Passieve risicoaanvaarding de "concrete poging" geconcretiseerd

01 sep 2015

In het Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht publiceerden Rutger Boogers en Rik Wevers onlangs een artikel over passieve risicoaanvaarding bij vervallen gebruiksmogelijkheden. In dit artikel kwam onder meer de vraag naar voren, wanneer er sprake is van een ‘concrete aanvraag’. Op dat punt was nog niet veel bekend. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft hier op 12 augustus 2015 in een concrete casus wat meer duidelijkheid over gegeven.

De feiten
Onder het oude bestemmingsplan ligt slechts een klein deel van het perceel van appellante binnen de geluidscontour. Op basis van dat bestemmingsplan mocht appellant op haar perceel een geluidgevoelig object bouwen. Het bestemmingsplan wordt vervolgens gewijzigd als gevolg van een aanwijzingsbesluit en het bestemmingsplan wordt gepubliceerd op 13 april 2012. Onder dit nieuwe be­stem­mings­plan komt de bouwmogelijkheid te vervallen. Het perceel ligt dan geheel binnen de nieuwe en uitgebreidere geluidscontour. Dit leidt dus tot een aanzienlijke beperking van de bouwmogelijkheden en appellante lijdt hierdoor schade.

Appellante verzoekt het College daarom om een tege­moet­ko­ming in planschade. Dit verzoek wordt door het College afgewezen. Het college motiveert de afwijzing met de stelling dat op 1 september 2009 het Aanwijzingsbesluit ter inzage is gelegd en vanaf dat moment voor appellante was te voorzien dat de planologische situatie op haar perceel in een voor haar nadelige zin zou gaan wijzigen. Appellante [PGB] had vanaf dat moment onvoldoende concrete pogingen gedaan om de haar nog ter beschikking staande bouwmogelijkheden te verwezenlijken, aldus het College. De beginselaanvraag, die appellante op 11 januari 2012, had ingediend, was voor het College onvoldoende concreet.

Wat vindt de rechter?
De Afdeling volgt het College niet in deze conclusie. De Afdeling overweegt:”

“De door PBG ingediende beginselaanvraag geeft een omschrijving van het te realiseren gebouw en de aard en omvang van het voorgenomen gebruik. Bij de aanvraag zijn een luchtfoto van de bestaande situatie, alsmede tekeningen op schaal van 1:100 en 1:500 van de nieuwe situatie overgelegd. Deze tekeningen geven onder meer de begane grond, de verdieping, het dak en de gevels alsmede een dwarsdoorsnede van het te realiseren gebouw weer. Verder blijkt uit de aanvraag, alsmede uit de verklaring van PBG ter zitting, dat zij ernaar heeft gestreefd en meent erin te zijn geslaagd, een bouwplan op te stellen dat past binnen de mogelijkheden van het oude bestemmingsplan, maar dat volgens haar een aantal planvoorschriften onduidelijk is.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft PBG aldus een voldoende concrete poging tot realisering van de haar onder het oude bestemmingsplan ter beschikking staande bouw- en gebruiksmogelijkheden gedaan. Voor zover het college heeft aangevoerd dat onduidelijk is of het ingediende plan wel past binnen de mogelijkheden van het oude bestemmingsplan en daarom niet kan worden gesproken van een concrete poging tot verwezenlijking van de daarin opgenomen mogelijkheden, leidt dat niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat het college ter zitting heeft verklaard niet uit te kunnen sluiten dat het bouwplan wel in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Verder is van belang dat PBG, voor zover het bestemmingsplan bij haar vragen opriep, heeft getracht van het college daarover duidelijkheid te verkrijgen, waarop haar meerdere keren te kennen is gegeven dat het indienen van een beginselaanvraag daarvoor de geëigende weg is, hetgeen zij op 11 januari 2012 heeft gedaan. Het college heeft vervolgens nagelaten tot beoordeling van die beginselaanvraag over te gaan. Het standpunt van het college dat dit niet zinvol was, omdat het nieuwe bestemmingsplan inmiddels ter inzage was gelegd en daarom een aanhoudingsplicht gold, wordt niet gevolgd. De terinzagelegging heeft eerst op 13 april 2012 plaatsgehad, derhalve drie maanden na het indienen van de beginselaanvraag, zodat niet valt in te zien dat voor beoordeling van de aanvraag geen plaats was. Bovendien had het college zich bereid verklaard de aanhoudingsplicht te doorbreken, wanneer PBG een acceptabel bouwplan zou voorleggen.

Conclusie
De Afdeling geeft dus concreter aan wat onder een “concrete poging” moet worden verstaan: “het indienen van een bouwplan dat zover is uitgewerkt dat het in beginsel past binnen de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan.” Daarmee heeft de Afdeling een duidelijk handvat gegeven om de vraag te beantwoorden of er sprake is van een concrete poging. Bovendien heeft de Afdeling inzichtelijk gemaakt welke documenten in het kader van de concrete poging relevant zijn. 

De uitspraak is hier volledig te lezen.