Verschil opschortende termijn & contractuele vervaltermijn deel II
In een eerdere bijdrage heb ik een aanbestedingszaak besproken waarin het verschil tussen de opschortende en de contractuele vervaltermijn ertoe leidde dat de eisende partij te laat een kort geding aanhangig had gemaakt en daardoor niet ontvankelijk werd verklaard.
Hiertegen is hoger beroep ingesteld en er blijkt maar weer eens dat de soep in hoger beroep lang niet altijd zo heet wordt gegeten als in eerste aanleg opgediend.
Uitleg van de vervaltermijn
Het hof stelt dat bij beoordeling van de discussie over de vervaltermijn tot uitgangspunt wordt genomen uitgangspunt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn van 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing, die is opgenomen in paragraaf 7.22 van het Beschrijvend Document, afliep op zondag 1 november 2020 en dat in ieder geval de opschortende termijn zoals bedoeld in artikel 2.127 Aanbestedingswet 2012 (Aw) op grond van de Algemene Termijnenwet is verlengd tot maandag 2 november 2020. De vraag die aldus het hof, moet worden beantwoord is of dit ook voor de vervaltermijn geldt. Om die vraag te beantwoorden moet het Beschrijvend Document worden uitgelegd.
Bij de uitleg van aanbestedingsstukken moet de zogenaamde CAO-norm worden toegepast. Die norm houdt in dat de bewoordingen van de bepalingen van de aanbestedingsstukken, gelezen in het licht van de gehele tekst van die aanbestedingsstukken, in beginsel doorslaggevend zijn.
De volgende zinnen in het beschrijvend document moeten worden uitgelegd: Belanghebbende dient dit te vragen uiterlijk 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing. Deze opschortende termijn is tevens een vervaltermijn.
Deze zinnen zijn opgenomen onder het sub-kopje “opschortende termijn.” In het Beschrijvend Document is opgenomen dat een belanghebbende uiterlijk 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing een voorlopige voorziening bij de civiele rechter dient te vragen. Deze termijn is onmiskenbaar geënt op het bepaalde in artikel 2.127 Aw. Vervolgens is opgenomen dat “deze” termijn tevens een vervaltermijn is.
Het hof
Het hof is van oordeel dat uit deze tekst van het Beschrijvend Document moet worden afgeleid dat de lengte van de vervaltermijn volledig is gekoppeld aan de lengte van de opschortende termijn. Dat volgt niet alleen uit het gebruik van de bewoordingen “deze termijn”, maar ook uit het gebruik van het woord “tevens” waaruit eveneens een gelijkschakeling van beide termijnen is af te leiden.
Het hof vervolgt te stellen dat het feit dat een vervaltermijn een ander karakter heeft dan de opschortende termijn aan het bovenstaande niet afdoet omdat dat andere karakter niet in de weg staat aan de door de aanbestedende dienst gekozen gelijkschakeling van de lengte van de termijnen en omdat uit de tekst van de bepaling enig onderscheid ten aanzien van de lengte van de termijnen niet is af te leiden.
Een normaal oplettende en redelijk geïnformeerde inschrijver mocht er daarom vanuit gaan dat de vervaltermijn qua lengte volledig gelijk zou zijn aan de opschortende termijn, aldus het hof. Omdat de opschortende termijn volgens artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet wordt verlengd tot de op een zondag volgende dag, geldt dit in dit geval ook voor de vervaltermijn. Daarmee is, anders dan de aanbestedende dienst kennelijk veronderstelt, niet gezegd dat de Algemene Termijnenwet op een contractuele vervaltermijn van toepassing is, maar is slechts geoordeeld dat in dit geval de contractuele vervaltermijn even lang is als de opschortende termijn waarop de Algemene Termijnenwet wel van toepassing is.
Het hof overweegt dan ook dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg de eisende partij ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie
Er staat niet ter discussie dat de twee termijnen in kwestie een ander karakter hebben en dat alleen op de opschortende termijn de Algemene termijnenwet van toepassing is. Maar als in het aanbestedingsdocument de opschortende termijn tevens als vervaltermijn is verwoord moet uit deze formulering worden afgeleid dat de lengte van de vervaltermijn volledig is gekoppeld aan de lengte van de opschortende termijn. Als dus de opschortende termijn op grond van de Algemene Termijnenwet wordt verlengd tot de op een zondag volgende dag, dan is in dat geval de contractuele vervaltermijn even lang en geldt ook tot de op een zondag volgende dag.
Is nu mijn conclusie in mijn eerdere bijdrage achterhaald? Nou niet helemaal. Hoewel heel vaak in aanbestedingsstukken de opschortende termijn tevens als een vervaltermijn wordt aangeduid zoals in onderhavige kwestie, blijft het zaak de precieze bewoordingen waarmee de vervaltermijn is opgenomen, in ogenschouw te nemen. Want met een ietwat andere formulering van de vervaltermijn dan in deze zaak, kan heel goed de conclusie zijn dat een normaal en redelijk geïnformeerde inschrijver ervan uit moet gaan dat de vervaltermijn qua lengte niet volledig gelijk is aan de opschortende termijn. En in dat geval kan de vervaltermijn mogelijk wel alsnog iets korter uitpakken dan de opschortende termijn en dan zal daar bij het dagvaarden uiteraard rekening mee moeten worden gehouden.