Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 119
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 119
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => 
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1437
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 1180, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 7137
                    [post_author] => 26
                    [post_date] => 2015-06-01 00:00:00
                    [post_date_gmt] => 2015-06-01 00:00:00
                    [post_content] => 

Het omgevingsrecht moet eenvoudiger en beter worden, zo is de doelstelling van het kabinet. Minister Schultz [van Infrastructuur en Milieu] wil wetten, zoals de Wro, Wabo en de Tracéwet, vervangen door een wet die de belangrijkste delen van het omgevingsrecht zowel procedureel als materieel omvat: de Omgevingswet.

Dat is een verandering ten opzicht van de Wabo, die vooral procedureel van aard is.

De nieuwe wet beoogt onder meer:

  • het versnellen en verbeteren van besluitvorming
  • de integratie van plannen en toetsingskaders
  • het vergroten van bestuurlijke afwegingsruimte
  • het doelmatig uitvoeren van onderzoek

Het wetsvoorstel Omgevingswet is 17 juni 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd. Op 29 oktober heeft de Tweede Kamer schriftelijke vragen gesteld aan de minister. Deze zijn op 18 februari 2015 beantwoord en er is een eerste visie gegeven op hoe de AMvB’s onder de Omgevingswet eruit komen te zien. In 2018 zou de wet daadwerkelijk in werking moeten treden.

Recent heeft de Minister [3 juni 2015] bij brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal vragen beantwoord met betrekking tot de Omgevingswet.

Een aantal in het oog springende aspecten heb ik voor u geselecteerd en verkort weergegeven:

Vraag 1
Kan de minister een inschatting maken hoeveel regels gaan verdwijnen en van de hoeveelheid afwegingsruimte die daardoor lokaal gaat ontstaan? Tot welke vermindering van de administratieve lasten gaat dit leiden?

Antwoord 1
Met de Omgevingswet worden 26 wetten teruggebracht naar één wet. Met de AMvB’s worden in eerste instantie ruim 60 algemene maatregelen van bestuur teruggebracht naar 4. Deze harmonisatie en integratie is geen doel op zich, maar komt voort uit de maatschappelijke behoefte om regels te versimpelen, beter vindbaar te maken en meer ruimte te bieden voor initiatieven.

Met de stelselherziening wordt specifieke regelgeving geïntegreerd in een beperkt aantal kerninstrumenten, zo komt bijvoorbeeld de Planwet Verkeer en Vervoer te vervallen en wordt het verkeers- en vervoerplan onderdeel van de omgevingsvisie. Dat zijn minder regels. Terecht stelt de heer Veldman dat het wetsvoorstel het raamwerk is van het nieuwe omgevingsrecht, de fundering. De inrichting en uitwerking moet nog plaatsvinden in de AMvB’s. Dit leidt tot nog meer harmonisatie en integratie. Zoals ik in de brief Contouren Uitvoeringsregelgeving Omgevingswet  heb aangegeven zal voor een aantal activiteiten in het geheel geen rijksregels meer gelden. Het gaat om activiteiten waar decentrale overheden het nationale belang doelmatiger en doeltreffender kunnen behartigen dan het Rijk en er geen internationaalrechtelijke verplichting bestaat die rijksregels vereisen. Ook activiteiten die nu in het Activiteitenbesluit milieubeheer niet meldingsplichtig zijn, worden niet meer aangewezen als een te reguleren activiteit in de rijksregels. Het gaat bijvoorbeeld om kantoren, scholen, theaters en sportcomplexen. De gemeente kan op grond van lokale gevolgen bepalen of milieuregels nodig zijn. De beoordeling van activiteiten als het uitrukken van hulpvoertuigen met sirenes, strooivelden en de lichtmasten bij sportvelden past beter op een lokaal niveau. In totaal gaat het om zo'n 70.000 gevallen die niet langer in rijksregels zullen worden geregeld.

Uiteraard is het aan decentrale overheden zelf hoe ze hier invulling aan geven. Met de stelselherziening bied ik die ruimte. Ik leg de bal op de stip en het is aan medeoverheden om hem in te schieten. Daar zijn al verschillende goede voorbeelden van te zien, zo heeft de gemeente Ede voor de uitbreiding van een woonkern het aantal beleidsnota’s waaraan getoetst moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen, teruggebracht van 70 nota’s naar 4 nota’s op hoofdlijnen.

Ik deel de mening van de heer Veldman dat er een voorkeur is voor algemene regels in plaats voor vergunningen. Dit draagt ook bij aan de vermindering van administratieve lasten. De administratieve lastenvermindering is voor de wet al in beeld gebracht. De wet is het fundament. Bij de AMvB’s zullen de grootste reducties worden bereikt. Vanzelfsprekend wordt bij de totstandkoming van de uitvoeringsregelgeving verder onderzoek gedaan naar de vermindering van administratieve lasten en zal ik bij de voorhang uw Kamer hierover informeren.

Vraag 2
De heer Veldman bepleit meer vrijheid voor mensen die zelf een eigen woning bouwen. Het stellen van vergaande en gedetailleerde eisen van welstand acht de heer Veldman niet meer van deze tijd. Hij vraagt of de minister het hiermee eens is.

Antwoord 2
Ik herken mij in het door de heer Veldman gehouden betoog over gedetailleerde lokale bouwregels. Het is een gezond uitgangspunt om af te stappen van ingeslepen gewoonten om allemaal gedetailleerde bouwregels te stellen. Het omgevingsplan biedt hiervoor een mooi startpunt.

Voor “redelijke eisen van welstand” geldt dat deze eisen “redelijk” moeten zijn. Het gaat niet om de vraag of een bouwwerk “mooi genoeg is”, maar om de vraag of het “niet te lelijk is”. Dat uitgangspunt wordt nog wel eens uit het oog verloren.

Natuurlijk zijn er gebieden waar het uiterlijk van bouwwerken dominant is voor de beleving van ruimtelijke kwaliteit. Welstandsbeleid is gemeentelijk beleid. Alleen een gemeente kan gebiedsgericht bepalen of er regels hebben te gelden voor het uiterlijk van bouwwerken en hoe gedetailleerd die regels moeten zijn. De Omgevingswet sluit hier goed op aan. Het uitgangspunt is dat een gemeente dergelijke regels alleen stelt voor locaties waar dat nodig is. Zoals wij hiervoor het vertrouwen uitspreken in gemeenten, roep ik gemeenten op om ook vertrouwen te hebben in bouwinitiatieven van burgers en ondernemers. Groot voorstander ben ik van een dienstbare overheid, waar initiatiefnemers terecht kunnen voor advies en support bij het ontwikkelen van hun initiatieven. Ook zonder gedetailleerde regels, gaat er dan een heleboel vanzelf goed.

Vraag 3
Is de minister bereid de evaluatie van de Ladder voor duurzame verstedelijking naar voren te halen zodat de ladder eventueel kan worden afgeschaft of aangepast en dat dit nog kan worden meegenomen in de Invoeringswet Omgevingswet? Is het niet in de geest van de Omgevingswet (vertrouwen) om de ladder af te schaffen?

Antwoord 3
De heer Veldman bedoelt waarschijnlijk de vervolgevaluatie van het Planbureau voor de leefomgeving (Pbl). Deze evaluatie zal in 2017 plaatsvinden. Ik ben voornemens de ladder op te nemen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De uitkomsten van de evaluatie zullen zo nodig nog meegenomen worden. Ik ga er vooruitlopend daarop alles aan doen om te voorkomen dat de ladder door een te strikte toepassing averechts werkt in transformatie- en herstructureringsgebieden. Dit is toegelicht in de nota naar aanleiding van het nader verslag (vraagnr. 14.10, blz. 156, Kamerstuk 33 962, nr. 23).

Uiteraard is vertrouwen het uitgangspunt. Maar het geldende rijksbeleid behelst dat vraaggerichte programmering wordt bevorderd. Daarmee moet overprogrammering, ongewenste versnippering en leegstand worden voorkomen. De ladder is hiervoor het belangrijkste instrument. Het legt geen uitkomsten vast en in die zin is er alle vertrouwen in gemeenten dat zij de ladder goed toepassen. De inhoudelijke invulling ligt volledig bij decentrale overheden. De ladder dwingt wel af dat een voorgenomen ontwikkeling goed wordt onderbouwd. Provincies hebben hierin ook een rol. De rijksoverheid gaat het probleem van leegstand en krimp niet met normering oplossen, maar biedt wel instrumenten, zoals de ladder.

In de afgelopen maanden zijn gesprekken gevoerd met de praktijk over de ervaringen met de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit kwamen niet alleen knelpunten, maar ook positieve geluiden, onder meer dat de ladder ook daadwerkelijk de discussie over ruimtelijke gevolgen van krimp en leegstand agendeert. Ook dwingt de ladder tot het maken van scherpe keuzes in tijden van afnemende groei. De ladder maakt duidelijk dat regionale afstemming nodig is, en bevordert regionale en lokale visievorming. Het is bovendien de aanjager van bestuurlijke samenwerking.

Vraag 4
Kan de minister bevestigen dat de Omgevingswet er een eind aan maakt dat een initiatiefnemer zich steeds moet melden bij een ander bestuursorgaan als het bevoegd gezag van zijn aanvraag is gewijzigd?

Antwoord 4
Ik kan de vraag van de heer Veldman bevestigend beantwoorden. Ongeacht wie bevoegd gezag is kan onder de Omgevingswet de aanvraag altijd bij de gemeente worden ingediend. De aanvrager hoeft zich er dus niet in te verdiepen wie bevoegd gezag is, dat doet de overheid voor hem. Is de gemeente niet bevoegd, dan zendt die de aanvraag door naar het bevoegde gezag. Als de aanvraag digitaal wordt ingediend, gebeurt dit allemaal digitaal.

Vraag 5
Hoe werken de beginselen via de omgevingvisie door in het verdere beleid?

Antwoord 5
Bestuursorganen houden bij het toepassen van bevoegdheden rekening met eerder vastgesteld beleid. Dat volgt uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beleid in een omgevingsvisie vormt daarmee een kader voor het vaststellen van meer concrete beleidsvoornemens die worden opgenomen in andere beleidsdocumenten, zoals programma’s. Het beleid in omgevingsvisies en programma’s vormt een kader voor veelomvattende besluiten, zoals nationale en decentrale regelgeving. Door de kaderstellende functie van het beleid hebben de beginselen betekenis voor concreet beleid en concrete bevoegdheden, zonder dat de beginselen daarin direct juridisch doorwerken.

Vraag 6
Wat is het precieze toepassingsbereik van de beginselen?

Antwoord 6
In artikel 3.2a is gekozen voor een letterlijke overname van de beginselen van het milieubeleid van de Europese Unie. Twee beginselen, het beginsel dat de vervuiler betaalt en het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, gelden gezien de verwoording alleen voor het milieubeleid. Het gaat dan om milieu in de brede betekenis, waar milieu niet alleen water, bodem en lucht, maar ook natuur en landschap omvat. Het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen zijn algemeen verwoord. Deze twee beginselen gelden ook voor onderdelen van de fysieke leefomgeving die niet tot het milieu behoren.

Vraag 7
Kan de minister bevestigen dat in de uitvoeringsregelgeving ook milieubeginselen en andere beginselen worden opgenomen?

Antwoord 7
De vraag kan bevestigend beantwoord worden. Van een aantal Europese milieubeginselen en andere beginselen is nu al bekend dat zij een belangrijke rol spelen bij de uitvoeringsregelgeving. Net zoals op wetsniveau zullen deze beginselen vaak benut worden voor de onderbouwing van keuzes in de regelgeving en opgenomen worden in de nota van toelichting. Soms zal ook bepaald worden dat beginselen betrokken moeten worden bij bepaalde bevoegdheden. In dat geval worden de beginselen opgenomen in de AMvB-tekst zelf. Dit laatste is vooral aan de orde in het Besluit kwaliteit leefomgeving omdat dit besluit gericht is tot bestuursorganen.

Voor het preventiebeginsel en het BBT-beginsel bepaalt het wetsvoorstel dat deze betrokken moeten worden bij het vaststellen van de algemene rijksregels voor milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten (zie artikelen 4.22, tweede lid en 4.23, tweede lid). Deze beginselen vormen ook een onderdeel van de beoordelingsregels voor vergunningen (zie artikelen 5.23, tweede lid en 5.25, tweede lid). Daartoe worden ze opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Internationaal erkende beginselen op het gebied van cultureel erfgoed en natuurbeleid vormen een onderdeel van de beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen (zie artikelen 5.21, tweede lid en 5.28, tweede lid). Deze beginselen worden opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Zo zal het voorzorgsbeginsel tot uitdrukking komen in de beoordelingsregels voor vergunningen bij de Natura 2000-activiteit.

Het beginsel van geen achteruitgang (‘standstill’) is uitgewerkt in verschillende EU-richtlijnen, bijvoorbeeld in de kaderrichtlijn water, de kaderrichtlijn mariene strategie, de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn. Die uitwerking verschilt enigszins van richtlijn tot richtlijn. In het voorgenomen Besluit kwaliteit leefomgeving zal het voor de verschillende Europees verplichte programma’s verwoord worden conform de richtlijnen.

Ook het nabijheidsbeginsel (niet-afwentelbeginsel) zal terugkomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving bij de implementatie van artikel 7 van de richtlijn overstromingsrisico’s.

Tot slot spelen beginselen zoals het profijtbeginsel en ‘de vervuiler betaalt’ een rol bij de financiële bepalingen in de uitvoerings¬regelgeving. Die zorgen er bijvoorbeeld voor dat de kosten als gevolg van een initiatief zoveel mogelijk op de initiatiefnemer drukken.

Vraag 8
Klopt het dat de omgevingswaarden voor natuur pas in de Omgevingswet komen als de Wet natuurbescherming wordt ingebouwd?

Antwoord 8
De Wet natuurbescherming wordt via een aanvullingswet en aanvullingsbesluit in het nieuwe stelsel van de Omgevingswet opgenomen. Het stelsel van de Wet natuurbescherming zal overeenkomstig het voorliggende wetsvoorstel natuurbescherming nauw aansluiten bij het beschermingsregime als vastgelegd in de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn. Bij het opstellen van het voorstel voor die aanvullingswet zal bekeken worden op welke manier dit beschermingsregime in de Omgevingswet vorm zal krijgen. Nog bezien wordt of het wenselijk is om voor de natuurregelgeving dit instrument toe te passen en dus of een omgevingswaarde voor natuur wordt gesteld. Als dat zo is, kan de Omgevingswet worden aangevuld met een verplichting voor het Rijk om die omgevingswaarden bij AMvB vast te stellen. In lijn met de andere omgevingswaarden zullen die dan worden opgenomen in het voorgenomen Besluit kwaliteit leefomgeving.

Vraag 9
Maken we het niet te ingewikkeld als verschillende gemeenten zelf verschillende omgevingswaarden gaan vaststellen voor geur, geluid, enzovoort?

Antwoord 9
Op grond van het subsidiariteitsbeginsel is het juist de verantwoordelijkheid van gemeenten om op het lokale niveau de afweging te maken over het al dan niet vaststellen van omgevingswaarden voor aspecten die de lokale omgeving betreffen. Geur is daar een goed voorbeeld van. Iedere gemeente kan zelf de afweging maken of het gewenst is om, gegeven de lokale situatie, een beleidsdoel voor geur juridisch vast te leggen in het omgevingsplan in de vorm van een omgevingswaarde. Gemeenten kunnen daarbij echter ook andere vormen gebruiken, bijvoorbeeld direct werkende algemene regels in het omgevingsplan. Ook voor geluid kunnen gemeenten een eigen afweging maken.

Het subsidiariteitsbeginsel heeft natuurlijk tot gevolg dat verschillende gemeenten hierover verschillende keuzes kunnen maken. Ook op dit moment stellen gemeenten hun eigen regels. Voor omgevingswaarden wordt dit niet anders. De kenbaarheid van omgevingswaarden is geborgd, zij komen immers in het omgevingsplan te staan.

Kortom
Er wordt nu hard gewerkt aan de totstandkoming van de wet. Het is duidelijk dat deze hoge prioriteit heeft. Maar dat mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid. Een voorbeeld is de aangehaalde vraag onder 9: Maken we het niet te ingewikkeld als verschillende gemeenten zelf verschillende omgevingswaarden gaan vaststellen voor geur, geluid, enzovoort? Het is op zich zelf genomen een zuivere gedachte maar de vraag is of dat in de praktijk goed werkt. Initiatieven die grensoverschrijdend zijn kunnen daardoor in een ongewenste bureaucratische molen terecht komen. Zeker als het om verschillende vormen van regels gaat, zoals de minister zelf aangeeft.

Voor meer informatie kunt u zich wenden tot

[post_title] => De Omgevingswet is in aantocht! [post_excerpt] =>

Het omgevingsrecht moet eenvoudiger en beter worden, zo is de doelstelling van het kabinet. Minister Schultz [van Infrastructuur en Milieu] wil wetten, zoals de Wro, Wabo en de Tracéwet, vervangen door een wet die de belangrijkste delen van het omgevingsrecht zowel procedureel als materieel omvat: de Omgevingswet.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => de-omgevingswet-is-in-aantocht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:36:23 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:36:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/06/01/de-omgevingswet-is-in-aantocht/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 7119 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-05-29 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-29 00:00:00 [post_content] =>

Het gaat in deze procedure om twee Benelux merkregistraties waar een concurrent last van heeft. Het betreft het woordmerk SHISO dat in 1988 is ingeschreven voor de waren: land-, tuin- en bouwproducten en zaden, voor zover niet begrepen in andere klassen; verse vruchten en groenten; zaaizaden, levende planten en bloemen. Het gaat verder om het woordmerk OYSTER LEAVES, dat in 2011 is ingeschreven voor de waren: land- en tuinbouwproducten en zaden voor zover niet begrepen in andere klassen, met inbegrip van verse vruchten, groenten en microgroenten.

Shiso
Het Shiso merk wordt gebruikt voor een kruid met de taxonomische soortnaam ‘perilla frutescens’.
De concurrent stelt dat ‘Shiso’ de gebruikelijk Japanse benaming is voor dit kruid. Om die reden is de inschrijving nietig, immers een merk mag geen beschrijving zijn van kenmerken van de waar. De rechtbank overweegt dat beoordeeld moet worden of ten tijde van de inschrijving in 1988 het in aanmerking komende publiek bekend was met de Japanse benaming van het betreffende kruid. Daarin slaagt de concurrent niet. Wanneer het publiek daar al mee bekend is geworden dan is dat ná de inschrijving gebeurd.

De concurrent stelt vervolgens dat het merk is verworden tot soortnaam en om die reden vervallen verklaard moet worden.
Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat de naam ‘shiso’ heden ten dage veelvuldig wordt gebruikt voor het kruid perilla frutescens. Zowel door particulieren, professionele gebruikers als de douane. De rechtbank overweegt dat zij van oordeel is dat, gelet op het aanzienlijke aantal vermeldingen van generiek gebruik van de benaming ‘shiso’, de concurrent voldoende heeft onderbouwd dat die benaming in de handel inmiddels een gebruikelijke benaming is geworden in de Benelux voor het kruid Perilla.
Wil de vordering toegewezen kunnen worden dan moet de verwording tot soortnaam aan een toedoen of nalaten van de merkhouder te wijten zijn. De concurrent stelt dat hier sprake van is omdat de merkhouder het gebruik van de naam ‘shiso’ als soortnaam door derden nooit is tegengegaan. De rechtbank overweegt dat wanneer iemand dit stelt op de merkhouder een zware motiveringsplicht rust van de door haar verrichte activiteiten ter voorkoming van de verwording tot soortnaam. Dat is niet vreemd immers, de merkhouder weet als geen ander welke activiteiten hij heeft ondernomen om de verwording tot soortnaam tegen te gaan. Van een merkhouder kan in beginsel dan ook verlangd worden dat hij concreet aangeeft wat hij heeft gedaan om er voor te zorgen dat zijn merk onderscheidend vermogen behield. Dat betekent overigens niet dat van nalaten reeds sprake is als de merkhouder zijn rechten niet tegenover iedere derde heeft gehandhaafd, aldus de rechtbank.
De merkhouder stelt dat hij op zijn website de producten voorziet van het ®-symbool en zijn afnemers verzoekt dit ook te doen. De merkhouder geeft niet aan actief toe te zien op naleving van dit verzoek. De merkhouder kan één voorbeeld noemen van een zaak waar hijactief heeft opgetreden. De rechtbank overweegt dat dit te weinig is gezien het grote aantal voorbeelden van gebruik van het merk tot in recepten aan toe. De rechtbank overweegt verder dat de merkhouder zelf ook niet helemaal consequent is in haar merkgebruik. In sommige uitingen gebruikt zij de merknaam ook als soortnaam terwijl zij daar de latijnse soortnaam of een andere soortaanduiding zoals notenkruid of Japanse basilicum had kunnen gebruiken.
De rechtbank verklaart daarom het Beneluxwoordmerk SHISO vervallen voor alle waren waarvoor het is ingeschreven en spreekt ambtshalve de doorhaling van de inschrijving van dit merk in het register van het BBIE uit;  

Oyster leaves
Het Oyster Leaves merk wordt gebruikt voor een kruid met de taxonomische soortnaam ‘mertensia maritima’.
De concurrent stelt dat deze merkregistratie nietig is omdat het merk “uitsluitend bestaat uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of andere kenmerken van de waren.”
De merkhouder stelt dat haar product onverwachte kenmerken heeft. Het is een plant die onverwacht de smaak van een schelpdier (oesters) heeft. De rechtbank overweegt dat dit zo moge zijn, maar dat neemt niet weg dat het door haar voor dat product gekozen merk die (onverwachte) kenmerken van de waar beschrijft: een plant die naar oesters smaakt. Het Oyster Leaves merk beschrijft voor het relevante publiek daarom kenmerken van de waar waarvoor het merk is ingeschreven, te weten land- en tuinbouwproducten met inbegrip van groenten en micro-groenten. Het Oyster Leaves merk bestaat uitsluitend uit de woorden ‘oyster’ en ‘leaves’ en de samentrekking van beide woorden verschilt ook niet merkbaar van de loutere som der delen. Kortom, er is voldaan aan de vereisten voor nietigheid.
De rechtbank verklaart de inschrijving nietig en spreekt ambtshalve de nietigheid uit van de merkregistratie.
Rechtbank Den Haag, 2 april 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5266

Wat betekent dit voor de praktijk:

  • Bij het kiezen van een merknaam is het een risico om te kiezen voor de buitenlandse naam van het product of kenmerk van het product. Dat kan alleen wanneer het relevante publiek ten tijde van de registratie die naam nog niet kent. Leg dat goed vast.
  • Een merkhouder moet actief optreden om te voorkomen dat een merknaam tot een soortnaam verwordt. Als merkhouder hoef je niet tegen iedere inbreuk op te treden. Je moet wel kunnen aantonen dat je voldoende actief bent om te voorkomen dat je merk tot een soortnaam verwordt.
  • Om te voorkomen dat een merknaam tot een soortnaam verwordt moet je als merkhouder zorgen dat er een alternatieve soortnaam is en dat je die zelf ook gebruikt wanneer je verwijst naar de soort.
[post_title] => Merkregistraties doorgehaald omdat het de soortnaam geworden is c.q. omdat het beschrijvend is voor de waar [post_excerpt] =>

Het gaat in deze procedure om twee Benelux merkregistraties waar een concurrent last van heeft. Het betreft het woordmerk SHISO dat in 1988 is ingeschreven voor de waren: land-, tuin- en bouwproducten en zaden, voor zover niet begrepen in andere klassen; verse vruchten en groenten; zaaizaden, levende planten en bloemen. Het gaat verder om het woordmerk OYSTER LEAVES, dat in 2011 is ingeschreven voor de waren: land- en tuinbouwproducten en zaden voor zover niet begrepen in andere klassen, met inbegrip van verse vruchten, groenten en microgroenten.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => merkregistraties-doorgehaald-omdat-het-de-soortnaam-geworden-is-c-q-omdat-het-beschrijvend-is-voor-de-waar [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:39:09 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:39:09 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/29/merkregistraties-doorgehaald-omdat-het-de-soortnaam-geworden-is-c-q-omdat-het-beschrijvend-is-voor-de-waar/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 7131 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-05-19 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-19 00:00:00 [post_content] => Tot en met 2 juni 2015 kan een subsidieaanvraag worden ingediend voor één of meerdere van de regeling die vallen onder het project Duurzame Energie en Energiebesparing Gebouwde Omgeving. Een tweede aanvraagperiode begint op 1 juli 2015 en sluit op 15 september 2015. Het gaat om een subsidieregeling in het kader van de topsector energie. Het vloeit voort uit het energieakkoord die de overheid met werkgevers, vakbeweging en natuur- en milieuorganisaties overeen is gekomen met betrekking tot het stimuleren van duurzame energie en energiebesparing. Voor meer informatie kunt u kijken op www.rendement.nl. Voor meer informatie kunt uiteraard ook contact opnemen met ondergetekende, [post_title] => Subsidieaanvraag Duurzame Energie en Energiebesparing Gebouwde Omgeving [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => subsidieaanvraag-duurzame-energie-en-energiebesparing-gebouwde-omgeving [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-12-17 14:58:33 [post_modified_gmt] => 2021-12-17 13:58:33 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/19/subsidieaanvraag-duurzame-energie-en-energiebesparing-gebouwde-omgeving/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 7132 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-05-19 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-19 00:00:00 [post_content] => De Mijnbouwwet wordt verrijkt met een aantal weigeringsgronden die zien op een betere bescherming van de grondwater- en drinkwaterkwaliteit. De Tweede Kamer heeft namelijk op 28 april 2015 een amendement van Jan Vos [PvdA] en Liesbeth van Tongeren [GroenLinks] aangenomen. De belangrijkste waarden zoals milieu en een noodzaak voor behoud van een goede grondwater- en drinkwaterkwaliteit zijn nieuwe weigeringsgronden bij de toetsing van mijnbouwexploitatie en winningsvergunningen, zodra de wijzigingen van kracht zijn. Bij dit alles is uitgangspunt dat de leefomgevingskwaliteit niet mag verslechteren. Dit is een belangrijke toevoeging van de Mijnbouwwet. De naam doet vermoeden dat het gaat om zaken uit een grijs verleden, maar niets is minder waar. Denk alleen al aan de gaswinning, maar ook aan schaliegas. De gewijzigde Mijnbouwwet moet nog wel in werking treden, maar de inhoudelijke wijziging op dit punt is wel een feit. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met ondergetekende, [post_title] => Grondwater- en drinkwaterkwaliteit beter beschermd door nieuwe weigeringsgronden Mijnbouwwet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => grondwater-en-drinkwaterkwaliteit-beter-beschermd-door-nieuwe-weigeringsgronden-mijnbouwwet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-12-17 14:59:37 [post_modified_gmt] => 2021-12-17 13:59:37 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/19/grondwater-en-drinkwaterkwaliteit-beter-beschermd-door-nieuwe-weigeringsgronden-mijnbouwwet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 7147 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-05-13 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-13 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 8 juli 2015 [zaaknummer 201308664/2/R4] is geoordeeld over een bestemmingsplan in Oegstgeest waarbij kantoorruimte wordt toegelaten.  

Waar gaat het om?

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Vaartweg" gewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

Bij tussenuitspraak van 10 december 2014, in zaak nr. 201308664/1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de gebreken in het besluit van 27 juni 2013 te herstellen.

In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder meer overwogen dat de raad geen inzicht heeft verschaft in hoeverre in de behoefte aan kantoorruimte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins.

Voorts zijn in de plantoelichting geen mogelijkheden beschreven om ter compensatie elders kantoorruimte te beperken door sloop of functieverandering van bestaande kantoren of het wijzigen van de bestemming van nog niet gerealiseerde kantoren.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad onder verwijzing naar het rapport "Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking Oude Vaartweg" van 11 maart 2015 (hierna: de ladderonderbouwing), het besluit van 27 juni 2013 nader gemotiveerd. In de ladderonderbouwing wordt geconcludeerd dat aan de behoefte aan de voorziene kantoorruimte niet kan worden voldaan binnen bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins. Verder staat in de ladderonderbouwing dat er mogelijkheden zijn voor compensatie van de beoogde ontwikkeling.

Appellanten kunnen zich niet verenigen met de ladderonderbouwing. Zij betogen dat in de ladderonderbouwing ten onrechte alleen kantoren met een oppervlakte kleiner dan 1000 m2 zijn betrokken, terwijl volgens appellanten het beoogde Tauroconcept ook in grotere kantoren kan worden gerealiseerd. Verder stellen zij dat de voorziene kantoorruimtes ook gerealiseerd kunnen worden op het naastgelegen bedrijventerrein MEOB, terwijl dit bedrijventerrein buiten beschouwing is gelaten in de ladderonderbouwing.

Ook voeren zij aan dat in de ladderonderbouwing de mogelijkheden tot transformatie te veel afhankelijk worden gemaakt van de initiatieven van de markt. Volgens appellanten is met de ladderonderbouwing dan ook niet aangetoond dat de voorziene ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Wat zegt de rechter?

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de voorwaarde dat, indien blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, er wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen een bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

In de ladderonderbouwing is bezien of binnen de regio’s Leiden en Duin- en Bollenstreek kleinschalige, zelfstandige bedrijfsruimten tot 1000 m2 kunnen worden gerealiseerd door transformatie, herstructurering of anderszins. Hiervoor is gekozen, omdat de in het plan voorziene bedrijfsruimten ook kleinschalig en zelfstandig zullen zijn. In de omstandigheid dat het beoogde Tauroconcept ook binnen grotere bedrijfsruimten kan worden gerealiseerd, ziet de Afdeling, wat daar verder ook van zij, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad reeds hierom niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de ladderonderbouwing. Wat betreft het buiten beschouwing laten van het voorziene bedrijventerrein MEOB in de ladderonderbouwing, overweegt de Afdeling dat in de tussenuitspraak is geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het thans voorziene bedrijventerrein een aanvulling op het voorziene bedrijventerrein MEOB betreft. Reeds hierom kon het voorziene bedrijventerrein MEOB buiten beschouwing worden gelaten in de ladderonderbouwing.

In de ladderonderbouwing staat dat in Leiderdorp een onderzoek wordt uitgevoerd naar de haalbaarheid van een voornemen om op twee locaties een combinatie van wonen en werken te realiseren en dat in Katwijk een voormalig glastuinbouwgebied wordt getransformeerd in een bedrijventerrein. Voor het overige zijn er bij de gemeenten in de regio Leiden en Duin en Bollenstreek geen concrete plannen of verzoeken bekend voor transformatie of herstructurering van locaties binnen het bestaand stedelijk gebied naar locaties voor kleinschalige, zelfstandige bedrijfsruimten. Voorts staat in de ladderonderbouwing dat, gelet op het huidige economische klimaat, veel transformatie- of herstructureringslocaties geen volwaardig alternatief zullen zijn voor de in het onderhavige plan voorziene bedrijfsbebouwing. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de uitkomsten van de ladderonderbouwing. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling thans in voldoende mate beschreven dat de voorziene ontwikkelingen niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio kunnen worden gerealiseerd door transformatie, herstructurering of anderszins.

Bespreking en conclusie

In artikel 3.1.6 lid 2 Bro is de regeling voor de ladder van duurzame verstedelijking opgenomen. Geprobeerd wordt om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. In de toelichting bij een bestemmingsplan moet de nieuwe stedelijke ontwikkeling aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.5 lid 2 Bro worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (nota van toelichting, blz. 34 en 49; Staatsblad 2012, 388) is met dit artikellid beoogd dat het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door het daartoe bevoegde bestuursorgaan wordt afgewogen aan de hand van de in het artikellid opgenomen stappen en dat hierover een motivering wordt opgenomen in de plantoelichting. De eerste stap, onderdeel a van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, bestaat uit het beoordelen of de voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De tweede stap is dat als sprake is van een dergelijke actuele regionale behoefte, geanalyseerd moet worden of die ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied in de regio kan worden gerealiseerd. De derde stap is dat beoordeeld moet worden of de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of worden door verschillende modaliteiten op een schaal die past bij de beoogde ontwikkeling. Uit deze casus volgt dat een goede ladderonderbouwing door een deskundige in de fase van beroep lastig ‘van tafel geveegd kan worden’. Daarbij speelt dat de rechter terughoudend toetst als het gaat om het gevoerde beleid door het bestuursorgaan. De rechter wil dan niet op de stoel van het gemeentebestuur zitten. Dit volgt uit de zogeheten trias politica, de basis van onze rechtsstaat. De rechter ziet in deze casus geen aanknopingspunt voor broddelwerk door de deskundige, zodat hij dit eenvoudigweg respecteert. En waarom ook niet? Een terugkerend fenomeen in de rechtspraak. Daarom is het devies voor een ontwikkelaar, zeker in stedelijk gebied: win tijdig deskundig advies in. Dat voorkomt vertraging en onnodige kosten.
[post_title] => Uitspraak van de week: kantoren terug naar Oegstgeest? [post_excerpt] =>

Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 8 juli 2015 [zaaknummer 201308664/2/R4] is geoordeeld over een bestemmingsplan in Oegstgeest waarbij kantoorruimte wordt toegelaten.  

 

 

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-van-de-week-kantoren-terug-naar-oegstgeest [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-12-17 15:00:33 [post_modified_gmt] => 2021-12-17 14:00:33 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/13/uitspraak-van-de-week-kantoren-terug-naar-oegstgeest/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 7139 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-05-12 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-12 00:00:00 [post_content] =>

De kantonrechter van de Rechtbank Overijssel heeft in een op 12 maart jl. gepubliceerde uitspraak van 30 april van dit jaar [zie Uitspraak] geoordeeld dat de contractwisseling na een aanbesteding in de zorg tot overgang van onderneming leidt. 

De casus is als volgt. Attent Thuiszorg en Villa Attent zijn onderdeel van twee groepen vennootschapen die uiteindelijk zijn verbonden via één directeur eigenaar. Villa Bernard, onderdeel van Attent Thuiszorg, is een woonvilla die aan bepaalde zorgbehoevenden 24-uurs zorg biedt. De vergoeding voor de zorgverlening in Villa Bernard werd tot 1 januari 2015 betaald uit de AWBZ en vanaf 1 januari 2015 uit de Wet Langdurige Zorg.

Na een aanbestedingsprocedure is de aan Villa Bernard verleende zorg gegund aan Villa Attent. Villa Attent heeft aan de werknemers van Attent Thuiszorg die in Villa Bernard werkten een aanbod gedaan om na een [succesvolle] sollicitatieprocedure bij haar in dienst te treden. Het voorstel van Villa Attent behelsde dat de werknemers minder uren zouden krijgen en afstand zouden moeten doen van hun vaste dienstverband [aangeboden werd een contract voor bepaalde tijd] en van 30% van het [uur] loon.

Voor een werkneemster die niet op het voorstel is ingegaan is een ontslagvergunning bij UWV Werkbedrijf aangevraagd. Het UWV heeft de gevraagde toestemming geweigerd omdat de feitelijke situatie lijkt te wijzen op een overgang van onderneming en waardoor Attent Zorg niet aannemelijk had gemaakt dat er voldoende grond bestond om de arbeidsverhouding met werkneemster op te zeggen.

Werkneemster is een kort geding gestart en stelde zich op het standpunt dat sprake is van een overgang onderneming op grond waarvan zij van rechtswege met behoud van alle rechten en verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst in dienst is van Villa Attent. Werkneemster vorderde wedertewerkstelling in Villa Bernard alsmede betaling van onder meer achterstallig loon.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Villa Attent niet heeft weersproken dat de exploitatie van Villa Bernard feitelijk wordt voortgezet. Villa Attent heeft de verzorging van de cliënten in Villa Bernard overgenomen. Villa Attent huurt dezelfde villa als Villa Bernard en maakt gebruik van dezelfde bedrijfsmiddelen, hetzelfde logo en dezelfde website. Bovendien staat vast dat de meerderheid van de werkneemsters die voorheen voor Attent Thuiszorg zorg verleende in Villa Bernard, thans in deze villa [dezelfde] zorg verlenen voor Villa Attent.

Voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat sprake is van overgang van onderneming. Rechtstreekse contractuele betrekkingen tussen Attent Thuiszorg en Villa Attent zijn niet vereist. In de zorg zijn de arbeidskrachten de voornaamste factor van de activiteit die wordt uitgevoerd en van groot belang is dat hier een groot deel van het personeel feitelijk is overgegaan. Er kan dus uit al genoemde omstandigheden voldoende worden afgeleid aldus de kantonrechter, dat er sprake is geweest van een overgang van een economische eenheid die haar identiteit heeft behouden zoals de wet dat voor een overgang van onderneming voorschrijft.

De vordering tot wedertewerkstelling in Villa Bernard wordt echter door de kantonrechter afgewezen. Dit wekt op het eerste gezicht misschien wat verbazing omdat bij overgang van een onderneming van rechtswege werknemers met behoud van alle rechten en verplichtingen overgaan naar de verkrijger. Dat betekent in beginsel ook dat de werknemer zijn functie dient te behouden.

Echter, het juridische uitgangspunt dat alle rechten en verplichtingen van rechtswege overgaan naar de verkrijger betekent niet dat werknemer van de verkrijger één op één nakoming kan vorderen van de overgegane arbeidsvoorwaarden. Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn dat een werknemer met een beroep op overgang van onderneming, verlangt dat alle door de vervreemder gehanteerde arbeidsvoorwaarden onverkort worden gehandhaafd. Wel moeten aan die beoordeling hoge eisen worden gesteld en dient de beoordeling te geschieden binnen het kader van een feitelijke onmogelijkheid voor de verkrijger een bepaalde arbeidsvoorwaarde aan te bieden of de disproportionele kosten die voor de verkrijger met de nakoming gemoeid zouden zijn.

Villa Attent aldus de kantonrechter heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voor 2015 minder budget heeft gekregen dan Attent Thuiszorg kreeg voor 2014. Villa Attent heeft verder gewezen op verschillende vergoedingen voor langdurige zorg en thuiszorg en wil medewerkers in een hoger loon thuiszorgwerkzaamheden laten verrichten omdat daarvoor een hogere vergoeding wordt verstrekt en wil medewerkers met een lager loon de langdurige zorg [in Villa Bernard] laten verrichten omdat daarvoor een lagere vergoeding wordt verstrekt. Ook wijst Villa Attent erop dat de werknemers in Villa Bernard niet specifiek voor een functie in Villa Bernard zijn aangenomen. Gelet op dit alles overweegt de kantonrechter dat niet uit te sluiten valt dat een bodemrechter zal oordelen dat werkneemster gehouden zal zijn het werken in de thuiszorg te accepteren, mede gelet op het voortbestaan van de hele onderneming.

Hoewel de vraag gesteld kan worden of gelet op het zware toetsingskader, de kantonrechter niet wat te gemakkelijk oordeelt dat er in deze geen aanspraak is op onverkorte handhaving van de tot dan toe gehanteerde arbeidsvoorwaarden, de uitspraak bevestigt wel dat ondanks een overgang van onderneming bij een contractwisseling na een aanbesteding, het niet onmogelijk is voor een verkrijgende werkgever af te wijken van het één op één over moeten nemen van bestaande arbeidsvoorwaarden. Zeker in situaties als deze waarbij door wijzigingen in het financiële vergoedingensysteem van de overheid er voor zorg veel minder geld beschikbaar komt en veranderende financiële omstandigheden aan de zijde van een verkrijgende zorgverlener niet kunnen worden uitgesloten.

[post_title] => Contractwisseling in de zorg na aanbesteding: overgang van onderneming maar geen tewerkstelling [post_excerpt] =>

De kantonrechter van de Rechtbank Overijssel heeft in een op 12 maart jl. gepubliceerde uitspraak van 30 april van dit jaar [zie Uitspraak] geoordeeld dat de contractwisseling na een aanbesteding in de zorg tot overgang van onderneming leidt. 

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => contractwisseling-in-de-zorg-na-aanbesteding-overgang-van-onderneming-maar-geen-tewerkstelling [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:41:26 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:41:26 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/12/contractwisseling-in-de-zorg-na-aanbesteding-overgang-van-onderneming-maar-geen-tewerkstelling/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7125 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-05-12 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-12 00:00:00 [post_content] =>

Uitspraak Rechtbank Den-Haag 20 mei 2014 [ECLI: NL: RBDHA: 2014: 6203]. Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbesteding aangekondigd betreffende werkzaamheden om en nabij de Oosterscheldekering. Het ARW 2012 is van toepassing verklaard. In aanbestedingsstukken is bepaald dat de inschrijving dient te geschieden op het bij de aanbestedingsleidraad gevoegde inschrijvingsbiljet dan wel op een geheel overeenkomstig daaraan opgesteld biljet.

Een van de inschrijvers vergeet zijn inschrijvingsbiljet en zijn eigen verklaring in te dienen. Rijkswaterstaat biedt de inschrijver de gelegenheid om de ontbrekende stukken alsnog in te leveren. De inschrijver maakt hiervan gebruik maar Rijkswaterstaat verklaart de inschrijving alsnog ongeldig omdat bij de inschrijving geen inschrijvingsbiljet was gevoegd.

De inschrijver start een kort geding. De voorzieningenrechter onderzoekt de mogelijkheid om de fout in deze kwestie te herstellen. Het uitgangspunt is dat een aanbestedende dienst bij de beoordeling van inschrijvingen moet uitgaan van de inschrijvingen zoals deze bij het sluiten van de inschrijvingstermijn zijn ontvangen. De beginselen van gelijke behandelingen transparantie verzetten zich in beginsel tegen de mogelijkheid dat een inschrijver zijn inschrijving nadien nog wijzigt of aanvult. Volgens vaste jurisprudentie kan daar slechts in uitzonderlijke gevallen een uitzondering op worden gemaakt indien een inschrijving klaarblijkelijk een eenvoudige precisering behoeft of om kennelijke materiële fouten recht te zetten mits de wijziging/aanvulling er niet toe leidt dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld. Het maken van een dergelijke uitzondering is echter uitgesloten in geval van een ontbrekend stuk [of ontbrekende informatie] dat [die] op straffe van uitsluiting moet worden verstrekt. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar diverse uitspraken van het Europese Hof van Justitie.

Het ANW 2012 en de aanbestedingsleidraad bepalen dat het inschrijvingsbiljet bij inschrijving moet worden ingediend. Zo niet is de inschrijving ongeldig. Gelet hierop en met inachtneming van voornoemd uitgangspunt is er aldus de voorzieningenrechter, geen plaats voor herstel, in die zin dat de inschrijver de gelegenheid wordt gesteld het inschrijvingsbiljet alsnog in te dienen. Rijkswaterstaat is dan ook op goede gronden teruggekomen van de eerder de inschrijver geboden mogelijkheid om het inschrijvingsbiljet alsnog in te dienen.

Het vertrouwensbeginsel waar de inschrijver nog een beroep op doet, biedt de inschrijver geen soelaas. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het in het aanbestedingsrecht geldende gelijkheidsbeginsel prevaleert boven het vertrouwensbeginsel. De vorderingen van de inschrijver worden afgewezen. De fout door het inschrijvingsbiljet niet tijdig in te dienen, wordt de inschrijver fataal. Zijn inschrijving is en blijft ongeldig.

[post_title] => Fatale fout bij aanbesteding [post_excerpt] =>

Uitspraak Rechtbank Den-Haag 20 mei 2014 [ECLI: NL: RBDHA: 2014: 6203]. Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbesteding aangekondigd betreffende werkzaamheden om en nabij de Oosterscheldekering. Het ARW 2012 is van toepassing verklaard. In aanbestedingsstukken is bepaald dat de inschrijving dient te geschieden op het bij de aanbestedingsleidraad gevoegde inschrijvingsbiljet dan wel op een geheel overeenkomstig daaraan opgesteld biljet.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => fatale-fout-bij-aanbesteding [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:40:30 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:40:30 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/12/fatale-fout-bij-aanbesteding/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7127 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-05-12 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-12 00:00:00 [post_content] =>

Op 17 maart 2015 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. In de gewijzigde Woningwet wordt het taakgebied van corporaties beperkt tot het bouwen en beheren van woningen voor lage inkomens. Verder wordt het toezicht versterkt en krijgen huurders meer zeggenschap. Het nieuwe corporatiebestel wordt op 1 juli 2015 van kracht.

Vanwege het toezicht van de minister en een grotere rol van de gemeenten is er in de aanloop naar deze wet de vrees ontstaan dat woningcorporaties na inwerkingtreding van de wet als aanbestedende dienst zouden kunnen worden aangemerkt en waarmee corporaties aanbestedingsplichtig zouden worden. Onder een aanbestedende dienst worden onder meer zogenaamde publiekrechtelijke instellingen verstaan wat instellingen zijn waarvan – kort gezegd – of de activiteiten door een overheidsorgaan grotendeels worden gefinancierd of waarvan het beheer is onderworpen aan het toezicht door de overheid. Aan dit laatste wordt op grond van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie pas voldaan indien de overheid de besluiten van de betrokken instelling kan beïnvloeden.

In een poging ervoor te zorgen dat woningcorporaties niet onder de [Europese] aanbestedingsplicht vallen is in de wet opgenomen dat een aanwijzing van de minister geen betrekking heeft op het plaatsen van opdrachten door de corporatie. De reden dat juist deze clausule is opgenomen is omdat op grond van [Europese] jurisprudentie het toezicht moet leiden tot invloed op het plaatsen van overheidsopdrachten.

Er woedt al geruime tijd een discussie over de vraag of een woningcorporatie moet worden beschouwd als een aanbestedende dienst. Hierover bestond [en bestaat] veel onduidelijkheid. De regering heeft eerder het standpunt ingenomen dat een woningcorporatie niet is te kwalificeren als een aanbestedende dienst. Dit is echter nog niet getoetst door een rechter.

De vraag is of met de genoemde clausule de discussie als beslecht kan worden beschouwd. Ik meen van niet. De bewuste clausule maakt alleen maar duidelijk dat een door de minister in het kader van het toezicht gegeven aanwijzing aan een woningcorporatie geen betrekking kan hebben op de plaatsen van opdrachten door de woningcorporatie. Dit laat dus onverlet dat wanneer een woningcorporatie een opdracht wenst te plaatsen, niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat een woningcorporatie geen aanbestedende dienst is.

Gelet op het feit dat de ene woningcorporatie de andere niet is, zal toch op grond van de specifieke omstandigheden van het geval en in deze met name dus de mate van toezicht op de woningcorporatie in kwestie [naast bijvoorbeeld de vraag of er in overwegende mate sprake is van publieke dan wel private financiering] bepalend zijn of de corporatie in kwestie bij het plaatsen van een opdracht als aanbestedingsplichtig moet worden beschouwd.

In die zin biedt de Herzieningswet dus niet zoveel nieuws en blijft de onzekerheid over de vraag of woningcorporaties in algemene zin nu wel of niet aanbestedingsplichtig zijn, nog wel enige tijd aanhouden.

[post_title] => Woningcorporaties en de aanbestedingsplicht; onzekerheid blijft troef [post_excerpt] =>

Op 17 maart 2015 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. In de gewijzigde Woningwet wordt het taakgebied van corporaties beperkt tot het bouwen en beheren van woningen voor lage inkomens. Verder wordt het toezicht versterkt en krijgen huurders meer zeggenschap. Het nieuwe corporatiebestel wordt op 1 juli 2015 van kracht.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => woningcorporaties-en-de-aanbestedingsplicht-onzekerheid-blijft-troef [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:41:14 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:41:14 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/12/woningcorporaties-en-de-aanbestedingsplicht-onzekerheid-blijft-troef/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7118 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-05-11 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-11 00:00:00 [post_content] =>

Louboutin is een Franse ontwerper die met name exclusieve damesschoenen met hoge hakken ontwerpt en produceert. De volledige onderzijde van de schoenen is helder rood. In 2010 is een Beneluxmerk ingeschreven met deze afbeelding:

Van Haren is in het najaar 2012 begonnen met de verkoop van zwarte damesschoenen met een rode zool onder de naam “ Fifth Avenue by Halle Berry” :

 

Louboutin stelt dat Van Haren inbreuk maakt op het merkrecht van Louboutin. Primair omdat de door Van Haren gebruikte zool identiek is aan het Beneluxmerk van Louboutin, subsidiair omdat er sprake zou zijn van overeenstemming tussen het Louboutin merk en het teken [de door Van Haren gebruikte zool] waardoor verwarringsgevaar ontstaat en meer subsidiair omdat Van Haren ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de bekendheid en de reputatie van het Beneluxmerk. Bij verstek worden de vorderingen van Louboutin in overwegende mate toegewezen. Tegen dat verstekvonnis komt Van Haren in verzet. Van Haren vordert in reconventie een verklaring voor recht dat de merkregistratie nietig is omdat 1) het niet voldoet aan de strenge criteria die worden gesteld aan een kleurmerk en aan een vormmerk en aldus geen onderscheidend vermogen heeft, omdat 2) het Beneluxmerk voorts geen onderscheidend vermogen heeft omdat het gebruik van een rode kleur voor schoenzolen in het algemeen bekend is in de modewereld en omdat 3) het door Louboutin als merk ingeschreven teken wezenlijke waarde aan de waar geeft als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 BVIE.

 

Uitspraak vergelijkbare zaak rechtbank Brussel

Van Haren wijst erop dat de rechtbank in Brussel op 20 maart 2014 vonnis heeft gewezen in een zaak tussen Louboutin en Van Dalen Footwear B.V. De rechtbank Brussel oordeelt dat het Beneluxmerk van Louboutin nietig is omdat het een vormmerk betreft dat een wezenlijke waarde van de waar geeft en omdat het merk onderscheidend vermogen mist. Om die reden zou de rechtbank Den Haag uit moeten gaan van de situatie dat het Beneluxmerk nietig is. De rechtbank Den Haag geeft aan ambtshalve bekend te zijn met de hoger beroep uitspraak van 18 november 2014 van het hof van beroep Brussel waarbij het vonnis teniet is gedaan ten aanzien van de beslissing dat het Beneluxmerk nietig was.

Tweedimensionaal beeldmerk
De rechtbank overweegt dat de combinatie van de afbeelding met de omschrijving duidelijk maakt “dat het Beneluxmerk bestaat uit een teken (de specifieke kleur rood), daardoor gekarakteriseerd dat het de eigenschap van de zool aan de onderzijde van een schoen betreft.” Voor degene die het register raadpleegt is voldoende duidelijk dat het teken onlosmakelijk is verbonden met de zool van een schoen.

Vorm- of kleurmerk?
Het Beneluxmerk heeft zowel kenmerken van een vormmerk als van een kleurmerk. De rechtbank toetst vervolgens of het merk voldoet aan de drie voorwaarden om een merk te kunnen zijn ( HvJ EG 6 mei 2003, C-104/01 en HvJ EU, 10 juli 2014 C-421/13). In de eerste plaats moet het als zodanig een teken vormen. In de tweede plaats moet dit teken vatbaar zijn voor grafische voorstelling. In de derde plaats moet het teken geschikt zijn om de waren of diensten van een onderneming te onderscheiden van die van andere ondernemingen.

Onder andere met behulp van een marktonderzoek kan Louboutin onderbouwen dat het merk [de rode zool] door inburgering onderscheidend vermogen heeft gekregen. Ter ondersteuning van de inburgering wordt ook een publicatie uit 2011 van de website van Van Haren zelf in het geding gebracht (“Ook benieuwd hoe de beroemde rode zool van Louboutin gemaakt wordt (…)?”).

Geeft rode zool een wezenlijke waarde aan de zool?
Van Haren stelt dat de merkregistratie nietig is omdat de rode zool een wezenlijke waarde aan de waar geeft. Het BVIE bepaalt dat niet als merken worden beschouwd “tekens die uitsluitend bestaan uit een vorm die door de aard van de waar wordt bepaald, die een wezenlijke waarde aan de waar geeft of die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen.”

De rechtbank overweegt dat de rode zool inderdaad een wezenlijke waarde aan de zool geeft. Zij baseert dit o.a. op het marktonderzoek en een uitspraak van Louboutin zelf: “Mr. Louboutin “acknowledged significant, non trademark functions for choosing red or his outsoles.” (...) Specifically, he initially chose to use the color red to give his shoes “energy” and because it is ‘sexy” and ‘attracts men to the women who wear my shoes ( ) He also testified that he started using red on outsoles, not as a source identifier, but rather to give life to a creative concept.”

Maar daarmee is nog niet gezegd dat de uitzonderingsituatie ook hier van toepassing is. Zo stelt Louboutin dat de uitzondering hier niet van toepassing is omdat het merk niet uitsluitend bestaat uit een vorm maar ook uit een kleur.

Prejudiciële vraag
De rechtbank overweegt dat het onduidelijk is of het begrip vorm in de zin van artikel 3 lid 1e onder iii van de Merkenrichtlijn beperkt is tot de driedimensionale eigenschappen van (delen van) de waar zoals de/het (in drie dimensies uit te drukken) contouren, afmetingen en volume daarvan, of ook ziet op andere (niet-driedimensionale) eigenschappen van de waar zoals kleur. In dat laatste geval zou dat betekenen dat een merkhouder concurrenten zonder tijdslimiet zou kunnen beperken hun producten te voorzien van door het publiek gezochte en gewaardeerde eigenschappen, zoals een rode zool van een hooggehakte damesschoen.

De rechtbank gaat het Hof van Justitie EU vragen hoe het artikel in de Merkenrichtlijn uitgelegd moet worden. De rechtbank formuleert de vraag als volgt:

“Is het begrip vorm in de zin van artikel 3 lid 1e onder iii van de Merkenrichtlijn (in de Duits, Engels en Franse versie van de Merkenrichtlijn respectievelijk Form, shape en forme) beperkt tot de driedimensionale eigenschappen van de waar zoals de/het (in drie dimensies uit te drukken) contouren, afmetingen en volume daarvan, dan wel ziet deze bepaling mede op andere (niet-driedimensionale) eigenschappen van de waar zoals kleur?”

De rechtbank overweegt dat indien, na het antwoord op de prejudiciële vraag, de rechtbank oordeelt dat de uitsluitingsgrond hier niet van toepassing is, het Beneluxmerk geldig is. In die situatie is er naar het oordeel van de rechtbank ook sprake van inbreuk op het Beneluxmerk door Van Haren.
Rechtbank ’s-Gravenhage, 1 april 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:3731

Wat betekent dit voor de praktijk:

  • Door de combinatie van een afbeelding met een beschrijving kan bereikt worden dat een merkregistratie bescherming biedt die verder gaat dan de contouren van het afgebeelde object.
  • De rechtbank verwerpt de stelling dat de rode zool slechts als decoratief element functioneert en overweegt dat het publiek de rode zolen van de pumps van Van Haren zal opvatten als onderscheidingsteken voor de waar. Dit biedt dus mogelijkheden voor ontwerpers van fashion om elementen te ontwerpen, deze goed te beschermen, hier in media goed bekendheid aan te geven en daarmee een onderscheidingsteken voor de waar te creëren.
  • De mogelijkheid bestaat nog steeds dat de rechtbank, na de beantwoording door het HvJ, oordeelt dat het merk nietig is omdat de uitzonderingssituatie van toepassing is.
[post_title] => Maakt Van Haren inbreuk op het merk Louboutin met schoenen met rode zool? [post_excerpt] =>

Louboutin is een Franse ontwerper die met name exclusieve damesschoenen met hoge hakken ontwerpt en produceert. De volledige onderzijde van de schoenen is helder rood. In 2010 is een Beneluxmerk ingeschreven met deze afbeelding:

Van Haren is in het najaar 2012 begonnen met de verkoop van zwarte damesschoenen met een rode zool onder de naam “ Fifth Avenue by Halle Berry” :

 

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => maakt-van-haren-inbreuk-op-het-merk-louboutin-met-schoenen-met-rode-zool [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:41:39 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:41:39 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/11/maakt-van-haren-inbreuk-op-het-merk-louboutin-met-schoenen-met-rode-zool/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7120 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-05-07 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-07 00:00:00 [post_content] => Op 30 april 2015 heeft het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen [kortweg: ‘Gerecht’] een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring afgewezen van een besluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen van 18 december 2012 betreffende enerzijds de opname van zeer zorgwekkende stoffen op de lijst van kandidaatstoffen op grond van artikel 59 van de betreffende Europese Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen [REACH] en anderzijds tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen.
Het Gerecht wijst de verzoeken van onder meer Hitachi Chemical Europe af en geeft daarbij aan dat de autoriteiten van de Europese Unie beschikken over een ruime beoordelingsbevoegdheid, waarvan de uitoefening door de rechter beperkt worden getoetst. Dat geldt niet alleen voor de aard en de draagwijdte van de vast te stellen bepalingen maar ook tot op zekere hoogte voor de vaststelling van de basisgegevens. Een dergelijke rechterlijke toetsing vereist dat de autoriteiten van de Europese Unie die de betrokken handeling hebben vastgesteld voor de Unierechter kunnen aantonen dat zij bij de vaststelling van de handeling hun beoordelingsbevoegdheid daadwerkelijk hebben uitgeoefend, wat veronderstelt dat rekening is gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van de situatie welke die handeling heeft willen regelen. Dit uitgangspunt geldt ook wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen. Er moet dan de maatregel worden gekozen die de minste belasting met zich meebrengt en de veroorzaakte nadelen niet onevenredig aan de nagestreefde doelen mogen zijn. Het genoemd Europees Agentschap heeft een ruime beoordelingsbevoegdheid op het gebied van politieke, economische en sociale keuzen. Een op dit gebied vastgestelde maatregel is slechts onrechtmatig wanneer hij kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het door de wetgever nagestreefde doel. Kort en goed heeft het Gerechtshof aldus geoordeeld en overwogen dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in voldoende mate de besluitvorming heeft onderbouwd. In Nederland heeft het RIVM een lijst van zeer zorgwekkende stoffen samengesteld. Deze lijst wordt tweemaal per jaar bijgewerkt. De Nederlandse overheid richt zich nu alleen nog op het identificeren van zeer zorgwekkende stoffen. Het beleid legt nu nog geen verplichtingen vast voor deze stoffen. Waarschijnlijk volgen uit het beleid van zeer zorgwekkende stoffen emissiebeperkingen, maar deze zijn nog niet vastgelegd. Daarop vooruitlopend kunnen vergunningverleners voor zeer zorgwekkende stoffen alvast emissiebeperkende maatregelen opnemen in de vergunning. De vergunningen waar het hier over gaat zijn lozingsvergunningen voor water of zogenaamde Wabo vergunningen. Voor de luchtemissies wordt de NeR [Nederlandse emissierichtlijn lucht] toegepast. Een deel van de zeer zorgwekkende stoffen staat nu al in deze NeR. Het normstellende deel van de NeR wordt overigens opgenomen in het activiteitenbesluit.
[post_title] => Zeer Zorgwekkende Stoffen & Europees Agentschap voor chemische stoffen [post_excerpt] =>

Op 30 april 2015 heeft het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen [kortweg: ‘Gerecht’] een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring afgewezen van een besluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen van 18 december 2012 betreffende enerzijds de opname van zeer zorgwekkende stoffen op de lijst van kandidaatstoffen op grond van artikel 59 van de betreffende Europese Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen [REACH] en anderzijds tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen. 

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => zeer-zorgwekkende-stoffen-europees-agentschap-voor-chemische-stoffen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-12-17 15:01:40 [post_modified_gmt] => 2021-12-17 14:01:40 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/07/zeer-zorgwekkende-stoffen-europees-agentschap-voor-chemische-stoffen/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7137 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-06-01 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-06-01 00:00:00 [post_content] =>

Het omgevingsrecht moet eenvoudiger en beter worden, zo is de doelstelling van het kabinet. Minister Schultz [van Infrastructuur en Milieu] wil wetten, zoals de Wro, Wabo en de Tracéwet, vervangen door een wet die de belangrijkste delen van het omgevingsrecht zowel procedureel als materieel omvat: de Omgevingswet.

Dat is een verandering ten opzicht van de Wabo, die vooral procedureel van aard is.

De nieuwe wet beoogt onder meer:

  • het versnellen en verbeteren van besluitvorming
  • de integratie van plannen en toetsingskaders
  • het vergroten van bestuurlijke afwegingsruimte
  • het doelmatig uitvoeren van onderzoek

Het wetsvoorstel Omgevingswet is 17 juni 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd. Op 29 oktober heeft de Tweede Kamer schriftelijke vragen gesteld aan de minister. Deze zijn op 18 februari 2015 beantwoord en er is een eerste visie gegeven op hoe de AMvB’s onder de Omgevingswet eruit komen te zien. In 2018 zou de wet daadwerkelijk in werking moeten treden.

Recent heeft de Minister [3 juni 2015] bij brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal vragen beantwoord met betrekking tot de Omgevingswet.

Een aantal in het oog springende aspecten heb ik voor u geselecteerd en verkort weergegeven:

Vraag 1
Kan de minister een inschatting maken hoeveel regels gaan verdwijnen en van de hoeveelheid afwegingsruimte die daardoor lokaal gaat ontstaan? Tot welke vermindering van de administratieve lasten gaat dit leiden?

Antwoord 1
Met de Omgevingswet worden 26 wetten teruggebracht naar één wet. Met de AMvB’s worden in eerste instantie ruim 60 algemene maatregelen van bestuur teruggebracht naar 4. Deze harmonisatie en integratie is geen doel op zich, maar komt voort uit de maatschappelijke behoefte om regels te versimpelen, beter vindbaar te maken en meer ruimte te bieden voor initiatieven.

Met de stelselherziening wordt specifieke regelgeving geïntegreerd in een beperkt aantal kerninstrumenten, zo komt bijvoorbeeld de Planwet Verkeer en Vervoer te vervallen en wordt het verkeers- en vervoerplan onderdeel van de omgevingsvisie. Dat zijn minder regels. Terecht stelt de heer Veldman dat het wetsvoorstel het raamwerk is van het nieuwe omgevingsrecht, de fundering. De inrichting en uitwerking moet nog plaatsvinden in de AMvB’s. Dit leidt tot nog meer harmonisatie en integratie. Zoals ik in de brief Contouren Uitvoeringsregelgeving Omgevingswet  heb aangegeven zal voor een aantal activiteiten in het geheel geen rijksregels meer gelden. Het gaat om activiteiten waar decentrale overheden het nationale belang doelmatiger en doeltreffender kunnen behartigen dan het Rijk en er geen internationaalrechtelijke verplichting bestaat die rijksregels vereisen. Ook activiteiten die nu in het Activiteitenbesluit milieubeheer niet meldingsplichtig zijn, worden niet meer aangewezen als een te reguleren activiteit in de rijksregels. Het gaat bijvoorbeeld om kantoren, scholen, theaters en sportcomplexen. De gemeente kan op grond van lokale gevolgen bepalen of milieuregels nodig zijn. De beoordeling van activiteiten als het uitrukken van hulpvoertuigen met sirenes, strooivelden en de lichtmasten bij sportvelden past beter op een lokaal niveau. In totaal gaat het om zo'n 70.000 gevallen die niet langer in rijksregels zullen worden geregeld.

Uiteraard is het aan decentrale overheden zelf hoe ze hier invulling aan geven. Met de stelselherziening bied ik die ruimte. Ik leg de bal op de stip en het is aan medeoverheden om hem in te schieten. Daar zijn al verschillende goede voorbeelden van te zien, zo heeft de gemeente Ede voor de uitbreiding van een woonkern het aantal beleidsnota’s waaraan getoetst moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen, teruggebracht van 70 nota’s naar 4 nota’s op hoofdlijnen.

Ik deel de mening van de heer Veldman dat er een voorkeur is voor algemene regels in plaats voor vergunningen. Dit draagt ook bij aan de vermindering van administratieve lasten. De administratieve lastenvermindering is voor de wet al in beeld gebracht. De wet is het fundament. Bij de AMvB’s zullen de grootste reducties worden bereikt. Vanzelfsprekend wordt bij de totstandkoming van de uitvoeringsregelgeving verder onderzoek gedaan naar de vermindering van administratieve lasten en zal ik bij de voorhang uw Kamer hierover informeren.

Vraag 2
De heer Veldman bepleit meer vrijheid voor mensen die zelf een eigen woning bouwen. Het stellen van vergaande en gedetailleerde eisen van welstand acht de heer Veldman niet meer van deze tijd. Hij vraagt of de minister het hiermee eens is.

Antwoord 2
Ik herken mij in het door de heer Veldman gehouden betoog over gedetailleerde lokale bouwregels. Het is een gezond uitgangspunt om af te stappen van ingeslepen gewoonten om allemaal gedetailleerde bouwregels te stellen. Het omgevingsplan biedt hiervoor een mooi startpunt.

Voor “redelijke eisen van welstand” geldt dat deze eisen “redelijk” moeten zijn. Het gaat niet om de vraag of een bouwwerk “mooi genoeg is”, maar om de vraag of het “niet te lelijk is”. Dat uitgangspunt wordt nog wel eens uit het oog verloren.

Natuurlijk zijn er gebieden waar het uiterlijk van bouwwerken dominant is voor de beleving van ruimtelijke kwaliteit. Welstandsbeleid is gemeentelijk beleid. Alleen een gemeente kan gebiedsgericht bepalen of er regels hebben te gelden voor het uiterlijk van bouwwerken en hoe gedetailleerd die regels moeten zijn. De Omgevingswet sluit hier goed op aan. Het uitgangspunt is dat een gemeente dergelijke regels alleen stelt voor locaties waar dat nodig is. Zoals wij hiervoor het vertrouwen uitspreken in gemeenten, roep ik gemeenten op om ook vertrouwen te hebben in bouwinitiatieven van burgers en ondernemers. Groot voorstander ben ik van een dienstbare overheid, waar initiatiefnemers terecht kunnen voor advies en support bij het ontwikkelen van hun initiatieven. Ook zonder gedetailleerde regels, gaat er dan een heleboel vanzelf goed.

Vraag 3
Is de minister bereid de evaluatie van de Ladder voor duurzame verstedelijking naar voren te halen zodat de ladder eventueel kan worden afgeschaft of aangepast en dat dit nog kan worden meegenomen in de Invoeringswet Omgevingswet? Is het niet in de geest van de Omgevingswet (vertrouwen) om de ladder af te schaffen?

Antwoord 3
De heer Veldman bedoelt waarschijnlijk de vervolgevaluatie van het Planbureau voor de leefomgeving (Pbl). Deze evaluatie zal in 2017 plaatsvinden. Ik ben voornemens de ladder op te nemen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De uitkomsten van de evaluatie zullen zo nodig nog meegenomen worden. Ik ga er vooruitlopend daarop alles aan doen om te voorkomen dat de ladder door een te strikte toepassing averechts werkt in transformatie- en herstructureringsgebieden. Dit is toegelicht in de nota naar aanleiding van het nader verslag (vraagnr. 14.10, blz. 156, Kamerstuk 33 962, nr. 23).

Uiteraard is vertrouwen het uitgangspunt. Maar het geldende rijksbeleid behelst dat vraaggerichte programmering wordt bevorderd. Daarmee moet overprogrammering, ongewenste versnippering en leegstand worden voorkomen. De ladder is hiervoor het belangrijkste instrument. Het legt geen uitkomsten vast en in die zin is er alle vertrouwen in gemeenten dat zij de ladder goed toepassen. De inhoudelijke invulling ligt volledig bij decentrale overheden. De ladder dwingt wel af dat een voorgenomen ontwikkeling goed wordt onderbouwd. Provincies hebben hierin ook een rol. De rijksoverheid gaat het probleem van leegstand en krimp niet met normering oplossen, maar biedt wel instrumenten, zoals de ladder.

In de afgelopen maanden zijn gesprekken gevoerd met de praktijk over de ervaringen met de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit kwamen niet alleen knelpunten, maar ook positieve geluiden, onder meer dat de ladder ook daadwerkelijk de discussie over ruimtelijke gevolgen van krimp en leegstand agendeert. Ook dwingt de ladder tot het maken van scherpe keuzes in tijden van afnemende groei. De ladder maakt duidelijk dat regionale afstemming nodig is, en bevordert regionale en lokale visievorming. Het is bovendien de aanjager van bestuurlijke samenwerking.

Vraag 4
Kan de minister bevestigen dat de Omgevingswet er een eind aan maakt dat een initiatiefnemer zich steeds moet melden bij een ander bestuursorgaan als het bevoegd gezag van zijn aanvraag is gewijzigd?

Antwoord 4
Ik kan de vraag van de heer Veldman bevestigend beantwoorden. Ongeacht wie bevoegd gezag is kan onder de Omgevingswet de aanvraag altijd bij de gemeente worden ingediend. De aanvrager hoeft zich er dus niet in te verdiepen wie bevoegd gezag is, dat doet de overheid voor hem. Is de gemeente niet bevoegd, dan zendt die de aanvraag door naar het bevoegde gezag. Als de aanvraag digitaal wordt ingediend, gebeurt dit allemaal digitaal.

Vraag 5
Hoe werken de beginselen via de omgevingvisie door in het verdere beleid?

Antwoord 5
Bestuursorganen houden bij het toepassen van bevoegdheden rekening met eerder vastgesteld beleid. Dat volgt uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beleid in een omgevingsvisie vormt daarmee een kader voor het vaststellen van meer concrete beleidsvoornemens die worden opgenomen in andere beleidsdocumenten, zoals programma’s. Het beleid in omgevingsvisies en programma’s vormt een kader voor veelomvattende besluiten, zoals nationale en decentrale regelgeving. Door de kaderstellende functie van het beleid hebben de beginselen betekenis voor concreet beleid en concrete bevoegdheden, zonder dat de beginselen daarin direct juridisch doorwerken.

Vraag 6
Wat is het precieze toepassingsbereik van de beginselen?

Antwoord 6
In artikel 3.2a is gekozen voor een letterlijke overname van de beginselen van het milieubeleid van de Europese Unie. Twee beginselen, het beginsel dat de vervuiler betaalt en het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, gelden gezien de verwoording alleen voor het milieubeleid. Het gaat dan om milieu in de brede betekenis, waar milieu niet alleen water, bodem en lucht, maar ook natuur en landschap omvat. Het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen zijn algemeen verwoord. Deze twee beginselen gelden ook voor onderdelen van de fysieke leefomgeving die niet tot het milieu behoren.

Vraag 7
Kan de minister bevestigen dat in de uitvoeringsregelgeving ook milieubeginselen en andere beginselen worden opgenomen?

Antwoord 7
De vraag kan bevestigend beantwoord worden. Van een aantal Europese milieubeginselen en andere beginselen is nu al bekend dat zij een belangrijke rol spelen bij de uitvoeringsregelgeving. Net zoals op wetsniveau zullen deze beginselen vaak benut worden voor de onderbouwing van keuzes in de regelgeving en opgenomen worden in de nota van toelichting. Soms zal ook bepaald worden dat beginselen betrokken moeten worden bij bepaalde bevoegdheden. In dat geval worden de beginselen opgenomen in de AMvB-tekst zelf. Dit laatste is vooral aan de orde in het Besluit kwaliteit leefomgeving omdat dit besluit gericht is tot bestuursorganen.

Voor het preventiebeginsel en het BBT-beginsel bepaalt het wetsvoorstel dat deze betrokken moeten worden bij het vaststellen van de algemene rijksregels voor milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten (zie artikelen 4.22, tweede lid en 4.23, tweede lid). Deze beginselen vormen ook een onderdeel van de beoordelingsregels voor vergunningen (zie artikelen 5.23, tweede lid en 5.25, tweede lid). Daartoe worden ze opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Internationaal erkende beginselen op het gebied van cultureel erfgoed en natuurbeleid vormen een onderdeel van de beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen (zie artikelen 5.21, tweede lid en 5.28, tweede lid). Deze beginselen worden opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Zo zal het voorzorgsbeginsel tot uitdrukking komen in de beoordelingsregels voor vergunningen bij de Natura 2000-activiteit.

Het beginsel van geen achteruitgang (‘standstill’) is uitgewerkt in verschillende EU-richtlijnen, bijvoorbeeld in de kaderrichtlijn water, de kaderrichtlijn mariene strategie, de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn. Die uitwerking verschilt enigszins van richtlijn tot richtlijn. In het voorgenomen Besluit kwaliteit leefomgeving zal het voor de verschillende Europees verplichte programma’s verwoord worden conform de richtlijnen.

Ook het nabijheidsbeginsel (niet-afwentelbeginsel) zal terugkomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving bij de implementatie van artikel 7 van de richtlijn overstromingsrisico’s.

Tot slot spelen beginselen zoals het profijtbeginsel en ‘de vervuiler betaalt’ een rol bij de financiële bepalingen in de uitvoerings¬regelgeving. Die zorgen er bijvoorbeeld voor dat de kosten als gevolg van een initiatief zoveel mogelijk op de initiatiefnemer drukken.

Vraag 8
Klopt het dat de omgevingswaarden voor natuur pas in de Omgevingswet komen als de Wet natuurbescherming wordt ingebouwd?

Antwoord 8
De Wet natuurbescherming wordt via een aanvullingswet en aanvullingsbesluit in het nieuwe stelsel van de Omgevingswet opgenomen. Het stelsel van de Wet natuurbescherming zal overeenkomstig het voorliggende wetsvoorstel natuurbescherming nauw aansluiten bij het beschermingsregime als vastgelegd in de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn. Bij het opstellen van het voorstel voor die aanvullingswet zal bekeken worden op welke manier dit beschermingsregime in de Omgevingswet vorm zal krijgen. Nog bezien wordt of het wenselijk is om voor de natuurregelgeving dit instrument toe te passen en dus of een omgevingswaarde voor natuur wordt gesteld. Als dat zo is, kan de Omgevingswet worden aangevuld met een verplichting voor het Rijk om die omgevingswaarden bij AMvB vast te stellen. In lijn met de andere omgevingswaarden zullen die dan worden opgenomen in het voorgenomen Besluit kwaliteit leefomgeving.

Vraag 9
Maken we het niet te ingewikkeld als verschillende gemeenten zelf verschillende omgevingswaarden gaan vaststellen voor geur, geluid, enzovoort?

Antwoord 9
Op grond van het subsidiariteitsbeginsel is het juist de verantwoordelijkheid van gemeenten om op het lokale niveau de afweging te maken over het al dan niet vaststellen van omgevingswaarden voor aspecten die de lokale omgeving betreffen. Geur is daar een goed voorbeeld van. Iedere gemeente kan zelf de afweging maken of het gewenst is om, gegeven de lokale situatie, een beleidsdoel voor geur juridisch vast te leggen in het omgevingsplan in de vorm van een omgevingswaarde. Gemeenten kunnen daarbij echter ook andere vormen gebruiken, bijvoorbeeld direct werkende algemene regels in het omgevingsplan. Ook voor geluid kunnen gemeenten een eigen afweging maken.

Het subsidiariteitsbeginsel heeft natuurlijk tot gevolg dat verschillende gemeenten hierover verschillende keuzes kunnen maken. Ook op dit moment stellen gemeenten hun eigen regels. Voor omgevingswaarden wordt dit niet anders. De kenbaarheid van omgevingswaarden is geborgd, zij komen immers in het omgevingsplan te staan.

Kortom
Er wordt nu hard gewerkt aan de totstandkoming van de wet. Het is duidelijk dat deze hoge prioriteit heeft. Maar dat mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid. Een voorbeeld is de aangehaalde vraag onder 9: Maken we het niet te ingewikkeld als verschillende gemeenten zelf verschillende omgevingswaarden gaan vaststellen voor geur, geluid, enzovoort? Het is op zich zelf genomen een zuivere gedachte maar de vraag is of dat in de praktijk goed werkt. Initiatieven die grensoverschrijdend zijn kunnen daardoor in een ongewenste bureaucratische molen terecht komen. Zeker als het om verschillende vormen van regels gaat, zoals de minister zelf aangeeft.

Voor meer informatie kunt u zich wenden tot

[post_title] => De Omgevingswet is in aantocht! [post_excerpt] =>

Het omgevingsrecht moet eenvoudiger en beter worden, zo is de doelstelling van het kabinet. Minister Schultz [van Infrastructuur en Milieu] wil wetten, zoals de Wro, Wabo en de Tracéwet, vervangen door een wet die de belangrijkste delen van het omgevingsrecht zowel procedureel als materieel omvat: de Omgevingswet.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => de-omgevingswet-is-in-aantocht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:36:23 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:36:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/06/01/de-omgevingswet-is-in-aantocht/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1437 [max_num_pages] => 144 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 0c52dd1e516aac8fbdd1ce95a3c24bb0 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
01 jun 2015
BG.legal
Het omgevingsrecht moet eenvoudiger en beter worden, zo is de doelstelling van het kabinet. Minister Schultz [van Infrastructuur en Milieu] wil wetten, zoals de Wro, Wabo en de Tracéwet, vervangen door een wet die de belangrijkste delen van het omgevingsrecht zowel procedureel als materieel omvat: de Omgevingswet.
Lees meer
Het gaat in deze procedure om twee Benelux merkregistraties waar een concurrent last van heeft. Het betreft het woordmerk SHISO dat in 1988 is ingeschreven voor de waren: land-, tuin- en bouwproducten en zaden, voor zover niet begrepen in andere klassen; verse vruchten en groenten; zaaizaden, levende planten en bloemen. Het gaat verder om het woordmerk OYSTER LEAVES, dat in 2011 is ingeschreven voor de waren: land- en tuinbouwproducten en zaden voor zover niet begrepen in andere klassen, met inbegrip van verse vruchten, groenten en microgroenten.
Lees meer
Tot en met 2 juni 2015 kan een subsidieaanvraag worden ingediend voor één of meerdere van de regeling die vallen onder het project Duurzame Energie en Energiebesparing Gebouwde Omgeving. Een...
Lees meer
De Mijnbouwwet wordt verrijkt met een aantal weigeringsgronden die zien op een betere bescherming van de grondwater- en drinkwaterkwaliteit. De Tweede Kamer heeft namelijk op 28 april 2015 een amendement...
Lees meer
Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 8 juli 2015 [zaaknummer 201308664/2/R4] is geoordeeld over een bestemmingsplan in Oegstgeest waarbij kantoorruimte wordt toegelaten.      
Lees meer
De kantonrechter van de Rechtbank Overijssel heeft in een op 12 maart jl. gepubliceerde uitspraak van 30 april van dit jaar [zie Uitspraak] geoordeeld dat de contractwisseling na een aanbesteding in de zorg tot overgang van onderneming leidt. 
Lees meer
Uitspraak Rechtbank Den-Haag 20 mei 2014 [ECLI: NL: RBDHA: 2014: 6203]. Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbesteding aangekondigd betreffende werkzaamheden om en nabij de Oosterscheldekering. Het ARW 2012 is van toepassing verklaard. In aanbestedingsstukken is bepaald dat de inschrijving dient te geschieden op het bij de aanbestedingsleidraad gevoegde inschrijvingsbiljet dan wel op een geheel overeenkomstig daaraan opgesteld biljet.
Lees meer
Op 17 maart 2015 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. In de gewijzigde Woningwet wordt het taakgebied van corporaties beperkt tot het bouwen en beheren van woningen voor lage inkomens. Verder wordt het toezicht versterkt en krijgen huurders meer zeggenschap. Het nieuwe corporatiebestel wordt op 1 juli 2015 van kracht.
Lees meer
Louboutin is een Franse ontwerper die met name exclusieve damesschoenen met hoge hakken ontwerpt en produceert. De volledige onderzijde van de schoenen is helder rood. In 2010 is een Beneluxmerk ingeschreven met deze afbeelding:
Van Haren is in het najaar 2012 begonnen met de verkoop van zwarte damesschoenen met een rode zool onder de naam “ Fifth Avenue by Halle Berry” :
 
Lees meer
Op 30 april 2015 heeft het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen [kortweg: ‘Gerecht’] een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring afgewezen van een besluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen van 18 december 2012 betreffende enerzijds de opname van zeer zorgwekkende stoffen op de lijst van kandidaatstoffen op grond van artikel 59 van de betreffende Europese Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen [REACH] en anderzijds tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen. 
Lees meer