Een bonus in de liquidatiefase, een hellend vlak!
Elke bestuurder van een onderneming heeft de vrijheid te beoordelen welke schuldeiser als eerste betaald wordt. Die beslisautonomie is niet onbegrensd. Als een onderneming in zwaar weer verkeert neemt die vrijheid af, naarmate het slechter gaat. Als de bestuurder de grens van zijn bevoegdheid niet goed in de gaten houdt, bestaat de kans op bestuurdersaansprakelijkheid. Onlangs deed de rechtbank Den Haag daar een uitspraak over.
De zaak was aangespannen door een werkneemster die ontslagen was bij een trustkantoor. De kantonrechter bepaalde dat zij een transitievergoeding moest krijgen en een vergoeding voor het inbrengen van klanten. Ook moesten nog 68 vakantiedagen worden vergoed.
Management fee
De enige bestuurder van het trustkantoor werkte op basis van een managementovereenkomst. In de maanden voorafgaand aan het ontslag van de medewerker stuurde hij maandelijks een of twee facturen naar zijn kantoor, die allemaal werden betaald. Zo ontving hij zelf 170.000 euro. Daarin zit ook 14 keer een bedrag van 6.610 euro aan ‘management fee’ en een bonus van ruim 9.000 euro. Na de laatste betaling wordt het kantoor geliquideerd. Omdat haar werkgever niet betaalde wat de kantonrechter had bepaald, stapte de werknemer naar de rechtbank Den Haag. Ze eiste een schadevergoeding van 78.540 euro. Haar verwijt was dat de bestuurder zodanig onzorgvuldig gehandeld had, dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden. De bestuurder zou zich schuldig gemaakt hebben aan verhaalsfrustratie door het trustkantoor leeg te trekken.
Ernstig verwijt
De vraag is of de bestuurder aansprakelijk is, nu het trustkantoor is tekortgeschoten aangezien het de medewerker niet betaalde. Hiervoor is vereist dat aan de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvan is sprake als de bestuurder wist of behoorde te begrijpen dat zijn handelen ertoe zou leiden dat het kantoor zijn verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden. Deze bestuurder behoorde te weten dat hij nog met de werkneemster moest afrekenen. Hij moet ook hebben geweten dat er op het tijdstip van het liquidatiebesluit onvoldoende geld was om de werkneemster te betalen.
Dat verwijt wordt de bestuurder sneller gemaakt als hij betalingen gedaan heeft aan zichzelf. Belangrijk daarbij is het onderscheid tussen de reddingsfase en de liquidatiefase. In de reddingsfase is de bestuurder nog vrij in zijn keuze van schuldeisers die betaald worden. Zodra het liquidatiebesluit genomen is, of de bestuurder er rekening mee moest houden dat aan liquidatie niet te ontkomen was, houdt die vrijheid op. Vanaf dat moment moet de bestuurder zich de belangen van alle schuldeisers aantrekken. Een betaling aan de bestuurder zelf kan dan onder omstandigheden ongeoorloofd zijn. Het moment waarop de reddingsfase overgaat in de liquidatiefase wordt het peilmoment genoemd. Per geval moet beoordeeld worden waar dat moment ligt, om het handelen van de bestuurder te beoordelen.
In deze procedure stond de vraag centraal of de betalingen aan de bestuurder zelf wel waren toegestaan. Dat hij zichzelf managementvergoedingen uitkeerde, was niet onrechtmatig, aldus de rechtbank. Daar had hij recht op en de bedragen waren niet buitensporig.
Onrechtmatig
Andere betalingen, bijvoorbeeld onder de noemer ‘opslag werkgeversaandeel sociale lasten’ en de bonus, werden anders beoordeeld. Er was immers sprake van een managementovereenkomst, geen werkgeverschap. Die bedragen zijn onrechtmatig aan de vennootschap onttrokken, zeker nu de bestuurder wist dat de werkneemster nog geld te vorderen had. De vennootschap verkeerde in zwaar weer en volgens de rechtbank had het persoonlijke belang van de bestuurder niet boven het belang van de werkneemster mogen gaan. De bestuurder moet de werkneemster een schadevergoeding van € 32.211,-- betalen.
Wanneer u vragen heeft kunt u contact opnemen met de sectie Ondernemingsrecht.