vermengt het zakenrecht van boek 5 BW zich dus met het verbintenissenrecht van boek 6 BW. Artikel 5:37 BW luidt: "Een eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun". De opsomming in dit artikel is niet limitatief, daar kan ook het veroorzaken van wateroverlast of lichthinder onder worden volstaan4. Onder "erf" moet worden verstaan iedere onroerende zaak, waaronder ook een gebouw zonder de grond moet worden begrepen5. Reeds om die reden is artikel 5:37 BW rechtstreeks van toepassing op de eigenaar van een gebouw. De aard en de inhoud van de rechten en verplichtingen die toekomen aan, dan wel rusten op een huurder/gebruiker, die op grond van een huurovereenkomst met de eigenaar bevoegd is tot het gebruik van het pand, kunnen in samenhang met de aard en de strekking van het burenrecht meebrengen dat bepalingen van burenrecht van overeenkomstige toepassing zijn op de gebruiker/niet-eigenaar6. Om die reden is artikel 5:37 ook van toepassing op de huurder/gebruiker. Dit geldt zowel voor het veroorzaken van hinder als voor het ondergaan van hinder. Door de Hoge Raad is in 1991 uitgemaakt: "De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt - daargelaten de betekenis van ter zake geldende specifieke wettelijke regels - af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor aangebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden"7, en dat is sindsdien vaste rechtspraak. Voorts is van belang of degene die hinder ervaart zich gevestigd heeft vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij "een zekere mate van hinder" eerder hebben te dulden, maar in het eerste geval zeker niet8. Degene met de "oudste rechten" gaat dus voor. Per geval moet bezien worden of sprake is van hinder. Daarvoor moeten de vier door de Hoge Raad geformuleerde aspecten nagelopen worden. De aard van de hinder kan gelegen zijn in geluid, stank, licht, maar ook in water, explosiegevaar, brandgevaar, overlast van dieren en overhangende takken. Hinder moet wel voldoende ernstig zijn om als onrechtmatig gekwalificeerd te kunnen worden. In het algemeen wordt aanvaard dat enige vorm van hinder wel geduld moet worden, in een tolerante omgang met elkaar. Als hinder zich eenmalig voordoet kan bezwaarlijk van onrechtmatig handelen gesproken worden. Als hinder gedurende een langere periode aanhoudt, wordt eerder een onrechtmatige daad aangenomen. Voorts moet sprake zijn van schade, omdat de gedraging net als onrechtmatige daad kan kwalificeren. Artikel 5:37 BW noemt niet voor niets artikel 6:162 BW in, zodat ook aan de eisen van dat artikel moet worden voldaan. Daarnaast spelen als sluitstuk in de beoordeling van hinder de omstandigheden van het geval een rol, waarmee een rechter doorgaans alle kanten uit kan. Bij de beoordeling van de geleden schade wordt primair gekeken naar de materiële schade, gelegen in de normale vermogensschade zoals beschadigde goederen, gederfde winst, maar ook doordat de benadeelde een advocaat in heeft moeten schakelen, om de problemen op te lossen. Hiermee is aan het conditio-sine-qua-non-vereiste voldaan. De kosten die gemaakt zijn, moeten redelijk en in redelijkheid gemaakt zijn en in een zodanig verband met de onrechtmatige gedragingen staan dat ze aan de veroorzaker kunnen worden toegerekend. Daarmee zijn de gemaakte advocaatkosten als schade toewijsbaar, los van de vraag of uiteindelijk de schade ten gronde komt vast te staan.9 Daarnaast kan onder omstandigheden ook gekeken worden naar immateriële schade bijvoorbeeld omdat een benadeelde continue in angst leeft dat de overlast zich op een onverwacht moment zal realiseren.10 Een rechtsingang die dicht tegen onrechtmatige hinder op grond van 5:37 BW aan ligt is misbruik van recht. Artikel 3:13 lid 2 BW regelt: "Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij verleend is of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen." Dit artikel regelt de belangenafweging die noodzakelijk is, wil gebruik van een recht niet als misbruik van recht (3:13 lid 1 BW) aangeduid kunnen worden. de eerste twee gronden voor misbruik zullen niet vaak voorkomen, de derde grond des te vaker. Het belang van de ondernemers in het eerder genoemde voorbeeld is er louter in gelegen het eigen bedrijf uit te kunnen oefenen. Beiden zijn daartoe bevoegd en hebben dat recht. Toch kan zich de situatie voordoen dat de uitoefening van het bedrijf van de een, misbruik van recht ten opzichte van de ander oplevert, indien de afweging van beider belangen doorwegen naar degene die hinder ervaart van de ander. Die belangen moeten gewogen worden en op redelijkheid worden getoetst. Komt vast te staan dat een rechthebbende dat recht in redelijkheid niet kan uitoefenen ten koste van een ander dan is misbruik van recht gegeven als die bevoegdheid toch wordt uitgeoefend. De conclusie is dat als iemand hinder toebrengt aan een ander, eerst vast moet komen staan of die hinder onrechtmatig is, voor dat er tegen opgetreden kan worden. Wat onder onrechtmatige hinder wordt verstaan is in de jurisprudentie uitgewerkt. Het hebben van een recht en het verkeren in een rechtmatige situatie is geen garantie dat het uitoefenen van dat recht geen misbruik oplevert. Als in die rechtmatige toestand onrechtmatige hinder wordt toegebracht, is de weg naar de rechter geopend. In alle gevallen blijft het dus oppassen.
Noten
  1. ECLI:NL:HR:2017:1106.
  2. HR 10 maart 1972, NJ 1972/278: Vermeulen/Lekkerkerker.
  3. HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823: Ludlage/Van Paradijs.
  4. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Rechtbank Amsterdam van 22 september 2011. [ECLI:NL:RBAMS:2011:BT2463] waarin de rechtbank bij de toepassing van artikel 5:37 BW onrechtmatige hinder als gevolg van wateroverlast aangenomen heeft. Maar ook: Hof Den Bosch 28 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1534, r.o. 5.6.3.: Speelkooi Terneuzen.
  5. MvA II, parl. Gesch. Inv.w. 5, P. 1031.
  6. Hoge Raad 24 januari 1992, NJ 1992/280/1:Van Beek/Jansen en ook Hof Den Bosch 28 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1534, r.o. 5.6.3.: Speelkooi Terneuzen.
  7. HR 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:191:ZC0235, Overwaaiende zaden, net als: HR 15 februari 1991, NJ 1992, 639: Aalscholvers.
  8. Hoge Raad 18 september 1998, NJ 1999/69: Bijenspat.
  9. HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586: Mark Four/Apotex, in navolging van HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423: B/London Verzekeringen N.V.
  10. Hoge Raad 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1106 en Rechtbank Zeeland- West-Brabant 21 september 2016: ECLI:NL:RBZWB:2016:5915.
                Marc Heuvelmans Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date 2017-0114, 22-09-2017. [post_title] => Onrechtmatige hinder [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => onrechtmatige-hinder [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2020-01-28 08:56:57 [post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:57 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl?p=11676 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 11590 [post_author] => 8 [post_date] => 2017-09-05 13:13:54 [post_date_gmt] => 2017-09-05 11:13:54 [post_content] => Op 8 september a.s. vindt de Dag van de Scheiding plaats. Deze wordt georganiseerd door de Vereniging familierechtadvocaten en scheidingsmediators, de VFas. Veel advocatenkantoren stellen hun deuren open zodat u hen kunt bezoeken en vragen kunt stellen. Deze dag is er niet om het scheiden te stimuleren, maar om er aandacht voor te vragen dat Scheiden een zorgvuldig proces is waarbij oog moet zijn voor alle aspecten van de echtscheiding, zowel de emotionele als de zakelijke. Het geeft een mogelijkheid om geheel vrijblijvend vragen te stellen aan deskundigen. Op 8 september gaan ook al onze deuren in Vught, Boxtel, Oisterwijk, Tilburg en Son van 09.00uur tot 14.00 uur  open om u te ontvangen. Dit kost niets. Omdat wij advocaten zijn, hebben wij ons te houden aan de regels van de Orde van Advocaten. Wij voldoen aan de gestelde opleidingseisen en handelen conform de normen en gedragsregels van de Orde van advocaten. Daarom zal onze secretaresse eerst uw naam willen weten, zodat er gecheckt kan worden op tegenstrijdig belang. Ook geeft de Dag van de Scheiding de mogelijkheid om kennis te maken met één van onze vfas-mediators. Indien u van plan bent om te komen, adviseren wij u wel om samen te komen. Het is een mediator niet toegestaan om eerst inhoudelijk met de een te spreken en dan inhoudelijk met de ander. Mediation is een open proces waar iedereen moet weten wat de anderen te zeggen hebben. Ook op andere dagen kunt u ons kantoor bellen voor een afspraak. Wij staan voor u klaar. Kijk ook eens bij familierecht voor een vaste prijs. Geen verrassingen achteraf, snel en deskundig, zodat je weet waar je aan toe bent. Wij heten u van harte welkom op 8 september 2017! Vught: Sint Michielsgestelseweg 8, 5261 NH, tel ;088-1410800 Boxtel: Parkweg 12, 5282SM, tel: 088-1410800 Tilburg: Ellen Pankhurststraat 1 N, 5032MD, tel: 088-1410899 Oisterwijk: Leerfabriek KVL aan de Almystraat 14, 5061 PA , tel:088-1410899 Son & Breugel: Ekkersrijt 1412, 5692 AK, tel:088-1410800 De  Familierechtadvocaten van Bogaerts en Groenen advocaten leveren laagdrempelige en  hoogwaardige kwaliteit.  Elke donderdagochtend van 09.00 tot 10.30 u is er een gratis spreekuur in Villa Oldenburg te Vught. Ook in Oisterwijk, Tilburg,  Boxtel en Son zijn de spreekuren gratis. Voor meer informatie; zie de website: www.bg.legal of neem contact op met Liedeke Floris (088-1410800) Deze column is gepubliceerd in 073 Magazine, september 2017. Lees hier het hele artikel [post_title] => Dag van de Scheiding, wat is dat nu weer? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => dag-scheiding-is-nu-weer-2 [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2020-01-28 08:57:01 [post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:57:01 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=11590 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 11422 [post_author] => 8 [post_date] => 2017-07-18 12:24:42 [post_date_gmt] => 2017-07-18 10:24:42 [post_content] =>   Laatst kwam een vriend van mij uit Frankrijk vliegen. Hij had een half uur vertraging. Op mijn vraag waarom dat was, antwoordde hij: er zat een vader met kind in het vliegtuig en de papieren waren niet in orde. De Franse autoriteiten waren zeer streng en het kind mocht eigenlijk niet mee vliegen. Pas nadat naar de moeder was gebeld en er expliciet toestemming was verleend, kon het vliegtuig vertrekken. Geldt dat bij ons ook? Ja ook bij ons heb je toestemming van de andere ouder nodig als je gezamenlijk gezag hebt over de kinderen en je alleen met de kinderen reist. Ook in de situatie dat je alleen het gezag hebt over de (minderjarige) kinderen geldt dit. Als de andere ouder dan op vakantie wil, zal ook toestemming nodig zijn van degene die het gezag heeft over het kind. Neem je de kinderen mee naar het buitenland zonder toestemming van de andere ouder, dan noemen we dat: een minderjarige onttrekken aan het ouderlijk gezag. Om internationale kinderontvoering te voorkomen gaan de autoriteiten meer controles uitvoeren. Als je het dan niet goed geregeld hebt, kan dit voor een onaangename verrassing zorgen. Hoe geven ouders toestemming? Om de toestemming aan te tonen, hebben ouders een speciaal toestemmingsformulier nodig. Dit kan worden gedownload op www.rijksoverheid.nl. Ouders moeten dit per kind invullen en allebei ondertekenen. Wat als u geen toestemming van de andere ouder krijgt? Heeft u wel samen het gezag, maar weigert de andere ouder zijn of haar toestemming, dan is het mogelijk om via de rechter alsnog toestemming voor een vakantie naar het buitenland met de kinderen te krijgen. Hiervoor dient u een procedure tot ‘vervangende toestemming’ te voeren. Sommige landen hebben aanvullende voorwaarden gesteld voor het reizen met minderjarigen. Voor advies kunnen mensen contact opnemen met de ambassade of het consulaat van het land van bestemming. Het is aan te raden om u goed voor te bereiden wanneer u als ouder alleen met uw kinderen reist. De sectie Familierechtadvocaten van Bogaerts & Groenen advocaten leveren laagdrempelige en hoogwaardige kwaliteit. Onze vFas – mediators staan voor u klaar. Zo houden zij elke donderdagochtend van 09.00 tot 10.30u een gratis spreekuur in Villa Oldenburg te Vught. Ook in Oisterwijk, Tilburg, Boxtel en Son zijn de spreekuren gratis. Voor meer informatie: zie gratis spreekuur. Dit artikel is gepubliceerd in “073 Magazine” Juli 2017. [post_title] => Toestemming nodig om op reis te gaan met je kinderen? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => toestemming-nodig-om-op-reis-gaan-kinderen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2017-07-24 15:32:10 [post_modified_gmt] => 2017-07-24 13:32:10 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=11422 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 11062 [post_author] => 16 [post_date] => 2017-04-24 10:53:23 [post_date_gmt] => 2017-04-24 08:53:23 [post_content] =>   Verkeersongeval met aansprakelijke verzekeraar Een slachtoffer is betrokken geraakt bij een verkeersongeval en claimt daarom letselschade. De klachten die het slachtoffer aangaf werden medisch niet onderbouwd. Letsel als whiplash en rugklachten kunnen vaak ook niet medisch geobjectiveerd worden. In deze zaak was er echter een extreme klachtenpresentatie. De medisch adviseurs van de verzekeringsmaatschappij bestempelden het als opvallend en niet passend. De verzekeraar besluit dan ook te gaan observeren. Mag er geobserveerd worden? Volgens de rechtbank heeft de verzekeraar voldaan aan de gedragscode die aangeeft wanneer er geobserveerd mag worden en hoe. Er is hier geen sprake van een redelijk vermoeden van fraude maar jarenlang feitenonderzoek door de verzekeraar gaf onvoldoende uitsluitsel voor het nemen van een beslissing inzake de schadeclaim. Daarnaast is het financieel belang zeer groot. Er is maar liefst € 248.000,00 uitgekeerd. Observatie
  • Betrokkene stelde dat hij steeds doodmoe, misselijk en duizelig was
  • Betrokkene stelde dat hij door een lampje in te draaien ‘drie dagen van de kaart was’
  • Betrokkene zou geen auto kunnen rijden
  • Betrokkene zou een draaglast van 0,0 hebben
Etc. etc. De betrokkene is geobserveerd gedurende 90 dagen verspreid over een periode van ongeveer zes weken. Na observatie blijkt dat hij zelfs zonder onderbreken ruim 200 km kon rijden, veelvuldig winkelt en de boodschappen draagt, waaronder six-pack grote flessen met frisdrank. Vele zaken die betrokkene claimde niet te kunnen heeft hij in die periode wel gedaan. Oordeel rechtbank Uit het persoonlijk onderzoek blijkt dus dat de betrokkene heeft gefraudeerd. De rechtbank oordeelt dat het persoonlijk onderzoek en de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd niet onrechtmatig zijn. De rechtbank wijst de vordering van de verzekeraar tot betaling van al hetgeen aan of voor de betrokkene is betaald toe. De rechtbank concludeert dat de klachten en beperkingen die betrokkene tegenover diverse behandelende en expertiserende medici heeft geuit niet zijn te verenigen met zijn gedrag. Met name zoals dat is waargenomen tijdens de observaties, in momenten waarin hij zich onbespied waande, en dat het geobserveerde gedrag ook niet te rijmen is met de uitslagen van diverse onderzoeken. De rechtbank wijst de vordering van de verzekeraar toe. De gedaagde moet € 248.000,00 terugbetalen. Conclusie Verzekeraars krijgen steeds vaker te maken met fraude. Wanneer de verzekeraar vermoedt dat er sprake is van fraude zal zij aan persoonlijk onderzoek instellen. Uit het GPO [Gedragscode Persoonlijk Onderzoek] blijkt wanneer dit kan worden verricht. De rechter is doorgaans milder in haar oordeel dan de verzekeraar. In deze zaak echter niet. De eis van de verzekeraar, terugbetaling van alle uitkeringen [ook die van regresnemers zoals de ziektekostenverzekeraar] vanaf het ongeval in 2004, wordt toegewezen. Het is zeer de vraag of dit juist is. Mogelijk volgt hoger beroep. Dit artikel is gepubliceerd in "De Uitstraling" April 2017. [post_title] => Gevolgd worden door de verzekeraar in verband met vermeende fraude. Verzekeraar eist uitgekeerde schadevergoeding van € 248.000,00 terug. [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => gevolgd-worden-verzekeraar-verband-vermeende-fraude-verzekeraar-eist-uitgekeerde-schadevergoeding-e-248-00000-terug [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2017-05-08 15:53:06 [post_modified_gmt] => 2017-05-08 13:53:06 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=11062 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 10818 [post_author] => 16 [post_date] => 2017-03-24 16:14:08 [post_date_gmt] => 2017-03-24 15:14:08 [post_content] =>   Op 1 maart heeft Rechtbank Noord Nederland geoordeeld dat de inwoners van het Groningenveld in Groningen die zijn getroffen door de aardbevingen recht hebben op smartengeld van de NAM [Nederlandse Aardolie Maatschappij]. Eindelijk gerechtigheid of toch ook weer een tekortschieten in het schadevergoedingsrecht? Smartengeld Smartengeld wordt ook wel een vergoeding voor immateriële schade genoemd. Het is een vergoeding voor de geleden pijn, verdriet en het missen van levensvreugde door een ongeval, medische fout of andere gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De hoogte van het smartengeld hangt af van de geleden pijn, verdriet, eventueel blijvende klachten en beperkingen en de gevolgen. Psychische schade De aanspraak op smartengeld geldt zowel voor fysieke als psychische schade. In beide gevallen zal medisch bewijs moeten worden geleverd. In het geval van psychische klachten is alleen psychisch onbehagen niet voldoende. Er zal behandeling bij een psycholoog of psychiater moeten zijn of zijn geweest. Immateriële schade door aardbevingen in Groningen In deze zaak is het woongenot van de getroffen Groningers ernstig aangetast. Gestutte huizen die telkens maar weer schade oplopen. De voortdurende angst voor instorting, bang voor hun veiligheid. Dagelijks geconfronteerd worden met de gevolgen van de aardbevingen. Gevangen zijn in een onverkoopbaar huis. Het levert hevige stress op die psychische klachten veroorzaakt en ook kan uitmonden in fysieke klachten. Terecht heeft de Rechtbank dan ook geoordeeld dat er recht is op smartengeld. Oordeel Rechtbank Noord Nederland ‘Deze overlast, overschrijdt gezien de aard, ernst en de duur daarvan de grenzen van hetgeen eisers in het maatschappelijk verkeer als ‘gewone’ hinder te hebben accepteren en vormt een inbreuk op hun eigendomsrecht, namelijk het recht op ongestoord woongenot.’ Hoogte smartengeld Er bestaat een smartengeldbundel [van de ANWB] waarin uitspraken van rechters zijn opgenomen over de hoogte van het smartengeld in bepaalde gevallen. De rechter hanteert deze bundel om de hoogte van het smartengeld vast te stellen. Helaas zijn deze bedragen niet hoog. Wat voorbeelden over gederfd woongenot uit de smartengeldgids:
  • man ruim 5 jaar door buren belaagd, ernstige overlast: o.a. structureel hondenpoep en etenswaren over de schutting, geluidsoverlast, constant bespied worden; man kreeg € 5.000,00 smartengeld
  • gedurende 20 jaar hevige stankoverlast, ramen niet open kunnen doen, niet buiten kunnen zitten etc.; smartengeld € 12.837,00
  • ten gevolge van [nachtelijk] hanengekraai heeft buurman ernstige psychische en fysieke schade opgelopen en is hierdoor arbeidsongeschikt geworden, smartengeld € 6.858,00.
In deze zaak worden smartengeldbedragen genoemd van tussen de € 3.000,00 en € 30.000,00. Voor toekenning van het laatste bedrag moet er [helaas] heel wat aan de hand zijn, gelet op de uitspraken in de smartengeldgids. De getroffen Groningers komen extra smartengeld toe vanwege de vertraging en onzorgvuldige behandeling door de NAM [en Staat]. Ook een onzorgvuldige afwikkeling en onnodige vertraging kan psychische klachten opleveren naast de inbreuk op ongestoord woongenot. Er is ook sprake van psychisch lijden door de lange duur van de procedures. Hopelijk neemt de rechter dit ook mee in de beoordeling van de hoogte van het smartengeld en kijkt de rechter niet alleen naar de smartengeldgids. Het schadevergoedingsrecht schiet dan nl. tekort op de toekenning van smartengelden. Thans dus wel erkenning voor de slachtoffers maar nu nog een redelijke smartengeldvergoeding. Zolang de smartengeldgids wordt gehanteerd zal er nooit verandering optreden in de hoogte van de smartengeldbedragen. Maar wellicht oordeelt de Rechter in deze zaak wat ruimhartiger. Dit artikel is gepubliceerd in "De Uitstraling" Maart 2017 [post_title] => Smartengeld voor de Groningers, gerechtigheid? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => smartengeld-groningers-gerechtigheid [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2017-04-24 10:46:07 [post_modified_gmt] => 2017-04-24 08:46:07 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=10818 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 10662 [post_author] => 26 [post_date] => 2017-02-22 10:49:28 [post_date_gmt] => 2017-02-22 09:49:28 [post_content] => Per 1 juli 2012 is in artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna mede te noemen: “Besluit”) een normering van buitengerechtelijke incassokosten voor contractuele geldschulden opgenomen. De wet regelt wanneer en tot welk bedrag buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn. Vooral consumenten worden als gevolg van deze regeling beter beschermd tegen onredelijke incassokosten. In lid 6 van artikel 6:96 BW is bepaald dat de consument-schuldenaar de incassokosten pas verschuldigd is na een aanmaning in de vorm van een zogenaamde “veertiendagenbrief”, een brief waarbij de consument-schuldenaar nog een laatste termijn van 14 dagen krijgt om zijn schuld te voldoen. In zijn arrest van 25 november 2016[1] heeft de Hoge Raad (wederom) prejudiciële vragen beantwoord over deze veertiendagenbrief, met name over de stelplicht en bewijslast ter zake van de aanvang van deze veertiendagentermijn en de gevolgen van een onjuiste vermelding daarvan in de brief, welke ik onderstaand zal bespreken.
De aanvang van de veertiendagentermijn
Volgens artikel 6:96 lid 6 BW vangt de termijn van 14 dagen aan op “de dag na aanmaning”. Om deze dag te kunnen bepalen, moet eerst worden vastgesteld wat de dag van de aanmaning is, dus op welke dag is aangemaand. Volgens artikel 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring die persoon hebben bereikt, teneinde werking te hebben. Een tot de schuldenaar gerichte aanmaning is een verklaring als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW, waardoor deze aanmaning pas haar werking heeft indien zij de schuldenaar heeft bereikt. Eerder oordeelde de Hoge Raad in zijn arrest van 14 juni 2013[2] al dat met betrekking tot een schriftelijke verklaring als uitgangspunt geldt dat deze de geadresseerde heeft bereikt, als zij door hem is ontvangen. De in artikel 6:96 lid 6 BW bedoelde veertiendagentermijn vangt derhalve (pas) aan op de dag na die waarop de aanmaning door de schuldenaar is ontvangen. Dat strookt met de bedoeling van de wetgever dat de schuldenaar in ieder geval (de volle) 14 dagen de gelegenheid heeft gehad om het verschuldigde bedrag te betalen, zonder dat er incassokosten verschuldigd worden. Dat de veertiendagentermijn pas gaat lopen na ontvangst van de aanmaning is ook in lijn met de consumentenbeschermende gedachte achter artikel 6:96 lid 6 BW. Om te kunnen profiteren van de extra termijn van 14 dagen en om ondubbelzinnig duidelijkheid te verkrijgen over de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten dient de consument de veertiendagenbrief te hebben ontvangen.
De stelplicht en bewijslast
Een partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt in beginsel de bewijslast van die feiten of rechten. Aan de bewijslast gaat de stelplicht vooraf. Wanneer de schuldeiser dus jegens een consument-schuldenaar aanspraak maakt op betaling van de buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 6:96 BW, rusten op de schuldeiser in beginsel de stelplicht en bewijslast dat aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan. Die stelplicht omvat, gelet op het voorgaande, dat en op welke dag de schuldenaar de veertiendagenbrief (op zijn laatst) heeft ontvangen. Indien de ontvangst van de veertiendagenbrief door de schuldenaar wordt betwist, dient de schuldeiser in beginsel feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat de brief door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de schuldenaar daar door hem kon worden bereikt, en dat en op welke dag de brief daar (op zijn laatst) is aangekomen. In verstekzaken zal de schuldeiser voldoende concrete feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit de rechter kan afleiden dat de veertiendagenbrief (uiterlijk) op de door de schuldeiser gestelde datum door de schuldenaar is ontvangen. De schuldeiser kan in beginsel (ook) de dag van verzending stellen en aannemelijk maken. In dat geval kan de rechter, nu er geen sprake is van een betwisting, uitgaan van de ervaringsregel dat gewone post in veruit de meeste gevallen na één of meer dagen bij de geadresseerde wordt bezorgd. Het is aan de feitenrechter overgelaten welke duur van postbezorging, vanaf de dag van verzending door de schuldeiser, in het algemeen redelijkerwijs tot uitgangspunt valt te nemen. Gelet op het voorgaande en op de strekking van de veertiendagenbrief om consumenten te beschermen, wordt in verstekzaken tot uitgangspunt genomen dat de brief op de tweede dag na verzending is bezorgd, waarbij een zondag, maandag of officiële feestdag niet meetellen als tussenliggende dag of dag van bezorging.
De gevolgen van een onjuiste vermelding van de veertiendagentermijn
De door de schuldeiser verzonden veertiendagenbrief moet voldoen aan de eisen die artikel 6:96 lid 6 BW daaraan stelt. Indien wel de betalingstermijn van 14 dagen is vermeld, maar bijvoorbeeld de dag van de aanvang of het einde van de termijn onjuist is vermeld, voldoet de brief niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Hetzelfde geldt voor de brieven waarin verwarrende of misleidende informatie wordt gegeven. En dit komt vaker voor dan u denkt. Zo is de vermelding dat betaald moet worden “binnen veertien dagen na heden” of “binnen veertien dagen na verzending van deze brief” in strijd met de eis dat de schuldenaar in ieder geval een betalingstermijn van 14 dagen, aanvangende op de dag na de ontvangst van de aanmaning gegeven moet worden. Het moet de schuldenaar dus duidelijk zijn dat hem die volle wettelijke termijn van 14 dagen ter beschikking staat. De inhoud van de veertiendagenbrief mag bij de schuldenaar niet de onjuiste indruk wekken dat hij de incassokosten al verschuldigd wordt op een datum waarop in werkelijkheid de wettelijke termijn van 14 dagen nog niet verstreken is. De formulering dat incassokosten verschuldigd worden indien niet betaald is “binnen veertien dagen vanaf de dag nadat deze brief bij u is bezorgd” voldoet dus wel aan de wettelijke eisen. Met de regeling van artikel 6:96 lid 6 BW is beoogd dat de consument niet wordt overvallen door het verschuldigd worden van incassokosten. Daartoe is een betalingstermijn van (minimaal) 14 dagen in de wet opgenomen. Daartegenover staat dat de consument-schuldenaar bij overschrijding van de veertiendagentermijn, ook al is dat met slechts één dag, de incassokosten verschuldigd wordt. Gelet op het met dit stelsel beoogde evenwicht, heeft een veertiendagenbrief die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, niet het daaraan door de wet verbonden rechtsgevolg dat de consument-schuldenaar bij uitblijven van een tijdige betaling incassokosten verschuldigd wordt. Wil de schuldeiser alsnog recht hebben op betaling van de incassokosten, dan dient de schuldeiser (zo nodig alsnog) een aan de wettelijke eisen beantwoordende veertiendagenbrief aan de schuldenaar te verzenden. Een onjuist vermelde termijn kan dus niet gerepareerd worden, door bijvoorbeeld nog een korte extra betalingstermijn van een aantal dagen te geven.
De gevolgen van een deelbetaling
Ook indien de consument-schuldenaar weliswaar voor het verstrijken van de termijn betaalt, maar slechts een deel van de vordering betaalt, is hij een vergoeding voor de incassokosten verschuldigd. Het strookt echter met het consumentenbeschermende karakter van de wettelijke regeling om in dat geval de hoogte van de verschuldigde incassokosten te bepalen op basis van de hoogte van het niet (tijdig) betaalde gedeelte van de hoofdsom. De hoogte van de verschuldigde incassokosten is immers conform het Besluit afhankelijk van de hoogte van de vordering. Door de deelbetaling bestaat de vordering niet meer in die omvang waarop de in de veertiendagenbrief vermelde incassovergoeding was gebaseerd.
Conclusie
De consument-schuldenaar dient de volle 14 dagen de gelegenheid te krijgen om zijn geldschuld te betalen, alvorens incassokosten verschuldigd te zijn. De schuldeiser moet bewijzen dat deze gelegenheid ook is geboden. Er zijn geen incassokosten verschuldigd indien de termijn onjuist, verwarrend of misleidend is weergegeven. Dit laatste lijkt vaker voor te komen dan u zou denken, gezien het oordeel van de Hoge Raad dat de (bijna standaard opgenomen) zinsnede “binnen veertien dagen na heden” een onzuivere formulering betreft, in strijd met artikel 6:96 lid 6 BW. [1] HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. [2] HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104. Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date, nummer 4, februari 2017. [post_title] => De veertiendagenbrief [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => de-veertiendagenbrief [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-07-28 14:46:10 [post_modified_gmt] => 2021-07-28 12:46:10 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=10662 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 10478 [post_author] => 6 [post_date] => 2017-02-19 10:53:56 [post_date_gmt] => 2017-02-19 09:53:56 [post_content] =>   Tegenwoordig zijn meer en meer bedrijven ervan overtuigd dat het niet meer de vraag is of ze ooit een food recall zullen meemaken, maar eerder wanneer. Onderliggende oorzaken zijn onder andere de nog steeds toenemende internationale handel in grondstoffen en producten, verscherpte regelgeving en handhaving door autoriteiten en de toename in kennis over en nauwkeurigheid van de meetmethodes van contaminanten. Naast de voeding technische aspecten zijn ook de juridische en aansprakelijkheid technische zaken van belang. Indien een bedrijf zich op juridisch en verzekeringstechnisch vlak onvoldoende bewust is van de risico's kan dit versterkend, nadelig effect hebben in geval van een daadwerkelijke food recall.

Foodrecall.nl, Van Lanschot Chabot en Bogearts & Groenen advocaten organiseren een bijeenkomst over food recall. Tijdens deze bijeenkomst wordt u door deskundigen, waaronder het hoofd Kwaliteitsdienst van Sligro Food Group, vanuit verschillende invalshoeken, geïnformeerd over food recalls. Na het bezoeken van de bijeenkomst gaat u naar huis met praktische ervaringstips die u vóór, tijdens en na een food recall kunt gebruiken. Met deze tips kunt een food recall voorkomen en de schade van een food recall beperken.

Waar krijgt u informatie over: Sligro
  • Recalls vanuit het perspectief van een groothandel/supermarkt.
  • Impact van een recall voor groothandel/supermarkt.
Foodrecall.nl
  • Real life case van een food recall.
  • Heldere leerpunten op basis van een real life case, hoe een food recall te voorkomen.
Van Lanschot Chabot
  • Wat zijn de risico's die tot een product recall kunnen leiden? Wat zijn de oorzaken en schadegevolgen voor uw bedrijf? Wat zijn de mogelijkheden om u tegen schade door een product recall te verzekeren?
  • Wat houdt deze verzekeringsdekking in en welke verschillende oplossingen zijn er om u hiervoor te verzekeren?
Bogaerts & Groenen advocaten
  • Hoe waarborgt u uw positie in inkoop- / verkoop- en productieovereenkomsten het beste tegen wat zich kan voordoen bij een food recall?
  • Waar kunt u juridisch wel en niet op worden aangesproken bij een door u geleverd / geproduceerd food product? Kunt u dit risico contractueel beperken?
PROGRAMMA: 14.30 uur: ontvangst 15.00 uur: presentatie Sligro 15.30 uur: presentatie Food Recall 16.00 uur: pauze 16.15 uur: presentatie Van Lanschot Chabot 16.45 uur: presentatie Bogaerts & Groenen advocaten 17.15 uur: afsluiting met netwerkborrel Wanneer: woensdag 22 maart 2017 Waar: 073 Meeting Company, De Boogschutter 20, 5215 MJ 's-Hertogenbosch Inschrijven [post_title] => Seminar Food Recall - 22 maart 2017 [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => seminar-food-recall-22-maart-201 [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2017-02-20 11:06:55 [post_modified_gmt] => 2017-02-20 10:06:55 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10478 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 10588 [post_author] => 16 [post_date] => 2017-02-07 12:37:44 [post_date_gmt] => 2017-02-07 11:37:44 [post_content] =>   Eind vorig jaar heeft Rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat ‘dubbel vangen’ door de belangenbehartiger mr. Claim onzedelijk is. Wat is ‘dubbel vangen’? Bij wie moet u eigenlijk terecht voor het verhaal van uw letselschade? Als u slachtoffer bent van een ongeval is het voor u vaak niet duidelijk wie u het beste bij kan staan voor het verhaal van uw schade op de verzekeraar. Waar moet u op letten? Letselschadespecialist Het beroep van letselschadespecialist is niet beschermd. Op het internet bieden zich veel bureaus aan. Het is voor de leek vaak ondoenlijk om een keuze te maken, mede gelet op de rooskleurige vooruitzichten die de letselschadespecialisten vaak in het verschiet stellen. Een ieder kan zich letselschadespecialist of letselschade- expert noemen. Mogelijk hebben deze ‘experts’ zelfs geen specifieke juridische kennis om de letselschade voor u te verhalen. Toch kunnen zij zich als specialist op het internet profileren. Het beroep letselschadespecialist of letselschade- expert is niet beschermd. U bent gewaarschuwd. Advocaat of letselschadespecialist? Naast het feit dat het beroep van een letselschadespecialist niet beschermd is zijn letselschadespecialisten ook niet, zoals advocaten, gebonden aan het advocaten tuchtrecht. Om de kwaliteit toch enigszins te kunnen waarborgen heeft sinds enkele jaren de Stichting Keurmerk Letselschade een keurmerk uitgebracht zodat het voor u duidelijk is dat de letselschadespecialist met keurmerk zich aan kwaliteitseisen heeft te houden. Echter ook in de advocatuur dient u het kaf van het koren te onderscheiden. Wendt u zich altijd voor het verhaal van uw letselschade tot een advocaat die gespecialiseerd is in verhaal van letselschade. Het is niet fijn voor u om het halverwege de behandeling van het dossier alsnog te moeten overstappen naar een gespecialiseerde advocaat omdat de zaak niet loopt. De gespecialiseerde advocaten zijn te vinden op de website van de LSA [Vereniging van Letsel Schade Advocaten]. De titel van LSA Letselschade Advocaat is wel beschermd. De vereniging LSA kent strenge kwaliteitseisen. De LSA Letselschade Advocaat, anders dan  de letselschadespecialist,
  • heeft een beroepsgeheim
  • is verplicht is een derdengeldrekening aan te houden, waarmee gegarandeerd wordt dat voor de cliënt ontvangen gelden niet gebruikt worden voor de bedrijfsvoering van de advocaat
  • is gebonden aan de strenge gedragsregels voor advocaten en onderworpen aan het advocaten tuchtrecht van de Orde van Advocaten maar ook van de specialisatie vereniging
Daarnaast mogen [in zaken met een belang van meer dan € 25.000,00] alleen advocaten procederen. Een letselschadespecialist zal het dossier dan weer moeten overdragen. Ook kan een advocaat, i.t.t. tot een letselschadespecialist, gesubsidieerde rechtsbijstand voor zijn cliënt aanvragen. De ‘foute’ belangenbehartiger Een foute belangenbehartiger is o.a. de letselschadespecialist die zijn kosten door de aansprakelijke verzekeraar laat betalen en daarnaast  ook nog een percentage van het slachtoffer opeist van zijn schadevergoeding. Dit noemen we in de markt ‘dubbel vangen’. In de zaak Mister Claim/G wordt de schade van het slachtoffer geregeld met de verzekeraar. De kosten van Mister Claim worden ook vergoed door de verzekeraar. Mr. Claim wil echter van de schadevergoeding ook nog het afgesproken percentage hebben. De Rechtbank stelt het slachtoffer in het gelijk. De Rechtbank heeft het, behalve over het ‘dubbel vangen’ ook over een graai cultuur met uurtarieven [van de niet- advocaat] van € 325,00. De overeenkomst waarin het percentage is afgesproken is in strijd met de goede zeden, aldus de Rechtbank. Conclusie Sluit  nooit een contract af met uw letselschadespecialist waarin wordt afgesproken dat u een percentage van de schade  betaalt aan de letselschadespecialist. Zeker niet als aansprakelijkheid is erkend. Mocht aansprakelijkheid [nog] niet zijn erkend dan kan gekeken worden naar andere mogelijkheden, bijvoorbeeld gesubsidieerde rechtsbijstand of aanpassing uurtarieven, waarna later met terugwerkende kracht, nadat aansprakelijkheid is erkend, alsnog het normale uurtarief gedeclareerd kan worden bij de verzekeraar. De LSA Letselschade Advocaat kan in een eerste [gratis] gesprek de mogelijkheden met u bespreken [post_title] => Let op contracten van letselschadespecialisten bij het verhalen van uw letselschade [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => let-op-contracten-letselschadespecialisten-verhalen-letselschade [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2017-02-07 12:41:27 [post_modified_gmt] => 2017-02-07 11:41:27 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10588 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 10474 [post_author] => 8 [post_date] => 2017-01-23 12:30:15 [post_date_gmt] => 2017-01-23 11:30:15 [post_content] =>   Veelvuldig wordt gedacht dat als je een advocaat in de arm neemt om te gaan scheiden dit leidt tot een “vechtscheiding” (echtscheidingen waarin het doel is de ander zoveel mogelijk pijn te doen). Niets is minder waar. Ook de advocaat zal er conform de geldende gedragsregels van de orde van advocaten alles aan moeten doen om gezamenlijk tot overeenstemming te komen. Daarbij is de houding van beide partijen wel van belang. Emoties spelen een grote rol en het scheidingsproces zal gekenmerkt worden door een veelheid van door elkaar heen lopende emoties. De eigen advocaat zal proberen om via overleg een regeling tot stand te brengen. Als partijen er niet uitkomen kan alsnog uw zaak aan de rechter worden voorgelegd. Ook kan u kiezen voor een vFas advocaat-mediator. Dan kiest  u samen voor één advocaat-mediator die  uitgerust is met alle benodigde kennis om u zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Zij zijn gespecialiseerd in het familierecht en zijn op de hoogte van de recente juridische ontwikkelingen. In een mediation wordt een aantal basisregels gemaakt. Zo heeft u rechten en plichten als u een mediationovereenkomst tekent. Dit is van belang om het complexe echtscheidingstraject zo goed mogelijk te laten verlopen. Onder leiding van de scheidingsmediator maakt u zo duurzaam mogelijke afspraken. Bij Bogaerts & Groenen trachten de advocaten in ieder geval een “vechtscheiding” te voorkomen. Juist omdat niemand daar iets mee opschiet. Ingeval u kinderen heeft moet u uiteindelijk toch samen verder, als ouders voor de kinderen  en dus als ex-partners. Illustratief hiervoor is  de uitzending van het familiediner op NPO 1 van maandag 15 januari 2017. Daar bleek mij weer eens hoeveel verdriet en pijn van slecht afgeronde emoties in een echtscheiding teweeg kan brengen. 14 jaar na de echtscheiding had de vader geen contact meer met zijn kinderen. Een neef had hen opgegeven voor het familiediner. De moeder was vanuit de bescherming van de kinderen erop tegen dat er onderling contact met vader zou zijn. Hoe moeilijk voor allen ook, kwam met behulp van het televisieprogramma een klein beetje contact tot stand tussen de kinderen en vader. Veel gemiste jaren en evenzoveel verliezers. Zo kan een slecht afgeronde echtscheiding leiden tot veel emotionele schade. De sectie Familierechtadvocaten van Bogaerts & Groenen advocaten leveren laagdrempelige en hoogwaardige kwaliteit. Onze vFas - mediators staan voor u klaar. Zo houden zij elke donderdagochtend van 09.00 tot 10.30u een gratis spreekuur in Villa Oldenburg te Vught. Ook in Oisterwijk, Tilburg, Boxtel en Son zijn de spreekuren gratis. Voor meer informatie: zie gratis spreekuur. Dit artikel is gepubliceerd in "073 Magazine" Januari 2016. [post_title] => Een advocaat en geen ruzie? Kan dat? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => advocaat-en-geen-ruzie [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2017-01-23 12:32:23 [post_modified_gmt] => 2017-01-23 11:32:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10474 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 10386 [post_author] => 10 [post_date] => 2017-01-03 12:11:22 [post_date_gmt] => 2017-01-03 11:11:22 [post_content] =>   Uit een drietal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2016 blijkt dat in slijterijen in supermarkten permanent een leidinggevende aanwezig zal moeten zijn. Aanleiding voor deze zaak was een verzoek van de SlijtersUnie aan drie gemeenten om maatregelen te nemen tegen slijterijen in supermarkten in die gemeenten waar niet permanent een leidinggevende aanwezig was, terwijl dat volgens de SlijtersUnie wel een verplichting onder de Drank- en Horecawet is. De burgemeesters van de gemeenten in kwestie wezen het verzoek van de Slijtersunie af onder de stelling dat de supermarkt en de slijterij samen de in de Drank- en Horecawet bedoelde "inrichting" vormen en dat daarmee volstaat dat een leidinggevende in de supermarkt aanwezig is en niet permanent in de slijterij zelf. Na afwijzing van de verzoeken om handhavend optreden en tevergeefs bezwaar daartegen is de SlijtersUnie in beroep gegaan en heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 2015 in een drietal afzonderlijke uitspraken geoordeeld dat wel degelijk de Drank- en Horecawet werd overtreden. Tegen deze uitspraken zijn de burgemeesters van de desbetreffende gemeenten, de supermarkten in kwestie en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel in hoger beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak. In de bewuste drie zaken draait het om het begrip "inrichting" uit de Drank- en Horecawet. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat uit de wet en de wetsgeschiedenis volgt dat een inrichting niet bestaat uit het gehele pand, waarin zowel de supermarkt als de slijterij is gevestigd, maar slechts uit de daarin gesitueerde besloten ruimten waarin het slijterijbedrijf wordt uitgeoefend. Naast de slijterij kunnen bijvoorbeeld ook een kantoor en voorraadruimte deel uit maken van de "inrichting", maar deze ruimten moeten dan wel direct in de buurt van de slijterij liggen en direct zicht bieden op de slijterij. Voor zelfstandige slijterijen gold al – onbetwist – dat permanent een leidinggevende in de winkel moest staan om de verkoop van sterke drank te controleren. Gevolg van de uitspraken is dat nu ook in een slijterij in een supermarkt of in de ruimten die daarbij horen, altijd een leidinggevende aanwezig moet zijn. Het volstaat dus niet dat een leidinggevende in de supermarkt aanwezig is die niet permanent aanwezig zou hoeven te zijn in de slijterij zelf. Teneinde overtredingen van de Drank- en Horecawet te voorkomen, doen supermarkten die een "inrichting" in de zin van de Drank- en Horecawet oftewel een slijterij, hebben, er goed aan voortaan zorg te dragen voor een permanente aanwezigheid van een leidinggevende in de slijterij zelf. Voor de volledige tekst van de uitspraken van 28 december 2016 zie: Uitspraak 201508017/1/A3 | Raad van State Uitspraak 201507699/1/A3 | Raad van State Uitspraak 201507606/1/A3 | Raad van State [post_title] => Slijterij in supermarkt vereist permanent aanwezige leidinggevende [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => slijterij-supermarkt-vereist-permanent-aanwezige-leidinggevende [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2018-06-22 09:09:40 [post_modified_gmt] => 2018-06-22 07:09:40 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10386 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 11676 [post_author] => 7 [post_date] => 2017-10-23 14:50:10 [post_date_gmt] => 2017-10-23 12:50:10 [post_content] =>
De term "burenrecht" roept onwillekeurig een associatie op met De Rijdende Rechter en elkaar om futiliteiten in het haar vliegende particulieren. Toch is die conclusie niet geheel terecht. Ook voor ondernemers kan hinder van buren serieuze proporties aannemen en tot hoge schade leiden. Het burenrecht staat dan ineens in een ander daglicht en naarmate de financiële belangen oplopen, neemt ook het besef toe dat deze osmose tussen zakenrecht en verbintenissenrecht serieus genomen moet worden. In deze bijdrage zal ik een recente uitspraak van de Hoge Raad centraal stellen, waarin is uitgemaakt dat het verkeren in een rechtmatige situatie, toch kan leiden tot het onrechtmatig toebrengen van hinder. Ik zal ter adstructie van de grote belangen twee voorbeelden van dergelijke situaties bespreken. Het onderwerp zal ik inbedden in een beschouwing over de jurisprudentie op dit gebied en de ontwikkelingen daarin. De conclusie zal zijn dat niet elke vorm van overlast als hinder aan te merken valt en dat niet elke vorm van hinder onrechtmatig is. De omstandigheden van elk concreet geval zijn bepalend voor deze afweging. Op 16 juni 2017 wees de Hoge Raad arrest in een kwestie waarin stankoverlast werd toegebracht door een pluimveebedrijf aan een nabij gelegen park met recreatiewoningen.1 In Groesbeek werd door appellanten een pluimveebedrijf geëxploiteerd tussen 2002 en 2008. De gemeente verleende bij herhaling vergunningen, die telkens werden vernietigd maar de gemeente gedoogde gedurende zeker periodes het bedrijf. In dezelfde periode lag in de buurt van het pluimveebedrijf het villapark "De Zeven Heuvelen". De eigenaren van de recreatiewoningen hadden al die jaren hinder ondervonden van de stank van het pluimveebedrijf en vorderden in een procedure een verklaring voor recht dat al die jaren de hinder onrechtmatig was en dat ze recht hebben op schadevergoeding, die bestond uit de verminderde huurwaarde van de recreatiewoningen tussen 2002 en 2008. De rechtbank wees de vorderingen grotendeels toe en ook het gerechtshof bekrachtigde grotendeels dat vonnis. Het hof moest voor zijn uitspraak wel aansluiting zoeken bij een rapport van de zijde van verweerders op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), die pas op 1 januari 2007 in werking was getreden. Op basis daarvan kon het hof de stankoverlast als "onaangenaam tot zeer onaangenaam" kwalificeren. Hier klaagden de exploitanten van het pluimveebedrijf natuurlijk over in cassatie, omdat ze meenden dat de onrechtmatige situatie op grond van de Wgv pas kon ingaan op 1 januari 2007, omdat anders impliciet terugwerkende kracht gegeven zou worden aan de wet. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de exploitanten en betrekt in zijn oordeel de wettelijke regeling van artikel 5:37 BW en de daarover gewezen arresten. Volgens de Hoge Raad is voor de vraag of in deze situatie sprake was van onrechtmatige geurhinder niet zonder meer bepalend of werd voldaan aan de destijds geldende publiekrechtelijke regelgeving. Mede omdat de voordien geldende beleidsregels geen bruikbare milieutechnische inzichten boden voor de vaststelling van het geurhinderniveau, heeft het hof in dit geval 'inspiratie geput' uit de maatstaven van de Wgv. De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn op art. 5:37 BW gegronde oordeel te baseren op een rapport waarin het feitelijke geurhinderniveau was berekend naar objectieve maatstaven volgens recente inzichten. Eerder in 1972 maakte de Hoge Raad al uit dat het antwoord op de vraag of en in hoeverre een door de overheid verstrekte vergunning invloed heeft op de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig die vergunning handelt, maar daarbij schade of hinder toebrengt aan anderen, afhangt van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, alles in verband met de omstandigheden van het geval2. Daarbij geldt wel dat de vergunninghouder er in het algemeen van uit mag gaan dat hij de aan hem verleende vergunning mag gebruiken voor het doel waarvoor die is verstrekt.3 Het blijft dus uitkijken, zo veel maakt het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2017 wel duidelijk. Hoewel voldaan is aan publiekrechtelijke regelgeving in een bepaalde periode, kan latere wetgeving een zodanige invulling geven aan het begrip hinder, dat die hinder onrechtmatig is over een ruimere periode. Dit vraagt om een nadere beschouwing van de begrippen hinder en onrechtmatig. Daarvoor zal ik aanhaken bij twee voorbeelden uit de praktijk, die duidelijk maken welke omstandigheden tot hinder kunnen leiden en met welke enorme belangen dat gepaard kan gaan. De eerste situatie doet zich voor op een bedrijventerrein waar een modestylist al sinds 2006 een atelier heeft met een showroom voor zeer exclusieve avondkleding. Het bedrijfspand ligt in een rij van 10 gelijke panden. Dit pand is van het buurpand gescheiden door een muur van kalkzandsteen. Zo lang de styliste haar bedrijf voert, heeft ze geen last van haar buurman, die in het buurpand een bedrijf heeft voor de verwerking van groente. Als die buurman het pand verlaat, vestigt zich een bedrijf dat zich bezig houdt met de productie van voer voor katten en honden. Voor dit productieproces wordt een verhoogde vloer aangelegd met een put voor de afvoer van water, omdat de productieruimte elke dag schoon gespoten moet worden. Kort na de vestiging van het nieuwe bedrijf krijgt de styliste last van een erg vervelende geur van rottend vlees dat voortgebracht wordt door het vleesverwerkende bedrijf en dat in haar bedrijfsruimte door dringt. De stank is zo indringend, dat klanten die haar showroom bezoeken direct te kennen geven deze situatie zeer onaangenaam te vinden. Daar komt na korte tijd nog bij dat door de muur water de showroom binnen dringt dat ook naar rottend vlees stinkt. De styliste beklaagt zich hierover bij de buren, maar bij herhaling blijft het water door de muur heen dringen en ontstaan schimmelplekken en roest op de stalen delen. Hoe zeer de veroorzaker dit probleem ook probeert op te lossen met deskundigen, onderzoeken en diverse kleine ingrepen, de oorzaak wordt niet weggenomen. De situatie is uiteindelijk zodanig dat de styliste haar bedrijf niet meer kan uitoefenen zoals ze normaal gewend was en dus niet meer het vrije genot van haar bedrijfspand heeft. Zij derft zeer aanzienlijke inkomsten en vreest dat haar pand onverkoopbaar wordt. Uiteindelijk zal de voorzieningenrechter er aan te pas komen om een voorlopige voorziening te geven om verdere inbreuken te staken. In dat geding staat de vraag centraal of de overlast kwalificeert als hinder in de zin van artikel 5:37 BW, of die onrechtmatig is en of een voorziening gerechtvaardigd is. Een ander voorbeeld doet zich voor in de binnenstad van een grote gemeente. Daar woont een man op leeftijd al meer dan twintig jaar in een woning tegenover een parkeerterrein dat grenst aan de achterzijde van een kantoorgebouw. De auto's die van dat parkeerterrein gebruik maken rijden dat terrein op en af via een in-/uitrit die ongeveer dertig meter verderop gelegen is. Het parkeerterrein grenst ook aan de achterzijde van een gebouw dat aangekocht wordt door een ondernemer die daarin een centrum voor dagbesteding van gehandicapten wil vestigen. Deze ondernemer koopt tegelijk met het pand ook het parkeerterrein, en wil dat deels ten behoeve van de eigen bezoekers gaan gebruiken. Een ander deel van het terrein wordt afgesplitst en doorverkocht aan een bedrijf in de directe omgeving. De oude ingang blijft op het deel dat aan de nieuwe eigenaar verkocht is, en de koper van het bedrijfspand legt een nieuwe in-/uitrit aan op eigen terrein. Daarvoor heeft de ondernemer geen vergunning nodig, een melding bij de gemeente volstaat volgens de APV. Die melding wordt correct gedaan en de gemeente keurt de aanleg van de nieuwe in-/uitrit goed. Nadat die is aangelegd klaagt de eerder genoemde bewoner van het huis dat pal tegenover de nieuwe in-/uitrit ligt over lichthinder van auto's die met koplampen bij hem naar binnen schijnen bij het verlaten van het parkeerterrein. De man meent dat hij woongenot derft en vordert in een procedure dat de in-/uitrit verlegd wordt naar de andere zijde van het terrein op verbeurte van dwangsommen. De ondernemer verzet zich omdat de keuze voor de ligging van de in-/uitrit niet willekeurig was. Op termijn mag hij op het parkeerterrein namelijk woningen bouwen en dan heeft hij de in-/uitrit op deze plek nodig om via een strook toegang te kunnen blijven houden tot de achterkant van zijn bedrijfspand. Als de in-/uitrit verlegd zou moeten worden, zal de woningbouw in de toekomst niet door kunnen gaan en daarmee leidt de ondernemer een enorme schade. Ook in de procedure die hierover gevoerd wordt staat dezelfde vraag centraal. Deze voorbeelden maken duidelijk dat ondernemers in een hachelijke situatie kunnen komen als zich, hoewel sprake is van een volstrekt legale situatie, toch onrechtmatige hinder voor doet, die tot schade leidt, waarvan de belangen behoorlijk kunnen oplopen. De juridische grondslag voor onrechtmatige hinder is te vinden in artikel 5:37 BW, waarin verwezen wordt naar artikel 6:162 BW. Hier vermengt het zakenrecht van boek 5 BW zich dus met het verbintenissenrecht van boek 6 BW. Artikel 5:37 BW luidt: "Een eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun". De opsomming in dit artikel is niet limitatief, daar kan ook het veroorzaken van wateroverlast of lichthinder onder worden volstaan4. Onder "erf" moet worden verstaan iedere onroerende zaak, waaronder ook een gebouw zonder de grond moet worden begrepen5. Reeds om die reden is artikel 5:37 BW rechtstreeks van toepassing op de eigenaar van een gebouw. De aard en de inhoud van de rechten en verplichtingen die toekomen aan, dan wel rusten op een huurder/gebruiker, die op grond van een huurovereenkomst met de eigenaar bevoegd is tot het gebruik van het pand, kunnen in samenhang met de aard en de strekking van het burenrecht meebrengen dat bepalingen van burenrecht van overeenkomstige toepassing zijn op de gebruiker/niet-eigenaar6. Om die reden is artikel 5:37 ook van toepassing op de huurder/gebruiker. Dit geldt zowel voor het veroorzaken van hinder als voor het ondergaan van hinder. Door de Hoge Raad is in 1991 uitgemaakt: "De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt - daargelaten de betekenis van ter zake geldende specifieke wettelijke regels - af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor aangebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden"7, en dat is sindsdien vaste rechtspraak. Voorts is van belang of degene die hinder ervaart zich gevestigd heeft vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij "een zekere mate van hinder" eerder hebben te dulden, maar in het eerste geval zeker niet8. Degene met de "oudste rechten" gaat dus voor. Per geval moet bezien worden of sprake is van hinder. Daarvoor moeten de vier door de Hoge Raad geformuleerde aspecten nagelopen worden. De aard van de hinder kan gelegen zijn in geluid, stank, licht, maar ook in water, explosiegevaar, brandgevaar, overlast van dieren en overhangende takken. Hinder moet wel voldoende ernstig zijn om als onrechtmatig gekwalificeerd te kunnen worden. In het algemeen wordt aanvaard dat enige vorm van hinder wel geduld moet worden, in een tolerante omgang met elkaar. Als hinder zich eenmalig voordoet kan bezwaarlijk van onrechtmatig handelen gesproken worden. Als hinder gedurende een langere periode aanhoudt, wordt eerder een onrechtmatige daad aangenomen. Voorts moet sprake zijn van schade, omdat de gedraging net als onrechtmatige daad kan kwalificeren. Artikel 5:37 BW noemt niet voor niets artikel 6:162 BW in, zodat ook aan de eisen van dat artikel moet worden voldaan. Daarnaast spelen als sluitstuk in de beoordeling van hinder de omstandigheden van het geval een rol, waarmee een rechter doorgaans alle kanten uit kan. Bij de beoordeling van de geleden schade wordt primair gekeken naar de materiële schade, gelegen in de normale vermogensschade zoals beschadigde goederen, gederfde winst, maar ook doordat de benadeelde een advocaat in heeft moeten schakelen, om de problemen op te lossen. Hiermee is aan het conditio-sine-qua-non-vereiste voldaan. De kosten die gemaakt zijn, moeten redelijk en in redelijkheid gemaakt zijn en in een zodanig verband met de onrechtmatige gedragingen staan dat ze aan de veroorzaker kunnen worden toegerekend. Daarmee zijn de gemaakte advocaatkosten als schade toewijsbaar, los van de vraag of uiteindelijk de schade ten gronde komt vast te staan.9 Daarnaast kan onder omstandigheden ook gekeken worden naar immateriële schade bijvoorbeeld omdat een benadeelde continue in angst leeft dat de overlast zich op een onverwacht moment zal realiseren.10 Een rechtsingang die dicht tegen onrechtmatige hinder op grond van 5:37 BW aan ligt is misbruik van recht. Artikel 3:13 lid 2 BW regelt: "Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij verleend is of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen." Dit artikel regelt de belangenafweging die noodzakelijk is, wil gebruik van een recht niet als misbruik van recht (3:13 lid 1 BW) aangeduid kunnen worden. de eerste twee gronden voor misbruik zullen niet vaak voorkomen, de derde grond des te vaker. Het belang van de ondernemers in het eerder genoemde voorbeeld is er louter in gelegen het eigen bedrijf uit te kunnen oefenen. Beiden zijn daartoe bevoegd en hebben dat recht. Toch kan zich de situatie voordoen dat de uitoefening van het bedrijf van de een, misbruik van recht ten opzichte van de ander oplevert, indien de afweging van beider belangen doorwegen naar degene die hinder ervaart van de ander. Die belangen moeten gewogen worden en op redelijkheid worden getoetst. Komt vast te staan dat een rechthebbende dat recht in redelijkheid niet kan uitoefenen ten koste van een ander dan is misbruik van recht gegeven als die bevoegdheid toch wordt uitgeoefend. De conclusie is dat als iemand hinder toebrengt aan een ander, eerst vast moet komen staan of die hinder onrechtmatig is, voor dat er tegen opgetreden kan worden. Wat onder onrechtmatige hinder wordt verstaan is in de jurisprudentie uitgewerkt. Het hebben van een recht en het verkeren in een rechtmatige situatie is geen garantie dat het uitoefenen van dat recht geen misbruik oplevert. Als in die rechtmatige toestand onrechtmatige hinder wordt toegebracht, is de weg naar de rechter geopend. In alle gevallen blijft het dus oppassen.
Noten
  1. ECLI:NL:HR:2017:1106.
  2. HR 10 maart 1972, NJ 1972/278: Vermeulen/Lekkerkerker.
  3. HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823: Ludlage/Van Paradijs.
  4. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Rechtbank Amsterdam van 22 september 2011. [ECLI:NL:RBAMS:2011:BT2463] waarin de rechtbank bij de toepassing van artikel 5:37 BW onrechtmatige hinder als gevolg van wateroverlast aangenomen heeft. Maar ook: Hof Den Bosch 28 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1534, r.o. 5.6.3.: Speelkooi Terneuzen.
  5. MvA II, parl. Gesch. Inv.w. 5, P. 1031.
  6. Hoge Raad 24 januari 1992, NJ 1992/280/1:Van Beek/Jansen en ook Hof Den Bosch 28 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1534, r.o. 5.6.3.: Speelkooi Terneuzen.
  7. HR 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:191:ZC0235, Overwaaiende zaden, net als: HR 15 februari 1991, NJ 1992, 639: Aalscholvers.
  8. Hoge Raad 18 september 1998, NJ 1999/69: Bijenspat.
  9. HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586: Mark Four/Apotex, in navolging van HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423: B/London Verzekeringen N.V.
  10. Hoge Raad 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1106 en Rechtbank Zeeland- West-Brabant 21 september 2016: ECLI:NL:RBZWB:2016:5915.
                Marc Heuvelmans Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date 2017-0114, 22-09-2017. [post_title] => Onrechtmatige hinder [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => onrechtmatige-hinder [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2020-01-28 08:56:57 [post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:57 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl?p=11676 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 155 [max_num_pages] => 16 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 335dd7eaccf2408d143f9f5a49f99c14 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
De term "burenrecht" roept onwillekeurig een associatie op met De Rijdende Rechter en elkaar om futiliteiten in het haar vliegende particulieren. Toch is die conclusie niet geheel terecht. Ook voor...
Lees meer
Op 8 september a.s. vindt de Dag van de Scheiding plaats. Deze wordt georganiseerd door de Vereniging familierechtadvocaten en scheidingsmediators, de VFas. Veel advocatenkantoren stellen hun deuren open zodat u...
Lees meer
  Laatst kwam een vriend van mij uit Frankrijk vliegen. Hij had een half uur vertraging. Op mijn vraag waarom dat was, antwoordde hij: er zat een vader met kind...
Lees meer
  Verkeersongeval met aansprakelijke verzekeraar Een slachtoffer is betrokken geraakt bij een verkeersongeval en claimt daarom letselschade. De klachten die het slachtoffer aangaf werden medisch niet onderbouwd. Letsel als whiplash...
Lees meer
  Op 1 maart heeft Rechtbank Noord Nederland geoordeeld dat de inwoners van het Groningenveld in Groningen die zijn getroffen door de aardbevingen recht hebben op smartengeld van de NAM...
Lees meer
22 feb 2017
BG.legal
Per 1 juli 2012 is in artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna mede te noemen: “Besluit”) een normering van buitengerechtelijke incassokosten voor contractuele geldschulden opgenomen....
Lees meer
  Tegenwoordig zijn meer en meer bedrijven ervan overtuigd dat het niet meer de vraag is of ze ooit een food recall zullen meemaken, maar eerder wanneer. Onderliggende oorzaken zijn...
Lees meer
  Eind vorig jaar heeft Rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat ‘dubbel vangen’ door de belangenbehartiger mr. Claim onzedelijk is. Wat is ‘dubbel vangen’? Bij wie moet u eigenlijk terecht voor het...
Lees meer
  Veelvuldig wordt gedacht dat als je een advocaat in de arm neemt om te gaan scheiden dit leidt tot een “vechtscheiding” (echtscheidingen waarin het doel is de ander zoveel...
Lees meer
  Uit een drietal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2016 blijkt dat in slijterijen in supermarkten permanent een leidinggevende aanwezig zal moeten...
Lees meer