Het coronaverweer bij faillissementsaanvragen
De wereld verkeert in een situatie die het niet eerder heeft gezien. Bedrijven en overheden worstelen daardoor met de vraag in hoeverre zij rekening moeten houden met de schade die het coronavirus aanricht bij hun partners. En deze worsteling wordt ook steeds zichtbaarder in de rechtspraak. Nadat enkele partijen met succes een coronaverweer hadden opgevoerd in huurgeschillen, zijn nu de eerste successen van het ‘coronaverweer’ in de faillissementsrechtspraak zichtbaar. Welke voorlopige conclusies kunnen wij trekken?
Oude situatie
Een faillissement is relatief makkelijk uitgesproken. Heb je als onderneming geld tegoed van een partij, dan hoef je slechts een andere partij te vinden die ook geld tegoed heeft van deze partij. Het is vervolgens aan de schuldenaar om aannemelijk te maken dat hij niet verkeert in de situatie te zijn opgehouden met betalen.
Het coronaverweer
Niet alleen bedrijven en overheden, maar ook de rechtspraak lijkt haar rol te willen pakken om onnodige schade in de maatschappij zoveel als mogelijk te voorkomen. In een enkel geval, waarin de schuldenaar als gevolg van de corona uitbraak in betalingsproblemen is gekomen, heeft de rechtbank zelfs een faillissementsverzoek afgewezen. Dit is niet zo bijzonder, waar het niet dat het verzoek aan alle formele vereisten voldeed. Ik schets de casus die zich voordeed bij de Rechtbank Amsterdam.[1]
Een zelfstandig ondernemer raakt in betalingsproblemen, omdat een voormalig opdrachtgever weigert te betalen. Als gevolg van de coronacrisis blijven ook nieuwe opdrachten uit. De ondernemer heeft gebruik gemaakt van de door de overheid aangeboden steunmaatregelen voor zelfstandigen, maar kan de lopende verplichtingen aan een crediteur tijdelijk niet nakomen. Na de eerste coronagolf neemt het werk weer toe en biedt de ondernemer aan zijn crediteur een reële betalingsregeling aan en wordt zelfs een eerste betaling verricht. De crediteur stemt niet in met de regeling en besluit het faillissement aan te vragen. De steunvordering is een beperkte vordering van enkele honderden euro’s.
Het oordeel
De rechtbank wijst het faillissementsverzoek af. Volgens de rechtbank is er met de huidige coronacrisis in dit geval namelijk geen sprake van een situatie dat de ondernemer is opgehouden met betalen. De reden voor het nog niet volledig voldoen van de openstaande vorderingen ligt in de terugval in inkomsten vanwege de coronamaatregelen en de daarmee gepaard gaande beperkingen. Van de crediteur moet in zo’n geval zelfs worden verwacht een betalingsregeling te treffen met de ondernemer die passend is bij de huidige economische situatie.
Bovengenoemde uitspraak staat niet op zichzelf. Zo wees de Rechtbank Den Haag een faillissementsverzoek af, omdat de belastingdienst niet wilde meewerken aan het verstrekken van informatie over de hoogte van de schuld van de onderneming aan de belastingdienst.[2] De Rechtbank Rotterdam wees een faillissementsverzoek weliswaar wel toe, maar keer eerst of er op korte termijn zicht op volledige betaling van de schuld was en een betalingsregeling een reële optie zou zijn geweest.[3]
Conclusie
De rechtbanken lijken extra kritisch te kijken naar de opstelling van de aanvrager van een faillissement en daar kan de schuldenaar gebruik van maken. Ben je als schuldenaar door de coronacrisis in de financiële problemen gekomen en bestaat er uitzicht op beterschap, dan kun je een betalingsregeling voorstellen. Als de rechtbank het betalingsvoorstel reëel acht en de schulden worden op korte termijn afgelost, dan kan zij het faillissementsverzoek afwijzen.
[1] Rechtbank Den Haag 4 augustus 2020 ECLI:NL:RBDHA:2020:7776
[2] Rechtbank Rotterdam 18 augustus 2020 ECLI:NL:RBROT:2020:7253
[3] Rechtbank Amsterdam 15 september 2020 ECLI:NL:RBAMS:2020:4572