WHOA: het verkrijgen van een afkoelingsperiode is geen inkoppertje
Een WHOA-traject is een traject van meerdere maanden, waarbij de onderneming samen met adviseurs en mogelijk een herstructureringsdeskundige of observator tracht te komen tot een succesvol schuldeisersakkoord. Om dit haalbaar te maken, kan de onderneming vragen om een zogenaamde afkoelingsperiode. Dat is een periode, te verlengen tot maximaal acht maanden, waarin schuldeisers niet kunnen overgaan tot het uitoefenen van hun rechten. Daarbij moet gedacht worden aan het incasseren van vorderingen, uitwinnen van gelegde beslagen, ophalen van onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen, etc. Faillissementsverzoeken van schuldeisers worden ook opgeschort. De gedachte daarbij is dat dergelijke acties van schuldeisers de onderneming tijdens deze reddingsoperatie dusdanig zouden uithollen dat de kansen op een succesvol schuldeisersakkoord (te) drastisch zouden afnemen.
Als de startverklaring is gedeponeerd en de onderneming een akkoord heeft aangebonden of toezegt dit binnen twee maanden te doen, kan de onderneming of de herstructureringsdeskundige om een afkoelingsperiode verzoeken (artikel 376 Faillissementswet). Dit wordt eigenlijk standaard gevraagd, omdat het een belangrijk instrument is gedurende de maanden die gaan volgen.
Wanneer wordt die afkoelingsperiode toegewezen?
Dat staat letterlijk in de wet, in artikel 376 lid 4 Faillissementswet. Een dergelijk verzoek wordt toegewezen wanneer (summierlijk) blijkt dat: a) dit noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten, en b) op het moment dat de afkoelingsperiode wordt afgekondigd redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van de schuldenaar hierbij gediend zijn en derden niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.
Net zo standaard als die gevraagd wordt, leek die eigenlijk ook te worden toegewezen. Echter, uit een recente uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (EDLI:NL:RBNNE:2022:431) kunnen we opmaken dat er weldegelijk zeer kritisch wordt getoetst aan de noodzaak van een dergelijke afkoelingsperiode. Het volgende speelde.
De onderneming had al serieuze stappen gezet naar een gezonde, toekomstige bedrijfsvoering. Nieuwe verplichtingen waren alweer in lijn met de daar tegenover staande kosten. De schuldenlast zou daarom niet (meer) oplopen. Echter, er was een te grote schuldenlast uit het verleden. In de kern was er dus wel sprake van een gezonde bedrijfsvoering. Ook hadden alle schuldeisers al op voorhand ingestemd met het principe akkoord. De huisbankier had de kredieten opgeëist, maar had ingestemd met verlenging van de opeistermijn van twee maanden.
Niet “zodanig in gevaar”
De Rechtbank oordeelt dat de bedrijfsvoering niet zodanig in gevaar is dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om het bedrijf te kunnen voortzetten tijdens het akkoordtraject. De overige aangevoerde redenen voor een afkoelingsperiode worden ook gewogen en te licht bevonden. Zo acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat een crediteur die reeds heeft ingestemd met een principeakkoord executiemaatregelen gaat treffen gedurende het WHOA-traject.
De rechtbank sluit af met de opmerkingen dat uiteraard opnieuw om een afkoelingsperiode kan worden gevraagd, wanneer “verzoeksters zich zien geconfronteerd met de situatie waarin wel aan de noodzakelijkheid van een afkoelingsperiode wordt voldaan”. Te vroeg vragen om een afkoelingsperiode hoeft dus zeker niet fataal te zijn.
Heeft u vragen? Neem contact op met de sectie Insolventierecht.