Voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan
Inmiddels is het vaste jurisprudentie dat het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in een bestemmingsplan in verband met artikel 3.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening mogelijk is. In beginsel is vereist als dat noodzakelijk is om een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling planologisch aanvaardbaar te maken. De uitspraak die ik hier in het kort bespreek is daarvan een voorbeeld en is tevens de achterliggende reden interessant.
In dit geval gaat het namelijk om het voorkomen van evidente handhavingsrisico’s. Bij uitspraak van 15 januari 2014 [AB2014, 97 met een noot van F.A.G. Groothuijse] stelt de Afdeling onder meer dat niet te verwachten valt dat de in het bestemmingsplan voorziene camping een volwaardig inkomen zal opleveren en dat de camping vooralsnog moet worden beschouwd als een nevenactiviteit.
Gelet daarop achtte de Afdeling het aannemelijk dat het belang van de initiatiefnemer bij realisatie van het kampeerterrein beperkt is. Onder deze omstandigheden achtte de Afdeling de vrees van appellanten dat na de realisatie van de bedrijfswoning verdere investeringen in het kampeerterrein zullen uitblijven niet zonder grond.
Hoewel de gemeenteraad het gebruik van de woning als burgwoning niet wil toestaan is gelet op het voorgaande niet uitgesloten dat de bedrijfswoning als burgwoning in gebruik zal worden genomen. Gelet daarop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling een situatie met evidente handhavingsrisico’s gecreëerd, nu hij niet heeft zeker gesteld dat met de realisatie van het kampeerterrein is aangevangen alvorens tot de bouw van de bedrijfswoning kan worden overgegaan.
Naar aanleiding hiervan heeft de Afdeling de raad opgedragen dit gebrek bij het bestreden besluit te herstellen door het besluit te wijzigen in die zin dat in het plan wordt zeker gesteld dat de in het plan voorziene bedrijfswoning niet kan worden gerealiseerd, omdat een aanvang is gemaakt met de realisatie van de kampeervoorzieningen.
Het herstelbesluit van de gemeenteraad strekt tot toevoeging van een planregel in het bestemmingsplan, waarin is opgenomen dat de bedrijfswoning ten behoeve van het kampeerterrein niet eerder wordt gebouwd dan dat het kampeerterrein is gerealiseerd in overeenstemming met het onderliggende bedrijfsplan. De Afdeling ziet het als een verplichting voor het bestuursorgaan om in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen om evidente handhavingsrisico’s te voorkomen.
De voorwaardelijke verplichting zou volgens de Afdeling moeten inhouden dat de in het plan voorziene bedrijfswoning niet kan worden gerealiseerd voordat aanvang is gemaakt met de realisatie van de camping.
Het is opnieuw een stap van de Afdeling in de jurisprudentie over de voorwaardelijke verplichting. Bij evidente handhavingsrisico’s bestaat volgens deze uitspraak nu een beginselplicht om dit door middel van een voorwaardelijke verplichting zoveel mogelijk tegen te gaan. Er zal ongetwijfeld nog een stroom aan jurisprudentie gevormd worden over de term ‘evidente handhavingsrisico’s’.Is het niet de wetgever, dan is het wel de rechter die ervoor zorgt dat het [ruimtelijk] bestuursrecht in beweging blijft.