Publicatie
- Turan (voorheen Protec) had zelf de overeenkomst opgesteld, had de hoogte van de boetes bepaald en daarover was niet onderhandeld;
- Turan had niet aangegeven op grond waarvan zij de wel erg hoge boetes had bepaald;
- De verbeurde boetes zijn buitensporig hoog in verhouding tot de werkelijk geleden schade;
- De overtredingen door Easystaff betreffen slechts enkele incidenten die in het begin van de contractperiode hebben plaats gevonden en sindsdien hebben geen nieuwe overtredingen plaats gevonden;
- De bedoeling van de overeenkomst is om Turan te beschermen tegen concurrentie en dat de beboete handelingen niet tot verlies van klanten hebben geleid.


1. Via mediation
Samen met uw partner regelt u de scheiding met behulp van één advocaat/scheidingsbemiddelaar. Onder zijn of haar begeleiding maakt u samen met uw partner afspraken. Deze worden schriftelijk vastgelegd in een scheidingsconvenant. U hoeft zelf niet naar de rechtbank en de rechter doet snel uitspraak. De praktijk wijst uit dat mediation meestal de beste, snelste en goedkoopste manier is om uit elkaar te gaan.2. Via overleg
U en uw partner hebben ieder een eigen advocaat. In overleg met jullie en met elkaar proberen de advocaten tot een overeenstemming te komen. Als dat lukt, leggen zij de afspraken schriftelijk vast in een scheidingsconvenant. U hoeft niet naar de rechtbank en de rechter doet snel uitspraak. Soms lukt het niet om tot overeenstemming te komen. In dat geval beslist de rechter over de geschilpunten.3. Via een overlegscheiding
Ieder heeft een eigen advocaat, en er wordt een team deskundigen bij gezocht, bv een fiscalist, of iemand die een bedrijf kan waarderen. In dat geval zal het gesprek geleid worden door de coach, en beide partijen en hun advocaten zijn erbij aanwezig. Je spreekt van tevoren af dat je niet naar de rechter zal gaan Dit heet collaborative divorce ofwel de overlegscheiding.4. Via de rechter
Soms lukt het niet om de scheiding te regelen. Niet met een advocaat/scheidingsmediator en niet in overleg met twee advocaten. In dat geval wordt de zaak aan de rechter voorgelegd. Dat heet een scheiding op tegenspraak. U moet dan ook zelf naar de rechtbank en de rechter beslist over alle punten waarover jullie het niet eens zijn. Denk bijvoorbeeld aan zaken als alimentatie, wie waar gaat wonen en (indien van toepassing) het ouderschapsplan. Zo’n gerechtelijke procedure neemt al gauw enige maanden in beslag. Als de situatie er om vraagt, kan de rechter op aanvraag voorlopige voorzieningen treffen: tijdelijke afspraken tot de scheiding is afgewikkeld. Zo’n tijdelijke regeling kan soms meer dan een jaar duren. Bogaerts & Groenen advocaten biedt alle vier de vormen aan en we bespreken graag welke het beste bij u past tijdens een van onze gratis spreekuren. Elke donderdagochtend van 09.00 tot 10.30 u is er een gratis spreekuur in Villa Oldenburg te Vught. Ook in Oisterwijk, Tilburg, Boxtel en Son zijn de spreekuren gratis. Voor meer informatie; neem contact op met Liedeke Floris (088-1410800). Dit artikel is gepubliceerd in 073Magazine, juni 2018. [post_title] => Hoe kan ik goed scheiden? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => hoe-kan-ik-goed-scheiden [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2020-01-28 08:56:42 [post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:42 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl?p=12257 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 12125 [post_author] => 8 [post_date] => 2018-05-03 12:04:30 [post_date_gmt] => 2018-05-03 10:04:30 [post_content] => Een scheiding is een moeilijk proces, niet alleen in emotioneel opzicht. Partners maken zich wellicht zorgen over hun bezit; raakt u dit nu grotendeels kwijt? Het is daarom prettig om snel duidelijkheid te hebben over de zakelijke aspecten van de scheiding. Allereerst zal bekeken moeten worden of u op huwelijkse voorwaarden of in gemeenschap van goederen bent gehuwd. Financiële afspraken worden bij een scheiding vastgelegd in een zogenoemd scheidingsconvenant. Overeenkomsten over wonen en kinderen staan daar eveneens in. Het opstellen van een convenant is niet verplicht, maar wel aan te raden. Het convenant vormt onderdeel van het verzoekschrift. Dat is het verzoek aan de rechtbank om te scheiden. Uiteindelijk moet een rechter het convenant bekrachtigen. Het zorgt ervoor dat de gevolgen van een scheiding (snel en goed) geregeld kunnen worden. Daarnaast kunnen ook banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen vragen om het echtscheidingsconvenant. Dit gebeurt bijvoorbeeld als rekeningen op een andere naam moeten worden gezet. Wat staat er in een echtscheidingsconvenant? Ieder echtscheidingsconvenant is anders, omdat elke situatie anders is. Er staan afspraken in over de woning (huur of koop), (minderjarige) kinderen en financiële middelen. Het is belangrijk om in elk geval over de volgende punten afspraken te maken: – De woning: Blijft één van de partners in de echtelijke woning? Hoe worden woonlasten verdeeld? – De boedel: Waaruit bestaat die? Hoe verdelen de partners deze op een eerlijke manier? – Financiële middelen: Hoe verdelen partners spaartegoeden, een erfenis of (als die er zijn) de schulden? – Kinder- en partneralimentatie: Wie betaalt hoeveel en in welke ge vallen mag dat bedrag worden gewijzigd? – Pensioen: Wat gebeurt er met uw pensioen of dat van uw partner? Wanneer zijn de afspraken bindend? In sommige gevallen is het moeilijk om het samen eens te worden. In zo’n geval kan een advocaat uitkomst bieden. Een voordeel: een advocaat kan ervoor zorgen dat de gemaakte afspraken afdwingbaar worden bij een rechter. Een advocaat dient het echtscheidingsconvenant tegelijk met het verzoek tot echtscheiding in bij de rechtbank. Het document krijgt dan een executoriale titel. Dat betekent dat de afspraken afdwingbaar zijn. Het is ook mogelijk om in een mediation afspraken te maken die worden vastgelegd in een convenant. U zult dan wel beiden aan de mediationtafel moeten aanschuiven. De sectie Familierechtadvocaten van Bogaerts & Groenen advocaten willen u daarbij graag helpen. Zij leveren laagdrempelige en hoogwaardige kwaliteit. Elke donderdagochtend van 09.00 tot 10.30 u is er een gratis spreekuur in Villa Oldenburg te Vught. Ook in Oisterwijk, Tilburg, Boxtel en Son zijn de spreekuren gratis. Voor meer informatie; neem contact op met Liedeke Floris (088-1410800). Dit artikel is gepubliceerd in 073Magazine, mei 2018 [post_title] => Afspraken over financiële gevolgen na een echtscheiding [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => afspraken-over-financiele-gevolgen-na-een-echtscheiding [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2020-01-28 08:56:43 [post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:43 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl?p=12125 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 12094 [post_author] => 7 [post_date] => 2018-04-19 09:06:49 [post_date_gmt] => 2018-04-19 07:06:49 [post_content] => Omstreeks 2009 kwamen de eerste Bitcoins in omloop. Aanvankelijk werd deze cryptovaluta gedolven in peer-to-peer verband door op internet blockchains van transacties op te zetten in een open source. Deze blockchains zijn voor elke deelnemer toegankelijk en volledig transparant en toch onttrekt deze handel in valuta zich aan overheidstoezicht. Dat maakt deze onderlinge handel interessant voor criminele activiteiten en zo is op darkweb alles te koop in Bitcoin wat de wet verbiedt. Of het nu gaat om wapens, drugs, gokken of witwassen, sodom en gomorra zijn er heilig bij. Van 2009 tot 2016 zijn 100 miljoen transacties in Bitcoin geregistreerd, van 2016 tot 2018 is dat aantal al gestegen tot 300 miljoen. Het valt dus niet te ontkennen dat Bitcoin, maar ook andere cryptovaluta’s enorm aan populariteit winnen, niet in de laatste plaats door de enorme waarde-explosie die zich in de afgelopen jaren heeft afgetekend. Die toename van waarde heeft een groot aantal speculanten aangetrokken en niet alleen uit crimineel milieu. Cryptovaluta is populair geworden bij een groter publiek en de gelukkigen zij daarmee zelfs miljonair geworden. Het is evident dat onze samenleving verder digitaliseert en we staan aan de vooravond van de derde stroming automatisering die artificial intelligence heet. Het is dus niet intelligent om cryptovaluta nog langer te demoniseren als “het geld van de onderwereld”. Het zal niet lang meer duren voor crytogeld een geduchte concurrent is van de meer “wereldse” valuta, zonder dat de wereld daar nog banken en overheden voor nodig heeft. In dat licht is het dus ook geen gekke gedachte dat Bitcoins een plaats krijgen in een juridisch landschap om te kunnen bepalen hoe daar in situaties mee om te moeten gaan. Toch is de juridische duiding van Bitcoins niet eenvoudig en nog niet volledig uitgekristalliseerd. Enkele voorbeelden. Op 31 januari 2012 liet de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BQ9251) zich in een strafzaak uit over de vraag of een virtueel amulet en masker in het spel Runescape aangemerkt kunnen worden als een “goed” in de zin van artikel 310 Sr. De verdachte had zich onder andere verweerd met de stelling dat de “goederen” uit het spel slechts bestaan uit bits en bytes en om die reden niet als zodanig kwalificeren. De Hoge Raad kwam tot de conclusie dat de in het spel opgebouwde bezittingen reële waarde hebben, die kunnen worden afgenomen en door inspanning en tijdsinvestering zijn verworven of zijn te verwerven. Bovendien had de bezitter over deze waarden de feitelijke en exclusieve heerschappij. Deze elementen maakten dat de virtuele waarden volgens de Hoge Raad kwalificeren als “goed” in de zin van artikel 310 Sr. De aangelegde criteria lijken één op één te passen op de bezittingen in Bitcoins die een houder in zijn “wallet” kan hebben. In de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 22 oktober 2015 (C-264/15; Hedqvist) stond de vraag centraal of de bemiddeling bij het omwisselen van Bitcoins in Zweedse Kronen aangemerkt wordt als een met BTW belaste transactie. Het ging over de uitleg van de artikelen 2, lid 1 en 135, lid 1 van de BTW richtlijn 2006/112/EG. Het oordeel luidde dat het hier ging om het verlenen van een dienst onder bezwarende titel, die een van BTW vrijgestelde handeling vormt. Dat komt volgens het Hof omdat het verhandelen van Bitcoins geen handel is in een “goed” in de zin van de richtlijn (artikel 2) maar het leveren van een dienst, die bovendien vrijgesteld is van BTW heffing (artikel 135) omdat “…de handelingen betreffende niet traditionele valuta’s, dat wil zeggen andere dan de munten die in een of meerdere landen het wettelijke betaalmiddel vormen, voor zover deze valuta’s door de partijen bij een transactie zijn aanvaard als alternatief betaalmiddel op de wettelijke betaalmiddelen en geen ander doel hebben dan te worden gebruikt als betaalmiddel, financiële handelingen vormen.” Volgens het Hof zou binnen de context en de doelstelling van artikel 135, lid 1, sub e, deze bepaling worden uitgehold als ze alleen gericht zou zijn op handelingen die betrekking hebben op traditionele valuta’s. Omdat vast staat dat Bitcoins enkel tot doel hebben te dienen als betaalmiddel en door partijen daarbij als zodanig worden geaccepteerd, meent het Hof dat de handel in Bitcoins gelijk gesteld moet worden met de handel in reguliere valuta’s. Rechtvaardigt dit de conclusie dat Bitcoins dus als geld kunnen worden gezien in de zin van artikel 6:112 BW en 6:114 BW? Deze vraag lag voor bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:4219). In die zaak hadden koper en verkoper een overeenkomst gesloten voor de levering van een aantal Bitcoins tegen een afgesproken prijs, welke afspraak door verkoper niet werd nagekomen. De rechtbank oordeelde in eerste aanleg dat Bitcoins niet kunnen worden gezien als geld in de zin van afdeling 6.1.11 BW, maar kwalificeren als ruilmiddel. Volgens de rechtbank kan de Bitcoin niet dienen ter voldoening van een verplichting tot betaling van een geldsom en dient een vordering met als grondslag artikel 6:125 BW te stranden. De verkoper is slecht schadeplichtig op grond van 6:74 BW wegens niet nakoming. Omdat koper de overeenkomst wegens niet nakoming inmiddels had ontbonden vorderde die in hoger beroep een schadevergoeding anders dan in geld, namelijk door het alsnog leveren van de resterende Bitcoins. Dit deel wijst het Hof af omdat de schade eenvoudig in geld uit te drukken is. De subsidiaire vordering voor schadevergoeding met een beroep op artikel 6:125 BW wijst het Hof ook af omdat het Hof van mening is dat dit artikel geen betrekking heeft op waarde schommelingen van gekochte maar niet geleverde goederen. Ook als kapstok kan het artikel geen dienst doen omdat het ziet op vertraging in de nakoming van een verplichting tot betaling van een geldsom. Nu het artikel niet kan dienen als grondslag voor de vordering, meent het hof dat om die reden niet onderzocht hoeft te worden of Bitcoins als geld in de zin van artikel 6:112 of 6:114 BW zijn aan te merken. Een gemiste kans. Uit lagere en meer recente rechtspraak is wellicht een indicatie af te leiden over het antwoord op de vraag of Bitcoins geld zijn. De rechtbank Midden-Nederland deed uitspraak op 7 december 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:6646) in een zaak waarin eiser levering van een aantal computers met de daarop geminede Ethers (een kleine broer van Bitcoins) eiste. De rechtbank wees die vordering toe en moest oordelen over de vraag of op afgifte van de Ethers een dwangsom kon worden gesteld op grond van artikel 611a Rv. Op de betaling van een geldsom kan immers geen dwangsom gesteld worden, op het leveren van goederen wel. De rechtbank zocht voor de beantwoording van die vraag aansluiting bij de Hedqvist uitspraak van het Europese Hof uit 2015 en concludeerde dat de Ethers niet hoofdzakelijk werden gebruikt als betaalmiddel en met dat doel door sommige marktdeelnemers worden geaccepteerd. Daarom vond de rechtbank de Ethers geen geld in de zin van afdeling 6.1.11 BW en wees de vordering tot het verbeuren van dwangsommen toe. Bitcoins duiken ook op in een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:869). In januari 2018 is KOINZ veroordeeld tot betaling van de miningopbrengst van een aantal Bitcoins op verbeurte van een dwangsom. Daaraan voldoet KOINZ niet en daarom vraagt eiser het faillissement aan. Voor het aanvragen van het faillissement moet eiser een verifieerbare vordering te hebben. De rechtbank kwalificeert Bitcoins als op zich staande waarde-bestanden, die bij een betaling rechtstreeks door de betaler aan de begunstigde worden geleverd. Hieruit volgt dat een Bitcoin een waarde vertegenwoordigt en overdraagbaar is. De rechtbank meent dat een Bitcoin hiermee kenmerken vertoont van een vermogensrecht en dat een betaling in Bitcoin dus te beschouwen is als een vordering die voor verificatie in aanmerking komt. De vordering van eiser op KOINZ is bovendien een verbintenis die strekt tot betaling in Bitcoins waaraan KOINZ niet heeft voldaan. Van een vorderingsrecht is dus summierlijk gebleken, aldus de rechtbank. Vervolgens constateert de rechtbank dat de term “betalen” niet alleen ziet op het betalen van een geldvordering, maar meer algemeen op voldoening aan een verbintenis. Omdat KOINZ de verbintenis aan eiser niet heeft voldaan en er steunvorderingen zijn, concludeert de rechtbank dat KOINZ verkeert in de toestand dat ze heeft opgehouden te betalen en verklaart KOINZ failliet. Deze laatste overweging van de rechtbank komt verraderlijk dicht bij het gebruiken van cryptovaluta als betaalmiddel, die met dat doel door marktdeelnemers worden geaccepteerd. Zouden Bitcoins dan toch kunnen kwalificeren als geld? Voorlopig moet de conclusie zijn dat de rechtspraak verdeeld is. En dat kan ook niet anders. De rechtspraak heeft de taak ontwikkelingen in de maatschappij juridisch te duiden en in te passen in rechtsfiguren die voortkomen uit wetten, richtlijnen, verdragen en andere bronnen die recht scheppen. Zo lang die wetten e.d. niet aangepast worden aan maatschappelijke veranderingen, die bovendien ontwikkelen met de snelheid van het licht, dan is het niet zo raar dat die juridische duiding soms mank gaat en achter actualiteiten aan loopt. Afdeling 6.1.11 BW stamt uit 1992, toen de eerste stroming automatisering met de opkomst van de PC nog moest beginnen. En in dat juridische landschap moeten nu Bitcoins ingebed worden, wat bijna onmogelijk is. De enige oplossing is dat de wet aangepast wordt, waarin de maatschappelijke ontwikkeling van cryptovaluta een eigen plaats krijgt. Niet dat de wet aangepast moet worden voor elke internet-gril, maar Bitcoins en andere cryptovaluta zijn dat stadium inmiddels voorbij. Deze betaalmiddelen nemen in rap tempo klassiek betalingsverkeer over, zonder dat banken en overheden daar nog veel van kunnen vinden. Dat is maatschappelijk te belangrijk en het verdient daarom meer rechtszekerheid dan een versnipperde rechtspraak.
Situatie
Een muurtje van 51 cm hoog was als afscheiding gebouwd tussen de kegelbanen en de barruimte. De man botste tegen het muurtje op en kwam ten val.Te leveren bewijs
- De man moet bewijzen dat hij daadwerkelijk over het muurtje ten val is gekomen.
- Vervolgens is het de vraag of het muurtje gebrekkig is.
Uitspraak
Het hof vindt dat het muurtje op deze hoogte en op deze plaats in een zaal die gebruikt wordt als danszaal een gevaarlijke situatie oplevert. Ook als er nog nooit iemand over het muurtje is gevallen betekent dat nog niet dat de aanwezigheid van dit muurtje op die plek niet gevaarlijk is voor de veiligheid van de bezoekers van de zaal.Alcoholgebruik
De horeca eigenaar beroept zich nog op eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer nu deze een behoorlijke hoeveelheid alcohol had gedronken en hierdoor onvoldoende oplettend is geweest. Het hof heeft al in aanmerking genomen dat veel bezoekers vanwege de alcohol en de feeststemming waarin zij zich bevinden minder oplettend zijn dan normaal. Deze omstandigheid levert echter geen eigen schuld op maar is juist een omstandigheid die van een horeca gelegenheid een hoger veiligheidsniveau verlangt. De horeca- eigenaar verweert zich nog met de stelling dat de man zoveel had gedronken dat hij onvast ter been was en toch ook wel ten val zou zijn gekomen wanneer hij niet over het muurtje zou zijn gestruikeld. Echter dit volgt niet uit wat de getuigen hebben verklaard over de hoeveelheid drank die de man zou hebben genuttigd.Conclusie
De horeca eigenaar is dus aansprakelijk voor het ontstaan van het ongeval en zal de schade van de man moeten voldoen. Dit artikel is gepubliceerd in “De Uitstraling”, maart 2018. [post_title] => Val tijdens bierfeestje. Is de horeca-eigenaar aansprakelijk? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => val-tijdens-bierfeestje-is-horeca-eigenaar-aansprakelijk [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2020-01-28 08:56:45 [post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:56:45 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl?p=12048 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 11905 [post_author] => 8 [post_date] => 2018-03-18 10:44:06 [post_date_gmt] => 2018-03-18 09:44:06 [post_content] => Het einde van een huwelijk kan erg pijnlijk zijn. Een echtscheidingsprocedure kan dat verergeren. Je kunt je partner als vijand gaan beschouwen en de echtscheiding zien als een strijd, je kunt je verward of boos voelen en verscheurd worden door gevoelens van verlies en onmacht, je kunt je dan niet voorstellen dat er een einde aan de echtscheiding komt en hoe je na de scheiding aan een toekomst kunt bouwen. Maar het kan anders, een aantal deskundigen op het gebied van echtscheiding heeft gezocht naar een beter alternatief. Dat heeft geleid tot de ontwikkeling van het Collaborative Divorce Model, de Overlegscheiding. Met meerdere deskundigen aan tafel en zonder ruzie met respect voor elkaar je echtscheiding regelen. Een mooi alternatief!Voordeel van overlegscheiden
Overlegscheiden kent veel voordelen. Het belangrijkste kenmerk van overlegscheiden (collaborative divorce) is, dat de scheiding in overleg geregeld wordt, dus zonder rechtszaak. Zo is het veel sneller afgerond dan een echtscheidingsprocedure die kan ontaarden in een ‘vechtscheiding’. Het is per saldo ook voordeliger. Overlegscheiden gebeurt in alle rust en openheid, met respect voor elkaar. Dat leidt tot duurzame oplossingen waar je allebei achter staat en waar meer ruimte is voor persoonlijke wensen en belangen.Meer dan mediation; Ieder een eigen advocaat
Anders dan bij mediation hebben beide partners een eigen advocaat. Iemand die er voor jouw belangen is, maar niet tegen de vader of de moeder van je kinderen strijdt. Er is een derde persoon, een coach die het proces leidt en om ruimte te geven aan de emoties die uiteraard meespelen en eventueel een vierde persoon, een financieel expert voor de zakelijke kant van het geheel. Zo nodig kan er een kindercoach aan het team worden toegevoegd. Op deze manier wordt alle expertise bij elkaar gebracht om een scheiding respectvol, efficiënt en duurzaam af te sluiten.Hoe werkt het?
Met het team van beide ex-partners, advocaten en deskundigen worden vergaderingen gehouden waarin informatie wordt uitgewisseld en waarin je behoeften en verwachtingen kunt uitspreken. Transparant en in alle redelijkheid. Het is belangrijk dat alle communicatielijnen open blijven. Alleen als alle knelpunten worden besproken, kunnen ze ook worden aangepakt.Overlegscheiden is interessant voor:
- mensen die een scheiding overwegen en kinderen hebben;
- ondernemers die een scheiding overwegen;
- mensen die uit elkaar willen, maar waarbij tussen hen grote verschillen bestaan in balans, kennis en/of verwerking.
Gefixeerde vertragingsschade
De invoering van een gefixeerd percentage zorgt ervoor dat de schuldeiser niet hoeft te bewijzen dat als gevolg van vertraging schade wordt geleden en hoe groot deze schade is geweest. Dit komt de rechtszekerheid ten goede. Aan de andere kant vertegenwoordigt dit bedrag ook alle schade die is opgetreden als gevolg van de vertraging in de betaling van een geldsom. Er kan dan ook naast de wettelijke rente geen aanspraak worden gemaakt op andere vertragingsschade. De wettelijke rente is echter van regelend recht. Lid 3 van artikel 6:119 BW biedt de mogelijkheid dat partijen onderling in plaats van de wettelijke rente een hoger rentepercentage overeenkomen. Deze bedongen rente treedt dan in de plaats van de wettelijke rente. Lid 3 lijkt echter vooral van belang wanneer sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis. Het zal in de praktijk immers niet vaak voorkomen dat partijen expliciet overeenkomen om een hogere rente te hanteren. Overigens heeft de rechter wel de mogelijkheid om in afwijking van artikel 6:119 lid 1 de werkelijke schade toe te wijzen. Zo bestond in een arrest uit 2015 de vertragingsschade uit het betalen van rente voor een lening, welke afgelost had kunnen worden, indien de betaling van de schuldenaar eerder was gevolgd. De renteverplichtingen uit hoofde van de lening waren echter hoger dan de vergoeding op grond van artikel 6:119 lid 1 BW. Aangezien de schuldenaar geen verweer had gevoerd tegen de betaling van de rente op de lening, werd geacht dat de schuldenaar deze vergoeding aanvaardt in plaats van de wettelijke rente.2 Een uitzondering op het uitgangspunt dat het bedrag aan wettelijke rente alle schade vertegenwoordigt die is opgetreden als gevolg van de vertraging in de betaling van een geldsom is te vinden in artikel 6:125 lid 1 BW: "Artikel 119 laat onverlet het recht van de schuldeiser op vergoeding van de schade die hij heeft geleden, doordat na het intreden van het verzuim de koers van het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt, zich ten opzichte van die van het geld van een of meer andere landen heeft gewijzigd." Lid 2 van artikel 6:125 BW begrenst het eerste lid: "Het vorige lid is niet van toepassing, indien de verbintenis strekt tot betaling van Nederlands geld, de betaling in Nederland moet geschieden en de schuldeiser op het tijdstip van het ontstaan van de verbintenis zijn woonplaats in Nederland had." De toepassing van dit artikel zal echter niet snel voorkomen ingeval van een onrechtmatige daad.Opeisbaarheid en rente op rente
Artikel 6:119 BW zegt dat de wettelijke rente verschuldigd is over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening in verzuim is geweest. De wet lijkt duidelijk te zijn over de vraag wanneer het verzuim intreedt ingeval van een onrechtmatige daad. Artikel 6:83 BW aanhef en onder b bepaalt: "Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad..." In veel gevallen is echter denkbaar dat de schade ten tijde van de daad nog niet vaststaat. De Hoge Raad overwoog in zijn arrest uit 2017: "het feit dat de omvang van een vordering voorshands nog niet vaststaat, brengt niet mee dat die vordering nog niet opeisbaar is. Ook indien de omvang van een vordering tot schadevergoeding pas in een later stadium komt vast te staan - bijvoorbeeld na bewijslevering, dan wel in een afzonderlijke procedure zoals een schadestaat, een procedure voor een buitenlandse rechter of een arbitraal geding - is die vordering opeisbaar vanaf het moment dat de schade is geleden en aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan." In de Parlementaire Geschiedenis wordt hieraan toegevoegd: "maar wordt de schade vastgesteld op bepaalde in concreto gemaakte kosten (bijv. in geval van letselschade, ziekenhuiskosten), dan zal men kunnen aannemen dat de opeisbaarheid pas ontstaat, doordat de benadeelde deze kosten opeisbaar verschuldigd wordt. Zo zal het ook bij schade die van een toekomstige onzekere gebeurtenis afhangt, verschil maken of deze schade bij voorbaat wordt vastgesteld op een bedrag ineens, dan wel aan de aansprakelijke persoon een uitkering wordt opgelegd waarvan de termijnen pas in de toekomst telkens opeisbaar zullen worden." De veelvoorkomende omstandigheid dat het langere tijd zal duren voordat de aansprakelijkheid of de omvang van de vordering vaststaat, heeft ook tot gevolg dat de rentevordering op haar beurt ook weer verhoogd kan worden met rente, de zogenaamde rente op rente. Artikel 6:119 lid 2 BW zegt dat "telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, vermeerderd wordt met de over dat jaar verschuldigde rente." Dit betekent dat van rechtswege na een jaar de rente op haar beurt ook weer met rente wordt belast. Wanneer met toepassing van lid 2 van artikel 6:119 BW partijen echter een hogere rente hebben bedongen of in het geval de rechter de werkelijke schade uit hoofde van de vertraging van toepassing verklaart, wordt lid 2 eveneens van toepassing geacht.3Wettelijke rente versus wettelijke handelsrente
Naast de wettelijke rente is als gevolg van de inwerkingtreding van Richtlijn 2000/35/EG, inmiddels opgevolgd door Richtlijn 2011/7/EU van 16 februari 2011, artikel 6:119a BW ingevoerd, waarin de wettelijke handelsrente is verankerd. Deze Richtlijn had ten doel om betalingsachterstanden bij handelstransacties te voorkomen en gaf een regeling voor alle handelstransacties tussen ondernemingen en onderneming en overheidsinstanties, wanneer de transactie betrekking had op het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen een vergoeding. Een onderdeel van het wijzigingspakket om betalingsachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen, was de toepasselijkheid van een hoger rentetarief om ondernemingen te stimuleren tijdig te betalen. Hoewel de casus geen betrekking had op een schadevergoeding uit onrechtmatige daad, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch in het arrest van 10 oktober 2017 meer duidelijkheid verschaft over de toepasselijkheid van de wettelijke handelsrente. Het Gerechtshof verwijst naar een eerdere uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 december 2016. In dat arrest wordt het begrip 'handelstransactie' gedefinieerd als iedere transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding. Onder onderneming wordt in dat kader volgens het Hof van Justitie verstaan: elke organisatie die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze door slechts één persoon wordt uitgeoefend. Om te bepalen of een persoon in die hoedanigheid, in het kader van een gestructureerde en duurzame zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit handelt en of bijgevolg de door hem gesloten transacties handelstransacties in de zin van die bepaling zijn, moeten dan ook alle betrokken omstandigheden in de beschouwing worden betrokken. Als voorbeelden van dergelijke omstandigheden worden genoemd: het feit dat de betrokken persoon onder zijn handelsnaam of beroepsnaam handelt en dat voor de gesloten transactie een factuur wordt uitgereikt.4 Voor toepassing van de wettelijke handelsrente is het van belang dat de vordering haar grondslag blijft vinden in de vertraging tot nakoming. Wanneer de schuldeiser besluit gebruik te maken van de mogelijkheid tot ontbinding ingevolge artikel 6:265 BW ontstaat een hieruit voortvloeiende schadevergoeding. In een arrest uit 2016 kwam de Hoge Raad tot de overweging dat deze schadevergoeding geen vertraagde vordering tot nakoming betreft en dan ook niet onder de werking van artikel 6:119a BW valt.5 Ondanks het feit dat de wettelijke handelsrente in de praktijk met enige regelmaat onder de noemer "wie niet waagt, wie niet wint" wordt gevorderd als schade uit een onrechtmatige daad, wordt deze vordering in de regel terecht afgewezen. De verwerende partij dient hier evenwel alert op te zijn en verweer te voeren.Conclusie
Hoewel de wet veel duidelijkheid verschaft over de wettelijke rente ingeval van een onrechtmatige daad is deze niet in beton gegoten. Ondanks verwoede pogingen om de wettelijke handelsrente toegepast te krijgen ingeval van onrechtmatige daad, lijkt de deur inmiddels definitief te zijn gesloten. Het rentepercentage is echter niet geheel gefixeerd. Naast de mogelijkheid die de wet aan partijen biedt om een hoger rentepercentage overeen te komen, kan de benadeelde partij zich ook gemotiveerd in een procedure op het standpunt stellen dat een ander percentage zou moeten worden gehanteerd. De rechter heeft de mogelijkheid de daadwerkelijke schade toe te wijzen. Wanneer de wederpartij vervolgens ook nalaat het bedrag te betwisten, loopt deze een vergroot risico dat alsnog een hoger rentebedrag zal worden toegewezen. Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date, 31 december 2017. [post_title] => De wettelijke rente bij aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => de-wettelijke-rente-bij-aansprakelijkheid-uit-onrechtmatige-daad [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-01-03 10:54:53 [post_modified_gmt] => 2022-01-03 09:54:53 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=17416 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 11789 [post_author] => 8 [post_date] => 2017-12-20 10:49:40 [post_date_gmt] => 2017-12-20 09:49:40 [post_content] => Jaren geleden heb ik mij zeer druk gemaakt als advocaat voor een vader met twee kinderen waarvan de moeder naar Amerika wilde verhuizen. De vader zag de kinderen twee dagen door de week en om de week het gehele weekend. De moeder had een nieuwe vriend in Amerika en wilde daar naartoe verhuizen met de kinderen. De vader was het daar niet mee eens, omdat het ondraaglijk voor hem was om de kinderen niet elke week bij zich te hebben. Een rechtszaak en een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming kwamen eraan te pas om te voorkomen dat moeder zou verhuizen en dat de vader het contact met zijn kinderen zou verliezen. In die tijd hadden we nog geen WhatsApp of facetime, zodat slechts per telefoon contact mogelijk was. Toch besliste de rechtbank destijds dat moeder met de kinderen mocht vertrekken. Een zware klap voor cliënt. Inmiddels zijn er heel wat jaren verstreken en is de rechtspraak op dit punt volop in beweging. Zo had ik jaren later een cliënt waarvan de ex-vrouw met 5 jarig kind was vertrokken naar haar nieuwe vriend in Emmen. De inzet van die procedure was dat het kind bij vader in de gewone woonplaats van het kind zou moeten verblijven en dus terugkeren uit Emmen. Daarin gaf de rechtbank mijn cliënt gelijk, met name omdat het in het belang van het kind is in de eigen thuissituatie op te groeien. LET OP! Als partijen gezamenlijk gezag hebben, heb je toestemming van de andere ouder nodig om te verhuizen. Ook al is dat maar een paar kilometer verderop. Wat nu als de ander geen toestemming geeft ? Dan kan er in een procedure vervangende toestemming worden gevraagd bij de rechtbank. De belangen van beide partijen en het kind worden afgewogen door de rechtbank en de uitslag daarvan is niet op voorhand te zeggen. Als je niet met een goed onderbouwd verhaal komt, is de kans groot dat de verhuisdozen weer uitgepakt kunnen worden. Verhuizen zonder toestemming kan een ouder duur komen te staan: de rechter kan dan beslissen dat een ouder moet terugverhuizen of dat de kinderen bij de andere ouder gaan wonen. Mochten partijen in een zodanige probleemsituatie zitten, kan je er ook voor kiezen om een mediationtraject te volgen. Aan de mediationtafel worden dan alle onderliggende belangen besproken en wellicht kan er dan alsnog een voor beide partijen draaglijke oplossing worden gevonden. Dat is zeker in het belang van de kinderen die het betreft, en uiteraard ook voor de ouders. De vfasadvocaten en mediators van Bogaerts en Groenen advocaten staan u graag bij. Zij leveren laagdrempelige en hoogwaardige kwaliteit. Elke donderdagochtend van 09.00 tot 10.30 u is er een gratis spreekuur in Villa Oldenburg te Vught. Ook in Oisterwijk, Tilburg, Boxtel en Son is er een gratis spreekuur. [post_title] => Na een echtscheiding verhuizen met je kinderen? Let op! [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => echtscheiding-verhuizen-kinderen-let-op [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-11-29 15:37:27 [post_modified_gmt] => 2021-11-29 14:37:27 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl?p=11789 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 17114 [post_author] => 7 [post_date] => 2018-06-15 16:15:27 [post_date_gmt] => 2018-06-15 14:15:27 [post_content] => In veel contracten komt een boeteclausule voor. Deze “stok achter de deur” is vaak nodig om de nakoming van een prestatie of het nalaten van een gedraging kracht bij te kunnen zetten. Kennelijk is het nodig een dergelijk dwangmiddel achter de hand te hebben als het vertrouwen ontbreekt als contractpartners zich vrijwillig aan de verplichtingen uit een overeenkomst zullen houden. Er moet een bepaalde dreiging uit gaan van een boetebeding en dat punitieve karakter maakt dat men wel twee keer nadenkt voor een contractuele verplichting wordt geschonden. In de praktijk wordt nog wel eens de denkfout gemaakt dat op contractschending überhaupt een boete staat, ook zonder contractueel beding. Dat is onjuist, omdat in een dergelijk geval grosso modo alleen de vordering tot nakoming of ontbinding met schadevergoeding open staat. De contractuele boete moet ook duidelijk onderscheiden worden van de dwangsom die door een rechter opgelegd wordt in een vonnis, strekkende tot nakoming van dat vonnis. In de kern hebben beide instrumenten dezelfde werking, zij het dat de contractuele boete lichter van variant is dan de dwangsom. Dat is ook niet voor niets, omdat het schenden van een rechterlijk vonnis ernstiger verondersteld wordt dan het schenden van een afspraak tussen private partijen. Daarom biedt de wettelijke regeling van de dwangsom (artikelen 611a t/m 611i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) minder speelruimte dan de wettelijke regeling van de boete (artikelen 6:91 t/m 6:94 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een belangrijk verschil komt tot uitdrukking in de mogelijkheid van matiging achteraf, waar ik verder in dit artikel nader op in zal gaan. De dwangsom is direct executabel, mits opgelegd in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Dat is een boete niet, voor de executie daarvan zal eerst een titel verkregen moet worden. Een dwangsom kan niet worden opgelegd voor een vordering tot betaling van een geldsom, terwijl de niet nakoming van een verplichting tot betaling van een geldsom wel met een boete verzwaard kan worden. Dwangsommen die eenmaal verbeurd zijn, kunnen in een faillissement van de debiteur niet als vordering worden ingediend (artikel 611 e lid 2 Rv), terwijl de regeling van de contractuele boete daarin niet voorziet. Ook kan een dwangsom pas verbeurd worden nadat het vonnis waarin de dwangsom is opgelegd, betekend is aan de veroordeelde (artikel 611a lid 3 Rv) terwijl een boete verbeurd kan worden zonder betekening. Een eenmaal verbeurde dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop ze verbeurd is (artikel 611g lid 1 Rv), terwijl de verjaring van de boete onderhevig is aan de algemene verjaringstermijn van vijf jaar vanaf de dag volgend op de dag waarmee de benadeelde zowel met de opeisbaarheid van de boete als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden (artikel 3:310 lid 1 BW). Dit zijn enkele in het oog springende verschillen tussen een dwangsom en een boete, hoewel beide figuren hetzelfde karakter hebben en dezelfde werking beogen. Dwangsommen zullen over het algemeen redelijk geacht kunnen worden, omdat aan het opleggen ervan een rechterlijke toets vooraf is gegaan. Toch kan onder omstandigheden ook een door een rechter beoordeelde dwangsom onredelijk uitpakken. De wet biedt de mogelijkheid een opgelegde dwangsom te laten opheffen, opschorten of verminderen, vóór het moment dat de dwangsom verbeurd is door de rechter die haar opgelegd heeft (artikel 611d lid 1 Rv). Dat kan bijvoorbeeld indien een veroordeelde tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert aan de veroordeling te voldoen. Als een dwangsom eenmaal verbeurd is, kan de rechter niet meer vanwege die onmogelijkheid de dwangsom alsnog opheffen of verminderen (artikel 611d lid 2 Rv). Een eenmaal verbeurde dwangsom komt ten volle toe aan de partij die de veroordeling heeft en die kan de dwangsom executeren (artikel 611c Rv). Hoogstens kan de veroordeelde proberen in een kort geding tot schorsing van de executie de rechter te overtuigen dat door de executie van de dwangsommen misbruik van recht gemaakt wordt, maar daarmee gaan voorzieningenrechters terughoudend om. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen laat niet toe dat een pseudo rechtsmiddel ontstaat door lichtvaardig met een executiegeschil tegen (de werking van) een veroordelend vonnis op te komen. Anders dan bij een dwangsom kan een verbeurde boete wel achteraf door een rechter worden gematigd. Omdat dit een van de belangrijkste verschillen is tussen een verbeurde dwangsom en een verbeurde boete, is het zinvol verderop in dit artikel in te gaan op de mogelijkheid van de rechterlijke matigingsbevoegdheid, voorafgegaan door een bredere uitwerking van de wettelijke regeling van de contractuele boete. Naast de functie van de boete als straf op het niet nakomen van contractuele verplichtingen, kan een boete ook gedefinieerd worden als een fixatie van schadevergoeding, in de vorm van een vast bedrag of afhankelijk van andere parameters. Boetebepalingen komen in veel contracten voor, te denken valt aan handelscontracten, huur- en onroerend goed contracten, managementovereenkomsten en arbeidscontracten. In beginsel is het overeenkomen van een boeteclausule vormvrij en dat zou in het uiterste geval zelfs mondeling kunnen, behoudens een wettelijk schriftelijkheidsvereiste, zoals bij arbeidsovereenkomsten (artikel 7:650 BW). Veel vaker wordt een boetebeding opgenomen in algemene voorwaarden. Dat is mogelijk omdat het boetebeding als zodanig niet verboden is op grond van de artikelen 6:236/237 BW. Een boetebeding in algemene voorwaarden sneuvelt alleen als het door een rechter als onredelijk bezwarend beoordeeld wordt op grond van artikel 6:233 sub a BW. Hier is een onderscheid te maken tussen zakelijke transacties en consumententransacties. In zakelijke transacties kan een rechter een onredelijk bezwarend beding matigen, in consumententransacties vervalt een onredelijk bezwarend boetebeding in het geheel als het onredelijk bezwarend is (HvJ 14-6-2012, ECLI:EU:C:2012:349 en HvJ 30-5-2013, ECLI:EU:C:2013:341). Op 8 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2275) besliste de Hoge Raad over de vraag of twee naast elkaar in een overeenkomst opgenomen sancties ieder apart of gezamenlijk de toets van de richtlijn moeten kunnen doorstaan. In een huurovereenkomst had de verhuurder een verbod van onderverhuur opgenomen, verzwaard met een boete en het terugbetalen van de met de illegale onderverhuur genoten winst. Deze cumulatieve sanctie werd door de kantonrechter richtlijn conform getoetst aan artikel 6:233a BW, die de combinatie onredelijk bezwarend oordeelde. Het hof vernietigde. In cassatie kwam de vraag aan de orde of elk van de sancties apart moet worden beoordeeld, of dat de combinatie van sancties moet worden beoordeeld. Met verwijzing naar het Radlinger arrest van het Europese hof (HvJEU 21-4-2016, C-377/14) oordeelde de Hoge Raad dat gekeken moet worden naar het gezamenlijke effect van de opgelegde maatregelen en dat de rechter dus moet beoordelen of dit gezamenlijke effect onredelijk bezwarend is in de zin van de richtlijn. De wettelijke regeling van het boetebeding ligt vast in de artikelen 6:91 t/m 94 BW. Deze artikelen zijn van regelend recht, wat inhoudt dat partijen daar in een overeenkomst van af mogen wijken. De enige uitzondering hierop is de rechterlijke matigingsbevoegdheid van artikel 6:94 lid 1. Voordat een boete kan worden opgeëist is een voorafgaande ingebrekestelling noodzakelijk (artikel 6:93 BW). In beginsel is boete alleen verschuldigd bij toerekenbare niet-nakoming, tenzij partijen ook andere omstandigheden overeen gekomen zijn waarin een boete verbeurd wordt. Hoewel de wet een voorafgaande ingebrekestelling verplicht stelt, komt in veel contracten de toevoeging voor: “…. verbeurt de nalatige partij een direct opeisbare boete, zonder dat daarvoor een voorafgaande ingebrekestelling nodig is”. Dit is een rechtsgeldige afwijking van de wettelijke regel. Aanmaning of in gebreke stelling kan überhaupt achterwege blijven als de nakoming van de hoofdverbintenis blijvend onmogelijk geworden is (HR 22-7-2007, NJ 2007-343), maar voor het vorderen van wettelijke rente over de boete is weer wel een aanmaning vereist (HR 5-9-2008, NJ 2010-272). Artikel 6:92 lid 1 BW regelt dat geen nakoming van zowel het boetebeding gevorderd kan worden als nakoming van de hoofdverbintenis waaraan het boetebeding verbonden is. Dit is anders als de boete enkel op vertraging in de nakoming van verbintenissen gesteld is. Dit komt vaak voor in bouwcontracten met een uiterste opleverdatum of in handelscontracten met een uiterste leveringsdatum. De boete wordt dan verbeurd bij het enkele overschrijden van die fatale termijn, ook al wordt daarna de hoofdverbintenis alsnog perfect uitgevoerd. Lid 2 van artikel 92 regelt dat boete in beginsel de wettelijke schadevergoeding vervangt. Hiervan wordt in vrijwel alle contracten afgeweken door een aanvulling op te nemen: “… kan de schuldeiser een boete vorderen, onverminderd het recht volledige schadevergoeding te vorderen op grond van de wet of uit welke andere hoofde dan ook”. Deze kunnen in dat geval naast elkaar gevorderd worden (artikel 6:94 lid 2 BW). Mits juist geformuleerd kan op grond van het boetebeding dus boete gevorderd worden, met behoud van alle overige vorderingen die een schuldeiser op grond van het contract en de wet heeft, zoals nakoming van de hoofdverbintenis en ontbinding van de overeenkomst. Dat een juiste formulering vereist is, blijkt wel uit het arrest X/Goed Vast Goed (HR 7-2-2014, ECLI:NL:HR:2014:259). De Hoge Raad sanctioneerde in dit arrest de onzorgvuldige formulering van Goed Vast Goed, dat zij recht heeft op schadevergoeding voor zover haar schade de contractuele boete te boven zou gaan. In met name oudere contracten komt nog wel eens de toevoeging voor: “… een niet voor rechterlijke matiging vatbare boete …”. Deze bepaling is nietig op grond van artikel 6:94 lid 3 BW en dus zinloos om op te nemen in een contract. Dit is het enige deel van de regeling dat dwingendrechtelijk is voorgeschreven. De rechter kan te allen tijde een boetebeding, maar ook achteraf een eenmaal verbeurde boete matigen “indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist” (artikel 6:94 lid 1 BW). Onder omstandigheden kan in het algemeen het vorderen van een overeengekomen boete naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (HR 17-12-2004, NJ 2005-271) maar artikel 6:94 lid 1 geeft een eigen matigingsmogelijkheid. Die kan overigens niet ambtshalve toegepast worden, partijen moeten daar een beroep op doen. De uitleg daarvan leidt soms tot interpretatieproblemen, zoals ook in het arrest X/Stichting Trudo (HR 26-2-2016, ECLI:NL:HR:2016:340). Hierin had een huurder illegaal onderverhuurd en een boete verbeurd tegen de verhuurder Trudo. De verhuurder vorderde schadevergoeding en aanvullende boete. De kantonrechter toetste of het boetebeding in strijd was met Richtlijn 93/13/EEG, de Richtlijn oneerlijke bedingen. Daarop was door de huurder geen beroep gedaan. De kantonrechter oordeelde dat de richtlijn van toepassing was en veroordeelde de huurder tot betaling van schadevergoeding en de boete. In appel vorderde de huurder vernietiging van het vonnis en deed alsnog een beroep op matiging, zonder grief tegen het oordeel dat het boetebeding niet onredelijk bezwarend was in de zin van de richtlijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter omdat Trudo zelf de boete al aanzienlijk gematigd had. In cassatie klaagt de huurder dat het hof niet ambtshalve de onredelijkheid van het boetebeding getoetst heeft aan de richtlijn, hoewel daar geen grief tegen gericht was. De Hoge Raad oordeelt dat de bepalingen van de richtlijn van openbare orde zijn en dat het hof ze dus ook buiten het “door de grieven ontsloten gebied” moet toepassen, met dien verstande dat hij de “grenzen van de rechtsstrijd” dient te respecteren. Omdat de huurder vernietiging van het vonnis gevorderd had viel de discussie over de boete weliswaar buiten het door de grieven ontsloten gebied, maar wel binnen de grenzen van de rechtsstrijd en dus had het hof ambtshalve moeten toetsen. Het criterium “indien de billijkheid dat klaarblijkelijk eist” uit artikel 6:94 lid 1 BW duidt op terughoudendheid van de rechter bij het toepassen van de matigingsbevoegdheid. Niet voor niets zijn partijen een boete overeengekomen en de contractsvrijheid is een krachtig beginsel: Pacta Sunt Servanda. Natuurlijk zijn er voorbeelden denkbaar dat het vorderen van een boete tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leidt, wat noopt tot rechterlijk ingrijpen (HR 27-4-2007, NJ 2007-272: Intrahof/Bart Smit). Alle omstandigheden van het concrete geval zullen door de rechter in ogenschouw worden genomen bij het nemen van een dergelijke beslissing. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen, aldus de Hoge Raad. Onlangs, op 16 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:207, ook aangehaald door Van Rossum in JutD 2018-0052) oordeelde de Hoge Raad opnieuw over het criterium van artikel 6:94 BW, in de kwestie van Turan tegen Easystaff (voorheen Cardan Payroll), een uitspraak die vraagt om een nadere uitwerking omdat daarin de criteria uit het standaard arrest Intrahof/Bart Smit tegen het licht worden gehouden, maar ook omdat de Hoge Raad hier het oordeel van de A-G Hartlief niet gevolgd heeft. Het ging in deze kwestie om twee professionele partijen, die geacht worden de strekking van het boetebeding te begrijpen. Turan is een uitzendbureau en Easystaff is een payrollingbedijf. In de samenwerkingsovereenkomst is een exclusiviteitsclausule met een boetebeding opgenomen. Turan meent op enig moment dat Easystaff dat beding geschonden heeft en dat ze boetes verbeurd heeft tot een bedrag van € 1.230.000,-. In de procedure die daarover volgde matigde de rechtbank dat bedrag tot € 26.500,- en het hof tot € 21.150,-. In cassatie klaagde Turan over de toepassing door het hof van de tot terughoudendheid nopende maatstaf van artikel 6:94 en over de motivering van de beslissing van het hof. In r.o. 3.4.3 oordeelt de Hoge Raad dat het hof de maatstaf van artikel 6:94 niet heeft miskend, onder verwijzing naar het in r.o 3.4.2. overwogene. Voor het overige toetst de Hoge Raad het oordeel van het hof niet, “verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard”. De Hoge Raad volgt dus het hof en verwerpt het cassatieberoep, op de gronden waarop het hof geoordeeld had dat zich geen situatie had voorgedaan die leidde tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat. Het hof had belang gehecht aan de volgende omstandigheden:- Turan (voorheen Protec) had zelf de overeenkomst opgesteld, had de hoogte van de boetes bepaald en daarover was niet onderhandeld;
- Turan had niet aangegeven op grond waarvan zij de wel erg hoge boetes had bepaald;
- De verbeurde boetes zijn buitensporig hoog in verhouding tot de werkelijk geleden schade;
- De overtredingen door Easystaff betreffen slechts enkele incidenten die in het begin van de contractperiode hebben plaats gevonden en sindsdien hebben geen nieuwe overtredingen plaats gevonden;
- De bedoeling van de overeenkomst is om Turan te beschermen tegen concurrentie en dat de beboete handelingen niet tot verlies van klanten hebben geleid.

13 jun 2018
31 mei 2018
19 apr 2018
12 apr 2018