Onderbouwing van tarieven in sociaal domein

18 mrt 2021
Inleiding

Bij de inkoop van maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 moeten de door de inkopende gemeenten gehanteerde tarieven als reëel in de zin van de Wmo 2015 kwalificeren.

De inkoop binnen het sociaal domein vindt vaak plaats via een zogenaamde open-house procedure. Open House is een toelatingssysteem voor de levering van (zorg)voorzieningen op basis van een vooraf bekendgemaakte toelatingsprocedure waarin beperkt eisen worden gesteld zoals bijvoorbeeld de prijs, opleidingseisen en certificeringen. Marktpartijen die aan die eisen voldoen kunnen gedurende de looptijd van het systeem toetreden en hun diensten aanbieden.

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

Gemeenten zijn verplicht om bij overheidsinkopen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Een van die beginselen is het evenredigheidsbeginsel. Dit beginsel verplicht gemeenten om bij de vaststelling van tarieven voor maatschappelijke ondersteuning blijk te geven van een redelijke beoordeling en afweging van belangen.

AMvB reële prijs Wmo 2015

Aan voornoemde verplichting wordt geacht te zijn voldaan als het tarief is gebaseerd op de zes kostenelementen zoals genoemd in artikel 5.4 van de AMvB reële prijs Wmo 2015. Met deze AMvB  is invulling gegeven aan de in de Wmo 2015 voorziene mogelijkheid om nadere regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor een Wmo dienst en de daaraan gestelde kwaliteitseisen. De AMvB wordt geacht ook van toepassing te zijn op Wmo-diensten die worden ingekocht door middel van een open house procedure.

Onderzoeks- en onderbouwingsplicht

De AMvB bevat geen regels over de wijze waarop gemeenten invulling dienen te geven aan het kostenprijsonderzoek. Uit een ander beginsel van behoorlijk bestuur zijnde het zorgvuldigheidsbeginsel, volgt dat gemeenten inzichtelijk moeten maken welke bevindingen en afwegingen aan de door hen vastgestelde tarieven ten grondslag liggen. Aanbieders moeten op die wijze kunnen beoordelen of de tarieven zorgvuldig tot stand zijn gekomen.

Alternatieve methodiek vaststelling reële prijs

Artikel 5.4 lid 4 van de AMvB maakt het overigens mogelijk om af te wijken van het uitgangspunt dat gemeenten zelf een reële prijs moeten vaststellen voor maatschappelijke ondersteuning die bij derden wordt ingekocht. In een eerdere bijdrage is deze alternatieve methodiek aan de hand van een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland aan bod gekomen. In die zaak bleek niet de juiste procedure van artikel 5.4 lid 4 AMvB te zijn gevolgd.

Rekentool

Als gemeenten zelf invulling geven aan het kostprijsonderzoek kunnen ze daarvoor gebruik maken van een door VNG/ActiZ ontwikkelde rekentool voor hulp bij het huishouden. In deze rekentool wordt gebruik gemaakt van drie soorten data: vaststaande data zoals cao-gebonden kosten, vrij in te vullen data waarvoor de rekentool suggesties geeft op basis van landelijke cijfers en vrij in te vullen data waarvoor de rekentool geen suggesties geeft en die lokaal moeten worden verzameld.

In een zaak voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg hebben de inkopende gemeenten voorafgaand aan de inkoopprocedure de potentiële aanbieders tweemaal verzocht de rekentool in te vullen en hebben de gemeenten bij de aankondiging van de procedure aan de hand van de door henzelf ingevulde rekentool inzichtelijk gemaakt welke bedragen en percentrages ten grondslag liggen aan het door hen gehanteerde combinatietarief. Welke afwegingen aan die bedragen en percentages ten grondslag liggen is niet toegelicht. Suggesties van aanbieders voor aanpassing van bedragen en/of percentages zijn door de gemeenten niet overgenomen.

Het bezwaar van een aanbieder dat deze vaststelling van de hoogte van de kostprijselementen niet transparant is en daarmee evenmin de kostprijs, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd.

De voorzieningenrechter constateert dat de rekentool is ingevuld op basis van de marktverkenning onder lokale aanbieders naar marktelelementen die kenmerkend zijn voor hulp bij de het huishouden en dat gemeenten ervan uit mogen gaan dat een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver op het terrein van hulp bij het huishouden kennis heeft van de kostenstructuur van een gemiddeld efficiënte lokale aanbieder en ook van specifieke lokale omstandigheden. Ook aldus de voorzieningenrechter, zijn gemeenten niet verplicht verantwoording af te leggen over de verschillen tussen de gekozen structuur en de suggesties in de rekentool, laat staan die van de individuele aanbieder.

Commentaar

De laatste overweging kan worden gevolgd. Doel van de AMvB is niet dat wordt gekomen tot een voor alle (potentiële) aanbieders kostendekkende prijs maar dat wordt gekomen tot een kostprijs die voor een redelijk deskundige en goed opererende aanbieder kostendekkend is.

Wat betreft de eerste overweging wordt opgemerkt dat hiermee de op gemeenten rustende verplichting om inzicht te geven in de gemaakte afwegingen, wel erg wordt beperkt tot informatie over de kostprijselementen die zijn gehanteerd en de daaraan gekoppelde bedragen en percentages. Als wordt afgeweken van suggesties in de rekentool voor vrij in te vullen data en bij het invullen van bedragen/percentages voor vrij in te vullen data dient daaraan een weloverwogen beslissing ten grondslag te liggen. In het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel, doen gemeenten er dan ook goed aan om zij het op hooflijnen, hun afwegingen inzichtelijk te maken aan de (potentiële) aanbieders. Mogelijk bijkomend voordeel van deze transparantie is dat (potentiële) aanbieders de keuzes begrijpen en accepteren en waardoor vragen of zelfs procedures kunnen worden voorkomen.

Rik Wevers