De klassenindeling bij de WHOA (2)

05 aug 2021

In deel 1 van mijn blogs over de klassenindeling stond ik onder meer stil bij een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 3 maart 2021. In deze uitspraak kreeg de bank volgens de rechtbank terecht een ongelijke behandeling, omdat de schuldenaar bij de voortzetting van de onderneming afhankelijk is van het krediet dat de bank verstrekt. Zonder voortzetting van deze relatie volgt een faillissement en komt de minder bedeelde klasse in een nog nadeligere positie te verkeren.[1]

Rechtbank Den Haag 27 juli 2021

Ook een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 23 juli 2021 laat zien dat een bank toch snel een bijzondere positie inneemt bij een WHOA-akkoord.[2] In deze casus wenst de schuldenaar de positie van de bank te wijzigen. De bank heeft een vordering van € 248.426, waarvan een bedrag van € 224.000 door pandrechten is gesecureerd. In het voorstel van de schuldenaar krijgt de bank als concurrente crediteur haar vordering volledig betaald, maar dient zij wel uitstel van aflossingen toe te staan en krediet te verschaffen. De overige concurrente schuldeisers krijgen daarentegen een voorstel tot betaling van 14% van de openstaande vordering.

Als redelijk grond voor de ongelijke behandeling van de bank (voor het ongesecureerde deel van haar vordering) ten opzichte van de concurrente schuldeisers voert de schuldenaar het volgende aan. De schuldenaar stelt dat de concurrente schuldeisers niet in hun belangen worden geschaad. Het behoud van de bank als huisbankier zou namelijk essentieel zijn om de onderneming te kunnen voortzetten. Dit maakt het akkoord en het voorstel aan de concurrente schuldeisers mogelijk. Bovendien levert de bank een marktconforme tegenprestatie in de vorm van het verschaffen van krediet. Verder duldt de bank een nieuwe financier naast zich. Ten slotte hebben ook crediteuren in andere klassen aangegeven bereid te zijn akkoord te gaan, mits de bank haar positie als huisbankier behoudt.

De rechtbank is met de schuldenaar van oordeel dat er in het geval van de bank sprake is van een redelijke grond voor de ongelijke behandeling. De minder bedeelde klasse wordt ook niet in haar belangen geschaad. In een scenario waarin de bank zou worden uitgekocht, kan deze minder bedeelde klasse namelijk geen hogere uitkering tegemoet zien. Bovendien is zonder medewerking van de bank een faillissement onafwendbaar.

Conclusie

Recente voorbeelden in de jurisprudentie laten zien dat noodlijdende ondernemingen enorm afhankelijk zijn van de bank (of financier), zeker bij het aanbieden van een akkoord. Deze afhankelijkheid kan makkelijker gebruikt worden om de bank in een eigen (gunstigere) klasse in te delen dan de overige (concurrente) schuldeisers. Essentieel is dat de aanbieder van het akkoord kan motiveren dat de minder bedeelde klasse niet in haar belangen wordt geschaad en er een redelijke grond is voor het onderscheid.

Tot slot

Het maken van een klassenindeling is een belangrijke- en soms ook moeilijke puzzel bij de voorbereiding van een akkoord. Gelijke gevallen moeten gelijk worden behandeld, maar de WHOA biedt ruimte om van dit uitgangspunt af te wijken.

Neem vrijblijvend contact met ons op:

  • Vormt de WHOA wellicht ook een oplossing voor de schulden van uw onderneming?
  • Worstelt u met de klassenindeling?
  • Wenst u een offerte te krijgen voor de rol als herstructureringsdeskundige?
  • Wordt u geconfronteerd met een partij die een WHOA-traject wil starten?

[1] Rb Rotterdam 3 maart 2021 ECLI:NL:RBROT:2021:1769

[2] Rb Den Haag 23 juli 2021 ECLI:NL:RBDHA:2021:8121

BG.legal